HR, 03-04-2012, nr. S 10/05212
ECLI:NL:HR:2012:BV7412
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-04-2012
- Zaaknummer
S 10/05212
- LJN
BV7412
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV7412, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑04‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV7412
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2010:BN6848, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NbSr 2012/223
Uitspraak 03‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 31.1 Vluchtelingenverdrag. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN BO1587 m.b.t. “rechtstreeks komend”. ’s Hofs kennelijke oordeel dat het verblijf van verdachte in Griekenland niet als een verblijf gedurende korte tijd kan worden aangemerkt geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Vzv. het middel betoogt dat Griekenland geen veilig land is en dat verdachte dus rechtstreeks afkomstig is uit een land waar haar leven of vrijheid werd bedreigd i.d.z.v. art. 1 Vluchtelingenverdrag kan het middel niet tot cassatie leiden omdat niet blijkt dat daarop bij de appelrechter een beroep is gedaan of dat door het Hof daaromtrent iets is vastgesteld. Voor een beoordeling van de gegrondheid van die stelling is in cassatie geen plaats. De HR merkt overigens op dat het Hof in cassatie onbestreden heeft vastgesteld dat verdachte Griekenland heeft verlaten omdat het leven aldaar “duur was en zij geen werk had en geen uitkering ontving”
3 april 2012
Strafkamer
nr. S 10/05212
LBS/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 20 augustus 2010, nummer 21/001316-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1978, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat 's Hofs verwerping van het beroep op art. 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag in strijd is met de geldende rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is.
2.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Nu het hof van oordeel is dat de bescherming die verdachte op grond van artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag toekomt, dient te worden betrokken bij de vraag of de verdachte strafbaar is, zal het hof het verweer van de raadsman als zodanig opvatten en hieronder bespreken. Het hof overweegt als volgt.
Artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag geeft bescherming indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
• de vreemdeling is een vluchteling volgens de definitie van artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag;
• de vluchteling is rechtstreeks afkomstig van een land waar zijn leven of vrijheid werd bedreigd in de zin van artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag;
• de vluchteling heeft zich onverwijld gemeld bij de autoriteiten, onder opgave van reden voor zijn of haar illegale binnenkomst.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting zijn de volgende feiten en omstandigheden vast komen te staan:
Verdachte heeft bij de Koninklijke Marechaussee op
25 juli 2008 verklaard dat zij in 2006 Somalië per vliegtuig heeft verlaten en naar Saoedi-Arabië is gegaan. In Saoedi-Arabië heeft zij anderhalf jaar gewoond en gewerkt. Daar is zij in contact gekomen met een persoon die beloofde met haar naar Amerika te gaan, maar die haar in Griekenland heeft achtergelaten. Zij is via Syrië en Turkije naar Griekenland gereisd. Zij is zonder paspoort Griekenland ingereisd en daar heeft zij asiel aangevraagd en twee maanden in vreemdelingenbewaring verbleven. Vervolgens heeft zij nog vier maanden in Griekenland verbleven, zonder uitkering of werk. Omdat alles heel duur is en er geen uitkeringen worden verstrekt in Griekenland, is zij weer vertrokken. Zij is met het vliegtuig naar Duitsland gereisd en vervolgens met de trein naar Nederland. Zij was op weg naar Zweden en is toen in Nederland gecontroleerd en aangehouden. Vervolgens heeft ze asiel aangevraagd. Volgens informatie van de raadsman is de asielaanvraag van verdachte afgewezen en is zij daartegen in beroep gegaan. Die procedure loopt nog bij de rechtbank Almelo.
Bij toetsing aan de voorwaarden van art. 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag zal het hof eerst ingaan op de tweede voorwaarde. Naar het oordeel van het hof is verdachte niet rechtstreeks afkomstig van een land waar haar leven of vrijheid werd bedreigd in de zin van artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag.
Verdachte is niet rechtstreeks naar Nederland gereisd, maar heeft eerst anderhalf jaar gewoond en gewerkt als dienstmeisje in Saoedi-Arabië. Vervolgens is zij naar Griekenland gegaan, alwaar zij asiel heeft aangevraagd en zij zes maanden heeft verbleven. Wat er ook zij van de wijze waarop in Griekenland de asielprocedure van verdachte is verlopen, dat levert geen situatie op die het leven of vrijheid van verdachte bedreigde. Griekenland kan in beginsel worden aangemerkt als een veilig land. Verdachte heeft ook niet verklaard dat zij Griekenland heeft verlaten in verband met haar veiligheid. De reden dat verdachte Griekenland heeft verlaten, is volgens verdachte gelegen in de omstandigheid dat het leven in Griekenland duur was en zij geen werk had en geen uitkering ontving.
Het hof is daarom van oordeel dat er sprake is van een zover verwijderd verband tussen het verlaten van Somalië en de binnenkomst in Nederland dat verdachte niet voldoet aan de voorwaarde dat zij rechtstreeks afkomstig is van een land waar haar leven of vrijheid werd bedreigd in de zin van artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag. Reeds op grond van het voorgaande komt de verdachte geen bescherming toe van artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag. Gelet op het voorgaande behoeft de vraag of zij zich bij binnenkomst in Nederland onverwijld heeft gemeld en of zij als vluchteling in de zin van art. 1, eerste lid, Vluchtelingenverdrag kan worden aangemerkt, geen bespreking.
Nu verdachte geen bescherming toe komt van artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag en ook geen andere omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn, is verdachte strafbaar."
2.3.1. Art. 31, eerste lid, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, Trb. 1951, 131 en 1954, 88 (hierna: Vluchtelingenverdrag) luidt:
"The Contracting States shall not impose penalties, on account of their illegal entry or presence, on refugees who, coming directly from a territory where their life or freedom was threatened in the sense of article 1, enter or are present in their territory without authorization, provided they present themselves without delay to the authorities and show good cause for their illegal entry or presence."
2.3.2. De United Nations High Commissioner for Refugee's Guidelines on Applicable Criteria and Standards relating to Detention of Asylum-Seekers van februari 1999 houden ten aanzien van art. 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag het volgende in:
"The expression "coming directly" in Article 31(1), covers the situation of a person who enters the country in which asylum is sought directly from the country of origin, or from another country where his protection, safety and security could not be assured. It is understood that this term also covers a person who transits an intermediate country for a short period of time without having applied for, or received, asylum there. No strict time limit can be applied to the concept "coming directly" and each case must be judged on its merits."
2.4. Art. 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag bepaalt dat een asielzoeker die rechtstreeks uit een land komt waar zijn leven of zijn vrijheid wordt bedreigd niet kan worden bestraft voor illegaal verblijf. Voor de toepassing van deze bepaling wordt mede als rechtstreeks komend uit een zodanig land aangemerkt de asielzoeker die gedurende korte tijd verblijft in een land dat als transitland kan worden beschouwd zonder dat hij in dat land asiel heeft aangevraagd of verkregen (vgl. HR 24 mei 2011, LJN BO1587,
NJ 2011/260). Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte, die anderhalf jaar als dienstmeisje in Saoedi-Arabië heeft gewoond en gewerkt, vervolgens Griekenland is ingereisd en aldaar asiel heeft aangevraagd, waarna zij zes maanden in Griekenland heeft verbleven. In 's Hofs oordeel dat daarom niet meer kan worden gesproken van "coming directly" in de zin van art. 31 Vluchtelingenverdrag, ligt besloten dat het Hof het verblijf van de verdachte aldaar niet heeft aangemerkt als een verblijf gedurende korte tijd in voormelde zin. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. In zoverre faalt het middel.
2.5. Voor zover het middel strekt ten betoge dat Griekenland niet als een veilig land kan worden aangemerkt en dat de verdachte dus rechtstreeks afkomstig is uit een land waar haar leven of vrijheid werd bedreigd in de zin van art. 1 Vluchtelingenverdrag, kan het middel evenmin tot cassatie leiden, aangezien niet blijkt dat daarop bij de behandeling van de zaak in appel beroep is gedaan of dat door het Hof daaromtrent iets is vastgesteld. De beoordeling van de gegrondheid van die stelling zou een onderzoek van feitelijke aard vergen, waarvoor in cassatie geen plaats is. De Hoge Raad merkt overigens op dat het Hof - in cassatie onbestreden - heeft vastgesteld dat de verdachte Griekenland heeft verlaten omdat het leven aldaar "duur was en zij geen werk had en geen uitkering ontving".
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 3 april 2012.