Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/8.8.6
8.8.6 Economische verstoringen
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS587475:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Onder een zuiver ACE-stelsel wordt er geen belasting geheven op persoonlijk inkomen uit kapitaal, vergelijk Lammersen, L.; Investment decisions and tax revenues under an allowance for corporate equity, Centre for European Economic Research, Discussion Paper 02-47, blz. 17.
Bond, S.R.; Levelling up or levelling down? Some reflections on de ACE and CBIT proposals, and the future of the corporate tax base, in Taxing capital income in the European Union. Issues and options for reform, Edited by Cnossen, S.; Oxford University Pres, 2000, blz. 162.
Bond, S.R.; Levelling up or levelling down? Some reflections on de ACE and CBIT proposals, and the future of the corporate tax base, in Taxing capital income in the European Union. Issues and options for reform, Edited by Cnossen, S.; Oxford University Pres, 2000, blz. 168.
Dienaangaande merkt Bond het volgende op: ‘If (onderstreping JvS) it is the case that geographically mobile multinational corporations tend to be among the most profitabele companies, it may not be coincidental that the increase in the importance of foreign direct investment over the past fifteen years has been associated with a move to lower corporate tax rates and broader tax bases in many countries.’, Bond, S.R.; Levelling up or levelling down? Some reflections on de ACE and CBIT proposals, and the future of the corporate tax base, in Taxing capital income in the European Union. Issues and options for reform, Edited by Cnossen, S.; Oxford University Pres, 2000, blz. 169. De gedachte hierachter is dat de multinationale onderneming bepaalde marktkracht bezit, bijvoorbeeld omdat deze onderneming toegang heeft tot bepaalde superieure technologie. Wellicht ten overvloede merk ik op dat het een hypothese betreft van Bond, vergelijk ook blz. 173 ‘If this hypothesis is correct, the implication for future tax reforms clearly favours changes in the direction of the CBIT rather than the ACE proposal’. Ik acht het zeker niet uitgesloten dat ook voornamelijk nationaal opererende kleinere ondernemingen overwinst kunnen maken.
Vording, H.; Wie heeft er wat aan verlaging van de vennootschapsbelasting?, WFR 2001/833.
Ik merk op dat ik een correctie voor zowel Nederlandse als buitenlandse deelnemingen wenselijk acht. Bij het in kaart brengen van de gevolgen van de invoering van een dergelijk systeem, dienen ook dergelijke inperkingen te worden meegenomen. Naar verwachting worden met name internationaal opererende concerns hierdoor getroffen, wat een gelijkmatigere spreiding geeft van de baten en lasten van de invoering van een stelsel van vermogensaftrek.
Vording, H.; Wie heeft er wat aan verlaging van de vennootschapsbelasting?, WFR 2001/833.
Vergelijk Vording, H.; Wie heeft er wat aan verlaging van de vennootschapsbelasting?, WFR 2001/833.
In verband wijs ik op het onderzoek van Lammersen, L. Investment decisions and tax revenues under an allowance for corporate equity, Centre for European Economic Research, Discussion Paper 02-47. Hij komt tot de conclusie dat het statutaire vennootschapsbelastingtarief onder een stelsel van aftrek van primair rendement niet al te zeer mag afwijken van het tarief dat wordt gehanteerd in ‘concurrerende landen’. Een robuuste belastinggrondslag is zijns inziens evenwel mogelijk bij een relatief laag primair rendement in combinatie met een niet al te hoog tarief (zie blz. 22). Hoe hoog het primaire rendement en het tarief moeten zijn, geeft Lammersen evenwel niet aan.
Daarmee zou een van de bestaande verstoringen van de vennootschapsbelasting zijn weggenomen. In zuiver stelsel van een allowance for corporate equity wordt voorts de marginale investeringsbeslissing niet meer verstoord, aangezien in een stelsel van aftrek van primair rendement alleen overwinst wordt belast. Vergelijk onder meer Lammersen, L.; Investment decisions and tax revenues under an allowance for corporate equity, Centre for European Economic Research, Discussion Paper 02-47, o.a. blz. 22.
Zie De Mooij, R.A.; Heeft de vennootschapsbelasting een toekomst?, Erasmus Universiteit, Rotterdam, 2003, blz. 20.
De Mooij, R.A.; Heeft de vennootschapsbelasting een toekomst?, Erasmus Universiteit, Rotterdam, 2003, blz. 20.
CBIT versus ACE
Een belangrijk voordeel van een stelsel van aftrek van primair rendement (ACE) is dat financieringskosten die zijn verbonden aan eigen vermogen en de financieringskosten die zijn verbonden aan vreemd vermogen fiscaal gelijk worden behandeld.1 In een stelsel waarin rente en de financieringsvergoeding voor eigen vermogen niet aftrekbaar zijn (CBIT), worden eigen vermogen en vreemd vermogen op dit punt eveneens fiscaal gelijk behandeld. De gelijke behandeling wordt evenwel op een tegengestelde wijze bereikt. De aftrek van primair rendement verlaagt de ‘user cost of capital for investment financed by retained profits’, terwijl een CBIT de ‘user cost of capital for investment financed by debt’ verhoogt.2 Bond geeft aan dat in een gesloten economie of in de situatie van belastingcoördinatie, een ACE leidt tot een hoger investeringsniveau, terwijl een CBIT leidt tot een lager investeringsniveau. In een (kleine) open economie is dit zijns inziens mogelijk anders. Bij een gelijkblijvende vennootschapsbelastingopbrengst is voor een ACE namelijk een hoger statutair tarief nodig dan voor een CBIT.
Als argument voor een ACE kan worden aangevoerd, dat door de lagere financieringskosten het investeringsniveau stijgt. Bond erkent dit ook, maar wijst er op dat het resultaat van deze additionele investeringen (per definitie) vrijwel gelijk zal zijn aan de marginale investeringsvoet. Dit betekent dat deze investeringen vrijwel geen overwinst meer genereren, en slechts een zeer beperkte stijging van de vennootschapbelasting tot gevolg zullen hebben.3 Dit moge zo zijn, maar het stijgen van het investeringsniveau kan wel voor andere positieve welvaartseffecten zorgen, zoals een hogere arbeidsparticipatie resulterend in een hogere loonbelasting.
Anders dan een CBIT, vindt door een ACE een verschuiving van de belastingdruk plaats van vennootschappen die niet of slechts in beperkte mate overwinst genereren naar (over)winstgevende vennootschappen. Bond signaleert het risico dat binnenlandse investeringen door mobiele multinationale ondernemingen zullen afnemen, mits deze vennootschappen relatief gezien de meeste overwinsten maken.4 In dit verband wijs ik op een onderzoek van Vording naar (onder meer) de gevolgen van de invoering van een vermogensaftrek.5 Hij lijkt in dit onderzoek – afhankelijk van de financieringswijze van een vermogensaftrek – tot een tegengestelde conclusie te komen:
‘Naar ondernemingsgrootte bezien pakt een vermogensaftrek wezenlijk anders uit dan een tariefverlaging. De grootste ondernemingen springen er veel voordeliger uit, ten koste van zowel de subtop als het midden- en kleinbedrijf. Dit komt doordat een vermogensaftrek kapitaalintensieve productie “beloont”. De hier gesimuleerde vermogensaftrek is algemeen en bevat geen correctie voor in het buitenland werkzaam vermogen.6 De gevolgen zijn zichtbaar bij grote ondernemingen met buitenlandse dochters die – behalve indien de financiering komt uit de beperking van de deelnemingsvrijstelling – een duidelijke lastenverlichting ondervinden’. 7
Indien – anders dan het onderzoek van Vordering lijkt te impliceren – de stelling van Bond correct is, namelijk dat de invoering van een vermogensaftrek met name multinationale ondernemingen in negatieve zin zou treffen, komt de vraag op in hoeverre dit economisch ongewenst is. Tegenover het nadeel voor de multinationale ondernemingen staat namelijk mogelijk een voordeel voor jonge, startende ondernemingen, wat kan leiden tot innovatie en dynamiek.8 Zeker indien de stelling van Bond juist blijkt te zijn, verdient het (gelet op de mogelijke budgettaire derving) mijns inziens wel de voorkeur te trachten de herbezinning op de fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen in een internationale context aan te pakken.
Mocht de hypothese van Bond juist zijn en mocht het voorts wenselijk zijn om sterk (over)winstgevende investeringen aan te trekken, dan is het wellicht denkbaar om naast de aftrek van primair rendement een degressief tariefgebouw te implementeren. Dit levert – afgezien van de inverdieneffecten – wel een budgettaire derving op.9
Economische verstoringen
In paragraaf 8.7.1 besteedde ik aandacht aan de economische toetsing van een stelsel van aftrek van primair rendement. Ik kwam tot de conclusie dat een stelsel van aftrek van primair rendement economisch zuiver uitwerkt ten aanzien van de financieringsbeslissing.10 Indien een dergelijk stelsel wordt gefinancierd uit een tariefverhoging (dan wel een lagere tariefverlaging) staat tegenover de mitigering van de verstoring van de financieringskeuze en de mitigering van de verstoring van de spaar- en investeringsbeslissing een stijging van internationale verstoringen, zoals locatiekeuze en winstallocatie.11 Overigens is het denkbaar dat de versmalling van de belastinggrondslag – evenals een tariefverlaging – een positief effect heeft op het effectieve tarief.
Een CBIT mitigeert, evenals een aftrek van primair rendement, verstoring van de financieringsbeslissing. Het verminderen van deze verstoring gaat evenwel ten koste van de verstoring van de marginale investeringsbeslissing. Omdat een grondslagverbreding (bij een gelijkblijvende opbrengst) een lager tarief met zich brengt, brengt CBIT een mitigering met zich van de internationale verstoringen, zie ook paragraaf 8.8.6.
In groter verband houdt een herziening van de vennootschapsbelasting derhalve een uitruil van verstoringen in.12