Die zich als belanghebbende middels een klaagschrift ook in de zaak had gevoegd, maar die géén cassatie heeft ingesteld.
HR, 07-09-2004, nr. 0066304B
ECLI:NL:HR:2004:AP1533
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-09-2004
- Zaaknummer
0066304B
- Conclusie
Mr Machielse
- LJN
AP1533
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2004:AP1533, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑09‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AP1533
ECLI:NL:HR:2004:AP1533, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑09‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AP1533
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AP1533
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AP1533
- Wetingang
art. 552a Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2004/366
Conclusie 07‑09‑2004
Mr Machielse
Partij(en)
Nr. 00663/04 B
Mr Machielse
Zitting 8 juni 2004
Conclusie inzake:
[verzoeker=klager]
1.
De rechtbank te Amsterdam heeft bij beschikking van 19 februari 2004 een namens verzoeker ingediend klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv ongegrond verklaard.
2.
Namens verzoeker is door mr N.W.A. Dekens, advocaat te Amsterdam, beroep in cassatie ingesteld en hebben mr G.P. Hamer en mr A.M. Ficq-Kengen, advocaten te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.1.
Aan het door klager ingediende klaagschrift lag de stelling ten grondslag dat hij als rechthebbende moest worden aangemerkt van de onder hem inbeslaggenomen personenauto. Blijkens de bestreden beschikking en het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 4 februari 2004 is deze stelling bij die behandeling door de raadsman van klager verlaten en heeft deze aangevoerd dat niet klager maar zijn broer [betrokkene 1] als rechthebbende dient te worden aangemerkt en dat de auto aan hem moet worden teruggegeven.
3.2.
Deze gewijzigde stellingname kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een intrekking van het verzoek tot teruggave van de inbeslaggenomen auto aan klager, gevolgd door een mondeling verzoek tot teruggave van de auto aan zijn broer [betrokkene 1].1.
3.3.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank, die zowel de aanspraken van klager als die van [betrokkene 1] op de inbeslaggenomen auto aan een inhoudelijke beoordeling heeft onderworpen, daaraan niet had mogen toekomen. Het verzoek van klager tot teruggave aan hem van de auto moest immers als ingetrokken worden beschouwd, terwijl de wet niet de mogelijkheid kent dat een verzoek tot opheffing van het beslag mondeling wordt gedaan en evenmin dat op verzoek van een belanghebbende teruggave van het inbeslaggenomene aan een ander wordt gelast.2.
- 3.4.
Derhalve had de rechtbank klager niet-ontvankelijk in zijn beklag behoren te verklaren, in plaats van te beslissen zoals hiervoor onder 1 is weergegeven.
4.
Deze conclusie strekt ertoe dat de beslissing van de rechtbank op het klaagschrift wordt vernietigd en dat verzoeker alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn op 2 december 2003 bij de rechtbank ingediende klaagschrift.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑09‑2004
HR 2 april 1991, NJ 1991, 633; HR 25 juni 2002, LJN: AE2644; HR 18 maart 2003, NJB 2003, blz. 896, nr. 61; Handboek Strafzaken 77.2.1.
Uitspraak 07‑09‑2004
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid in beklag ex art. 552a Sv. Klager trok in raadkamer het verzoek tot teruggave van een inbeslaggenomen BMW aan hem in en verzocht teruggave daarvan aan diens broer. De wet kent niet de mogelijkheid dat een verzoek tot teruggave mondeling wordt gedaan en evenmin dat op verzoek van een belanghebbende teruggave aan een ander wordt gelast (HR NJ 1991, 633). Derhalve had de rb klager niet-ontvankelijk moeten verklaren (HR NJ 2002, 366).
Partij(en)
7 september 2004
Strafkamer
nr. 00663/04 B
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 19 februari 2004, nummer RK 03/3975, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Almere Binnen" te Almere.
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door de klager ingediende beklag strekkende tot teruggave van het in bovenvermelde beschikking omschreven voorwerp.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de beslissing van de Rechtbank op het klaagschrift wordt vernietigd en dat de klager alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn klaagschrift.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden beschikking
3.1.
Aan het door de klager ingediende klaagschrift lag de stelling ten grondslag dat hij als rechthebbende moest worden aangemerkt van de onder hem inbeslaggenomen personenauto, merk BMW, kenteken [AA-00-AA]. Blijkens de bestreden beschikking heeft de klager bij de behandeling in raadkamer van dat klaagschrift op 4 februari 2004 deze stelling verlaten en aangevoerd dat zijn broer, [betrokkene 1], als rechthebbende dient te worden aangemerkt en dat de personenauto aan deze moet worden teruggegeven.
3.2.
Deze gewijzigde stellingname van de klager kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een intrekking van het verzoek tot teruggave van de inbeslaggenomen personenauto aan hem, gevolgd door een mondeling verzoek tot teruggave van die personenauto aan [betrokkene 1].
3.3.
Uit het vorenstaande volgt dat de Rechtbank, die zowel de aanspraken van de klager als die van [betrokkene 1] op de inbeslaggenomen personenauto aan een inhoudelijke beoordeling heeft onderworpen, daaraan niet had mogen toekomen. Het verzoek van de klager tot teruggave aan hem van die personenauto moest immers als ingetrokken worden beschouwd, terwijl de wet niet de mogelijkheid kent dat een verzoek om teruggave mondeling wordt gedaan en evenmin dat op verzoek van een belanghebbende teruggave van het inbeslaggenomene aan een ander wordt gelast (vgl. HR 2 april 1991, NJ 1991, 633).
Derhalve had de Rechtbank de klager niet-ontvankelijk in zijn beklag behoren te verklaren, in plaats van te beslissen zoals hiervoor onder 1 is weergegeven (vgl. HR 25 juni 2002, NJ 2002, 366).
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking;
Verklaart de klager niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.L.M. Urlings en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 september 2004.
Mr. Urlings is buiten staat dit arrest te ondertekenen.