Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990
Artikel 1cbis.4
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Bronpublicatie:
31-12-2020, Stcrt. 2020, 64029 (uitgifte: 31-12-2020, regelingnummer: 2020-0000246185)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-12-2020, Stcrt. 2020, 64029 (uitgifte: 31-12-2020, regelingnummer: 2020-0000246185)
- Vakgebied(en)
Invordering / Algemeen
Invordering / Dwanginvordering
Invordering (V)
1.
Zodra 14 dagen zijn verstreken na de bekendmaking van de beschikking, bedoeld in artikel 1cbis.3, tweede lid, doet de betaaldienstverlener opgave aan de ontvanger door het afleggen van een verklaring in een door de ontvanger bij de beschikking verstrekt verklaringsformulier, dan wel in een formulier van gelijke strekking van de betaaldienstverlener. Artikel 476a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.
2.
Binnen 14 dagen na ontvangst van het ingevulde verklaringsformulier, bedoeld in het eerste lid, zendt de ontvanger aan de betaaldienstverlener een bericht over de hoogte van het te betalen bedrag en de in verband daarmee te gebruiken betalingsgegevens, een bericht over het opeisbaar maken, bedoeld in artikel 1cbis.1, eerste lid, onderdeel b, of een bericht over het intrekken van de beschikking. Een betaling door de betaaldienstverlener geschiedt binnen 14 dagen na de dagtekening van het bericht over het te betalen bedrag of, ingeval dat bedrag nog door opzegging opeisbaar moet worden gemaakt, binnen 14 dagen nadat dat bedrag feitelijk beschikbaar is om door de betaaldienstverlener te worden betaald. De verzending van een bericht aan de betaaldienstverlener door de ontvanger blijft achterwege als uit het ingevulde verklaringsformulier, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat de belastingschuldige geen vordering heeft op de betaaldienstverlener uit hoofde van een tegoed op een betaal- of spaarrekening of als het bedrag van die vordering niet meer beloopt dan het ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing zijnde bedrag, bedoeld in artikel 1cbis.2, eerste lid, tenzij de betaaldienstverlener of de ontvanger verzending van een bericht wenselijk acht.
3.
De verzending van het verklaringsformulier en de verzending van de berichten die hiermee samenhangen geschieden op dezelfde wijze als de wijze waarop de beschikking, bedoeld in artikel 1cbis.3, eerste lid, is verzonden.
4.
De ontvanger informeert de belastingschuldige zo spoedig mogelijk schriftelijk over een wijziging van zijn belastingschuld als gevolg van een betaling door de betaaldienstverlener of over het intrekken van de beschikking.