De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/24.4:24.4 Van Tuijn/Leutscher
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/24.4
24.4 Van Tuijn/Leutscher
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS376734:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 1 februari 1985, NJ 1985, 866(Van Tuijn/Leutscher), m.nt. Heemskerk.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Het in par. 243.1 genoemde arrest van de Hoge Raad inzake Van Tuijn/Leutscher1 behelst ten slotte nog een op deze plaats te bespreken kwestie met betrekking tot de deelbaarheid van dwangsommen, in het geval meerdere schuldeisers bestaan van wie een aantal de dwangsom heeft kwijtgescholden. In geval van kwijtschelding van bestaande dwangsommen bepaalde de Hoge Raad dat van deelbaarheid als van een gewone geldvordering moest worden uitgegaan. Wanneer echter toekomstige dwangsomvorderingen zouden zijn kwijtgescholden - voor zover dit ondanks de bezwaren die ik in de vorige paragraaf noemde mogelijk zou worden geoordeeld - is de vraag of evenzo van deelbaarheid van dwangsommen zou kunnen worden uitgegaan. Een bevestigend antwoord op die vraag zou meebrengen dat een evenredig lager bedrag aan dwangsommen zou worden verbeurd; een ontkennend antwoord daarentegen dat na kwijtschelding door de dwangsomdebiteur per overtreding eenzelfde bedrag zou worden verbeurd, dat weliswaar door minder schuldeisers zou worden gedeeld.
Mijns inziens is het laatste het geval: verbeurte van de op een overtreding van de hoofdveroordeling gestelde dwangsom is immers alleen afhankelijk van de vraag of die hoofdveroordeling al dan niet is nagekomen. De rechter heeft het bedrag dat zijns inziens benodigd is om de veroordeelde in kwestie van ongehoorzaamheid aan de hoofdveroordeling te weerhouden, niet vastgesteld op een som van de bedragen waarop alle schuldeisers individueel recht zouden hebben. Met het oog op de executie van de hoofdveroordeling en het behoud van het karakter als dwangmiddel is het voorts essentieel dat de optimale dwingende werking van de dwangsomveroordeling behouden blijft. Een en ander leidt tot de slotsom dat indien meerdere dwangsomcrediteuren bestaan, van wie een aantal de dwangsomdebiteur de nog te verbeuren dwangsommen kwijtscheldt, die kwijtschelding op het door de dwangsom-debiteur te verbeuren bedrag niet van invloed kan zijn.
Consequentie van het voorgaande luidt aldus dat de vraag of kwijtschelding voor of na verbeurte heeft plaatsgehad, op het effect daarvan van wezenlijke invloed is.