HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456
Hof Arnhem-Leeuwarden, 23-12-2019, nr. 21-003957-18
ECLI:NL:GHARL:2019:11122
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
23-12-2019
- Zaaknummer
21-003957-18
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2019:11122, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 23‑12‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:512
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2020-0404
Uitspraak 23‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Poging doodslag, mishandeling en diefstal. TBS met bevel verpleging. Billijkheid van immateriële schadevergoeding.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003957-18
Uitspraak d.d.: 23 december 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 3 juli 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-730213-17 en 18-114363-17, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-118254-15, tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot
- vernietiging van het vonnis van de rechtbank;
- veroordeling van verdachte ter zake het in de zaak met parketnummer 18-730213-17 primair tenlastegelegde (poging doodslag) en het in de zaak met parketnummer 18-114363-17 onder 1 (mishandeling) en 2 (diefstal) tenlastegelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf van twee jaren, met aftrek van het voorarrest;
- oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.380,10;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. S. Konya, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 3 juli 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake het in de zaak met parketnummer 18-730213-17 primair tenlastegelegde (poging doodslag) en het in de zaak met parketnummer 18-114363-17 onder 1 (mishandeling) en 2 (diefstal) tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van het voorarrest. Verder is aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging opgelegd en is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk – tot een bedrag van € 3.380,10 - toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2017, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/118254-15 heeft de rechtbank afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en zal opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-730213-17: 1. Hij op of omstreeks 8 juli 2017 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het (onder)lichaam (buikstreek) en/of in een hand heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij op of omstreeks 8 juli 2017 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [benadeelde partij] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het (onder)lichaam (buikstreek) en/of in een hand heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Zaak met parketnummer 18-114363-17:
1.Hij op of omstreeks 30 mei 2017 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan/stompen.
2.Hij op of omstreeks 7 april 2016 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee blikjes bier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Jumbo, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverwegingen
Zaak met parketnummer 18-730213-17:
Verklaringen verdachte in hoger beroep
Het hof stelt allereerst vast dat verdachte bij de politie en de rechtbank, maar ook in hoger beroep wisselend ten aanzien van de toedracht van het aan hem tenlastegelegde heeft verklaard, welke verklaringen door het hof - voor zover het deze verklaringen heeft begrepen – slechts met moeite kunnen worden geduid. Zo heeft verdachte ter zitting van het hof onder meer verklaard dat hij reeds geruime tijd door een groep mensen op het [locatie] werd bedreigd. Dit was een groep mensen die rondjes om hem heen draaien en met kettingen en (steek)wapens op hem af kwamen en hem bedreigden. Zij reden in een Chevrolet en bedreigden verdachte daarmee. Deze groep kwam die avond uit een zijstraat en bestond blijkens de verklaring van verdachte in hoger beroep uit een groep van acht personen. Ook aangever [benadeelde partij] maakte volgens de aanvankelijke ter zitting afgelegde verklaring wel en volgens de ter zitting van het hof gegeven verklaring geen deel uit van deze groep. Verdachte had uit bescherming voor de groep mensen die in de voorafgaande periode al om hem heen cirkelde en hem bedreigde, een mes bij zich. Op 8 juli 2017 had hij dit in zijn hand, langs zijn lichaam. Aangever is als voorloper van een groep die rammend, slaand en schoppend op verdachte en de bij verdachte lopende [persoon] afstormden, in het mes gelopen. Verdachte heeft tot slot nog – anders dan voorheen – verklaard dat hij de worsteling tussen [persoon] en aangever wel heeft gezien en dat hij zijn mes trok om af te weren toen de groep op hen inliep.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft, samengevat, primair verzocht om vrijspraak vanwege het ontbreken van opzet nu aangever in het mes van verdachte is gelopen. Voorzover het hof niet uit zou gaan van het inlopen op het mes, maar van een zwaaiende beweging met het mes waardoor aangever letsel heeft opgelopen aan zijn buik en hand, is sprake van een situatie van noodweer dan wel noodweerexces. Verdachte was bang van de hem bedreigende groep waarover ook zijn vriendin heeft verklaard en droeg daarom een mes bij zich. Verdachte is zijn vriend toen die werd aangevallen, te hulp geschoten ter noodzakelijke verdediging. Gelet op het feit dat slechts een keer (tegelijk) in de buik en hand is gestoken moet sprake van vrijspraak van opzet op de dood zijn. De letselrapportage spreekt over niet meer dan een mogelijke maar niet heel waarschijnlijke kans op de dood.
Hieromtrent overweegt het hof als volgt.
Waardering verklaring verdachte
Het hof stelt vast dat verdachte in de loop van de procedure wisselende en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de toedracht. Tegenover de politie heeft verdachte over aangever onder meer verklaard dat hij aangever twee maanden daarvoor; in een groene Chrevolet had gezien. Bij de rechtbank heeft verdachte verklaard aangever niet eerder te hebben gezien. Over de vraag of aangever bij de door verdachte omschreven groep hoorde verklaart verdachte wisselend. Over de omvang van de groep en waar de groep ten tijde van de door verdachte gestelde aanval op verdachte vandaan kwam verklaart verdachte wisselend. Verdachte heeft tegenover de politie verteld niets met betrekking tot de scooter te hebben gezien. Bij de rechtbank ontkent verdachte ook maar iets van een scooter te hebben gezien en evenmin iets van een worsteling of vechten tussen [persoon] en aangever te hebben meegekregen. In hoger beroep verklaart hij anders, namelijk dat hij de worsteling tussen [persoon] en aangever heeft gezien.
Het hof is van oordeel dat de meerdere scenario's met verschillende toedracht die verdachte heeft gegeven afbreuk doen aan zijn geloofwaardigheid. Het hof kan zich op basis van het optreden van verdachte ter zitting niet aan de indruk onttrekken dat verdachte – wellicht door zijn psychische gesteldheid ingegeven - veeleer een verklaring aflegt die in zijn beleving goed uitkomt dan dat hij over de werkelijke situatie verklaart. Het hof gelooft verdachte niet in zijn verklaring.
Het hof overweegt in dit verband nog dat de bevestiging dat sprake was van een groep die verdachte dagelijks bedreigde zoals die door de vriendin van verdachte als getuige ter zitting werd gegeven, het bovenstaande niet anders maakt reeds om reden dat voornoemde getuige op 8 juli 2017 niet ter plaatse van het steekincident was.
Waardering overig bewijs
Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaring van aangever. Aangever heeft zeer kort nadat hij in zijn buik was gestoken en was geopereerd in het ziekenhuis tegenover de politie een verklaring afgelegd. Nadien heeft aangever nogmaals beschreven wat hij heeft gezien. Het hof stelt vast dat de verklaringen van aangever – die gedetailleerd en authentiek zijn – worden ondersteund door ander bewijs waaronder hetgeen de getuigen [getuige1] en [getuige2] verklaren te hebben gezien, de beschrijving van camerabeelden, de geconstateerde schade aan de scooter en het letsel zoals dat uit het dossier volgt. Het hof is van oordeel dat de verklaringen van aangever en de getuigen over de toedracht betrouwbaar bewijs vormen en het hof gaat uit van de door aangever geschetste toedracht.
Door het hof aangenomen toedracht van feiten
Die toedracht komt er op grond van het bovengenoemde bewijs op neer – kort gezegd – dat [persoon] de scooter van aangever op straat omver schopt. In een bovengelegen appartement hoort aangever geschreeuw en hoort een vriend zeggen dat de scooter omver is geschopt. Aangever loopt daarop naar beneden, gaat naar buiten en loopt op [persoon] af en raakt in een schermutseling met [persoon] . Direct daarop voelt hij een steek in zijn onderbuik. Hij kreeg deze steek van een man die hem van rechts naderde. Op dat moment staat er een man, te weten verdachte, naast hem met een mes in zijn hand. Het hof leidt uit de beschrijving van zich in het dossier bevindende stills van camerabeelden af dat verdachte schuin van achteren op aangever is toegelopen voordat hij aangever met het mes stak.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt niet – zoals verdachte heeft verklaard - dat er kort voorafgaand aan het steekincident een grote groep mensen op verdachte af kwam stormen waarbij aangever als voorloper op het mes van verdachte is ingelopen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte het slachtoffer schuin van achteren heeft benaderd en heeft gestoken. Het verweer van verdachte dat het slachtoffer in het mes is gelopen is strijdig met de gehanteerde betrouwbaar geachte bewijsmiddelen.
Het hof verwerpt derhalve het primaire verweer.
Voorwaardelijk opzet
Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een poging tot doodslag omdat er geen aanmerkelijke kans op de dood bestond. Daartoe is naar voren gebracht dat er ‘slechts’ één keer gestoken is en blijkens het letselrapport ‘de geconstateerde letsels onbehandeld mogelijk tot de dood hadden kunnen leiden, maar dit lijkt niet heel waarschijnlijk’ en ‘met het getoonde mes is het mogelijk om verwondingen in de buikholte te veroorzaken.’
Het hof passeert met de rechtbank dit verweer van de raadsman. Het hof kan zich verenigen met de hieronder cursief weergegeven overwegingen van de rechtbank en neemt deze over.
Uit de door verdachte afgelegde verklaringen kan niet volgen dat verdachte vol opzet had op de dood van het slachtoffer dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal moeten beoordelen of er bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte op het slachtoffer is toegelopen en hem met een mes heeft gestoken in de buikstreek. Het slachtoffer stond op dat moment met zijn rug gekeerd naar verdachte en heeft hem in het geheel niet kunnen zien aankomen. Bovendien was het slachtoffer verwikkeld in een schermutseling met [persoon] en dus in beweging. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen komt verder naar voren dat het lemmet van het mes ongeveer 10 centimeter lang was.
In de buikholte bevinden zich diverse organen en grote bloedvaten waardoor de kans dat door de hiervoor bedoelde messteek de dood zal volgen naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft met een mes met een lemmet van 10 cm. lang in de buikstreek van het slachtoffer gestoken, terwijl zich daar organen en grote bloedvaten bevinden en het slachtoffer in beweging was. De rechtbank is van oordeel dat die gedraging van verdachte onder de genoemde omstandigheden naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Het hof overweegt aanvullend dat de conclusies van de deskundige bij het onderzoek en beschrijving van het toegebrachte letsel het bovenstaande niet in de weg staan aan het aannemen van voorwaardelijk opzet. Het gaat bij de beoordeling van de vraag of sprake was van voorwaardelijk opzet immers niet zozeer om het uiteindelijk concreet toegebrachte letsel maar veeleer om de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder die is verricht.
Het hof acht met de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op aangever [benadeelde partij] , door hem met een mes in de buikstreek te steken.
Voorwaardelijk getuigenverzoek.
Bij dupliek heeft de verdediging om het horen van [persoon] als getuige gevraagd.
Het hof wijst dit verzoek af. Los van het gegeven dat uit het dossier volgt dat voornoemde getuige vanwege excessief middelengebruik in het geheel geen herinnering had aan het gebeuren, stelt het hof vast dat het getuigenverzoek niet is onderbouwd. Het hof heeft gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting. Het hof acht zich daardoor voldoende geïnformeerd en acht het nader horen van getuige [persoon] niet noodzakelijk.
Zaak met parketnummer 18-114363-17
Feit 1
Ten aanzien van de tenlastegelegde mishandeling heeft de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit nu verdachte ontkent te hebben geslagen/gestompt zoals tenlastegelegd. Verdachte heeft enkel geduwd, aldus de verdediging.
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Feit 2
Het hof komt eveneens tot een bewezenverklaring van de winkeldiefstal, het tweede feit. Verdachte heeft deze diefstal bekend.
Bewezenverklaring
Zaak met parketnummer 18-730213-17: 1. Hij op 8 juli 2017 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij] met een mes, in het onderlichaam (buikstreek) en in een hand heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Zaak met parketnummer 18-114363-17: 1. Hij op 30 mei 2017 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan/stompen.
2.Hij op 7 april 2016 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee blikjes bier, toebehorende aan Jumbo.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Zaak met parketnummer 18-730213-17:
Noodweer(exces) verweer.
De raadsman heeft gesteld dat voorzover het hof niet uit zou gaan van het inlopen op het mes, maar van een zwaaiende beweging met het mes waardoor aangever letsel heeft opgelopen aan zijn buik en hand, er sprake is van een situatie van noodweer dan wel noodweerexces. Verdachte was bang van de hem bedreigende groep waarover ook zijn vriendin heeft verklaard en droeg daarom een mes bij zich. Verdachte is zijn vriend, toen die werd aangevallen, te hulp geschoten ter noodzakelijke verdediging.
Het hof stelt onder verwijzing naar geldende jurisprudentie1.allereerst vast dat verdachte over de feiten anders verklaart dan dat de raadsman in het kader van zijn beroep op noodweer heeft aangevoerd. Het hof heeft hierboven vastgesteld van welke toedracht van feiten moet worden uitgegaan. Het hof sluit uitgaande van die toedracht verder aan bij de hieronder cursief weergegeven overwegingen van de rechtbank.
Voor zover verdachte -uitgaande van zijn lezing van het gebeuren- een beroep op noodweer(exces) heeft willen doen, overweegt de rechtbank het volgende. Uit de (…) bewijsmiddelen kan niet volgen dat er voorafgaande aan het steken met het mes een grote groep mensen dreigend op verdachte af kwam stormen. Bovendien blijkt uit het hierboven weergegeven bewijs dat verdachte het slachtoffer van achteren is genaderd en niet dat het slachtoffer op verdachte is toegelopen en zelf in het mes is gelopen, zoals verdachte heeft verklaard. Het verweer mist daardoor feitelijke grondslag en het beroep op noodweer /noodweerexces moet daarom worden afgewezen.
Het hof overweegt aanvullend dat uitgaande van de in hoger beroep gestelde situatie dat verdachte - anders dan hij bij de rechtbank en politie – verklaarde dat hij schermutseling tussen [persoon] en aangever wel zag, dat het steken door verdachte van aangever die met [persoon] worstelde, op grond van de uiterlijke verschijningsvorm niet kan worden aangemerkt als "verdediging", maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, namelijk op deelneming aan die worsteling. Verdachte liep op die worsteling af waarbij hij aangever schuin van achteren benaderde, onderwijl een mes uit zijn broekzak pakkend, en stak daarmee aangever in zijn buik en hand.
Hierbij komt dat de schermutseling tussen [persoon] en aangever een gerechtvaardigd ingrijpen van aangever betrof naar aanleiding van de vernieling van de scooter door [persoon] . Van een wederrechtelijke aanranding van [persoon] door aangever kan onder deze omstandigheden geen sprake zijn. In die zin kan een beroep op noodweer evenmin slagen.
Het hof wijst het door de verdediging gevoerde verweer af. Met de vaststelling dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie behoeft het beroep op niet strafbaarheid van verdachte vanwege noodweerexces geen bespreking meer.
Het in de zaak met parketnummer 18-730213-17 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het in de zaak met parketnummer 18-114363-17 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 18-114363-17 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Het hof heeft de conclusies van de onderstaande rapportage van het Pieter Baancentrum (PBC) in aanmerking genomen. Het hof kan zich verenigen met de conclusies en is op basis van het advies, alles afwegende, dat uitgegaan moet worden van een verminderde toerekeningsvatbaarheid ten tijde van de gepleegde poging doodslag hetgeen maakt dat verdachte strafbaar is aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 8 juli 2017 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met een mes in zijn buikstreek (en hand) te steken. Het slachtoffer liep hierdoor onder meer een forse steekwond in zijn buik op, waardoor bij het slachtoffer de angst ontstond dat hij het leven zou verliezen. Direct medisch ingrijpen in het ziekenhuis bleek noodzakelijk. Door aldus te handelen heeft verdachte het slachtoffer pijn gedaan en een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Uit hetgeen door het slachtoffer in de procedure is ingebracht is af te leiden dat het slachtoffer tot heden en derhalve langdurig last heeft van de gevolgen van het feit.
Poging tot doodslag is een ernstig geweldsdelict dat een voor de rechtsorde schokkend karakter draagt en leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling en aan diefstal van twee blikjes bier bij de Jumbo.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met het verdachte betreffende omvangrijke uittreksel uit het Justitiële Documentatie d.d. 3 december 2019. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden meermalen met justitie in aanraking is gekomen. Verdachte is tot gevangenisstraffen veroordeeld wegens onder meer vermogens- en geweldsdelicten, waaronder twee keer wegens poging tot doodslag. Deze straffen hebben verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan (ernstige) strafbare feiten.
Op basis van de – verderop te bespreken – PBC rapportage van het NIFP d.d. 5 juli 2019 stelt het hof met de rechtbank vast dat verdachte ten tijde van het plegen van de poging tot doodslag verminderd toerekeningsvatbaar was.
Al het voorgaande en in het bijzonder de grote ernst van het feit onder 18-730213-17 (poging tot doodslag) in aanmerking genomen kan naar het oordeel van het hof niet met een andere of lichtere straf worden volstaan dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Oplegging van de in eerste aanleg en hoger beroep geëiste gevangenisstraf van twee jaren acht het hof, alles overziend, passend en geboden en het hof zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen.
Verdachte is voor de tweede keer in deze strafzaak klinisch geobserveerd in het Pieter Baan Centrum, waarbij klinisch psycholoog B.H. Boer en psychiater J.C. Laheij van het NIFP nader onderzoek hebben verricht naar de psyche van verdachte. Tevens heeft milieuonderzoek plaatsgevonden, uitgevoerd door forensisch milieuonderzoeker R. Schoorlemmer. Een en ander heeft geleid tot de multidisciplinaire rapportage van 5 juli 2019.
Het hof stelt vast dat de deskundigenrapportage korter dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is opgesteld, zodat aan het wettelijke actualiteitsvereiste van artikel 37a, derde lid, jo artikel 37, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is voldaan. Verder blijkt uit de rapportage dat verdachte in de gelegenheid is gesteld de opgestelde rapportage in in te zien en naar aanleiding daarvan op- en aanmerkingen te maken. Getuige zijn opmerkingen is verdachte het niet eens met de strekking van het rapport en wat er door de deskundigen geschreven is.
Uit het onderzoek komt naar voren dat betrokkene heeft geweigerd mee te werken aan het forensisch milieuonderzoek en het psychologisch onderzoek, maar wel grotendeels heeft meegewerkt bij de psychiater. Er is zoveel mogelijk getracht milieuonderzoek te doen. Verdachte heeft voor onderdelen van dit onderzoek toestemming gegeven. In de rapportage wordt ook beschreven dat verdachte veel op de afdeling was, zodat observatie door de groepsleiding heeft kunnen plaatsvinden. Naar inschatting van onderzoekers heeft betrokkene naar vermogen zijn medewerking verleend en kwam zijn gedeeltelijke weigering hoogstwaarschijnlijk voort uit zijn paranoïde belevingswereld. Er kan voor een deel gesproken worden van een weigering op basis van pathologische gronden.
In vergelijking met het eerdere PBC-onderzoek werd een duidelijker beeld van de problematiek verkregen, doordat betrokkene wel in gesprek ging, toestemming gaf om medische informatie op te vragen, een onderzoek door een gedragsneuroloog toestond en waarschijnlijk ook vanwege het feit dat verdachte in het huidige onderzoek minder onder invloed was van sederende middelen.
De deskundigen zijn tot de volgende bevindingen gekomen. Deze staan hieronder cursief weergegeven.
Betrokkene is een 51-jarige man, die vanaf zijn adolescentie een ernstige alcoholverslaving ontwikkelde (al dan niet gecombineerd met ander middelengebruik) en al geruime tijd op sociaal-maatschappelijk gebied ernstig disfunctioneert op vrijwel alle levensterreinen, zoals werk, dagbesteding, huisvesting, relaties en financiën. Betrokkene kwam daarbij veelvuldig in aanraking met politie en justitie in verband met verschillende ernstige delicten; hij werd onder meer tweemaal eerder veroordeeld vanwege poging tot doodslag.
In het huidige onderzoek wordt op basis van alle beschikbare informatie een paranoïde psychotisch beeld met hallucinaties vastgesteld, dat tijdens de opname meermalen leidt tot geagiteerd en zelfs dreigend gedrag. De lading loopt bij betrokkene zienderogen op en hij wordt dan dwingend en devaluerend in gedrag. Hij dreigde degenen die hem in zijn beleving lastigvielen in elkaar te slaan en in brand te steken. Terugkijkend zijn er vermoedens dat er zich vanaf 2007 en met name na 2013 psychotische episodes hebben voorgedaan met soortgelijke paranoïde belevingen. Uit de verkregen (medische) informatie blijkt dat er zich tussentijds echter ook periodes voor hebben gedaan waarin betrokkene geen psychotisch gedrag liet zien en volgens observaties normaal functioneerde. Er kan dus niet gesproken worden van een chronische psychose, maar vermoedelijk van recidiverende psychotische episodes. Onderliggende oorzaken van de psychotische stoornis konden niet achterhaald worden doordat het onderzoek beperkt werd door de niet volledige medewerking. Het forse gebruik van benzodiazepines kan mogelijk deels gezien worden in het kader van zelfmedicatie. Uit het medisch dossier is te herleiden dat betrokkene met behulp van benzodiazepines gestabiliseerd werd en het manifest worden van het psychotisch beeld is waarschijnlijk direct te relateren aan het staken van deze middelen kort voor de opname in het PBC.
Ten aanzien van de ten laste gelegde poging doodslag speelde hetzelfde paranoïde thema (achtervolging en bedreiging door derden) dat tijdens de huidige opname wordt gezien. Het verhaal van betrokkene is hierin consistent en past bij de waarschijnlijk recidiverende paranoïde psychotische episodes zoals in de voorgaande jaren werden gesignaleerd. Naast de stoornis in alcoholgebruik was er ten tijde van de ten laste gelegde poging tot doodslag derhalve ook sprake van een psychotisch toestandsbeeld dat volgens de DSM-5 te classificeren als een ongespecificeerde schizofreniespectrun- of andere psychotische stoornis.
Er was ten tijde van het tenlastegelegde sprake van een floride paranoïde, die betrokkenes waarnemen, gedachten en handelen fors beïnvloedde door de gestoorde realiteitstoetsing en bijkomende angsten. Tevens was betrokkene onder invloed van alcohol, waarvan hem bekend is dat het hem impulsiever, prikkelbaarder en eerder in conflict met anderen brengt. Het is voor de onderzoekers aannemelijk dat betrokkenes keuzevrijheid door in ieder geval zijn psychotische stoornis ten dele of zelfs geheel werd ingeperkt ten tijde van de hem tenlastegelegde poging tot doodslag. Het advies is derhalve betrokkene de tenlastegelegde poging tot doodslag verminderd of niet toe te rekenen.
De risicotaxatie wijst op een hoog recidiverisico op geweld en agressie.
De onderzoekers concluderen verder dat bij verdachte – gebaseerd op zijn uitgebreide justitiële verleden – een antisociaal gedragspatroon zichtbaar is. Persoonlijkheidsproblematiek, met vooral antisociale en borderline persoonlijkheidstrekken, kan niet uitgesloten worden. De op de voorgrond staande psychotische stoornis en het weigeren van nader onderzoek maken dat er ten aanzien van de persoonlijkheid onvoldoende zicht is verkregen.
De onderzoekers adviseren behandeling van de psychose, onder meer met antipsychotica en secundair behandeling van de stoornis in het alcoholgebruik. Nu verdachte geen behandelmotivatie toont zal de behandeling alleen onder dwang kunnen plaatsvinden. De onderzoekers raden aan deze interventies in een hoog beveiligde setting te laten plaatsvinden vanwege de grote kans op geweldsincidenten. Dit alles overwegend concluderen de onderzoekers om betrokkene de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.
Het hof is van oordeel dat de bevindingen en conclusies van de deskundigen navolgbaar zijn. Het hof verenigt zich met de bevindingen van de deskundigen, zoals vastgelegd in het door hen met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende advies, en neemt hun aanbevelingen over.
Het hof acht het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord dat verdachte na een gevangenisstraf en zonder dat het recidivegevaar is weggenomen, terugkeert in de maatschappij. Het hof is dan ook van oordeel dat het terugdringen van voornoemd hoge recidiverisico en de bescherming van de maatschappij die nodig is, niet anders kan plaatsvinden dan door middel van het opleggen van tbs met bevel tot verpleging.
Bij verdachte bestond tijdens het begaan van het feit – een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld – een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Er is een grote kans op herhaling, zodat de veiligheid van anderen c.q. de algemene veiligheid van personen de oplegging van de maatregel tbs noodzakelijk maakt. Het hof zal dan ook gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld. Het hof is gezien de bevindingen van de onderzoekers van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van goederen eist dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De totale duur van de tbs met dwangverpleging kan daarom, gelet op artikel 38e Sr, een periode van vier jaar te boven gaan.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.380,10. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.380,10. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-730213-17 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Ook ten aanzien van de overige gevorderde materiële schadeposten, die namens verdachte niet zijn betwist, is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij deze schade als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks heeft geleden.
Voor wat betreft de gevraagde immateriële schadevergoeding overweegt het hof het volgende. Het hof heeft de gemotiveerde, door de verdediging op dit onderdeel niet inhoudelijk betwiste, schadepost van de benadeelde partij in aanmerking genomen. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten.
Vastgesteld wordt dat het onrechtmatige handelen van verdachte diep heeft ingegrepen in het leven nadien van de benadeelde partij. De benadeelde partij is als gevolg van het handelen van verdachte ernstig gewond geraakt en direct medisch ingrijpen was noodzakelijk. Aangever heeft als gevolg van de messteek twee grote ontsierende littekens op de handpalm en op zijn buik. Als gevolg van het onrechtmatig handelen door verdachte is bij de benadeelde partij een PTSS opgetreden die aldus de verklaring van de behandelend psycholoog met behulp van EMDR therapie moest worden behandeld. De benadeelde partij ondervond en ondervindt in het dagelijkse leven ook thans belemmeringen in zijn bewegingsvrijheid door angst. De hoogte van immateriële schadevergoeding dient als overwogen naar billijkheid te worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de aantasting in de persoon en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Het hof heeft daarbij ook gelet op uitspraken die door andere rechters zijn gedaan. Het hof acht alles afwegende een bedrag van € 5.000,-- billijk.
Verdachte is tot vergoeding van voormelde materiële en immateriële schade gehouden zodat de vordering tot na te melden bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Groningen van 9 september 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, parketnummer 18-118254-15. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is het hof met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun is en het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-730213-17 primair en in de zaak met parketnummer 18-114363-17 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-730213-17 primair en in de zaak met parketnummer 18-114363-17 onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-730213-17 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 5.380,10 (vijfduizend driehonderdtachtig euro en tien cent) bestaande uit € 380,10 (driehonderdtachtig euro en tien cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-730213-17 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 5.380,10 (vijfduizend driehonderdtachtig euro en tien cent) bestaande uit € 380,10 (driehonderdtachtig euro en tien cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 61 (eenenzestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 8 juli 2017.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Nederland van 20 december 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 9 september 2015, parketnummer 18-118254-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. J.G. Idsardi en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Schulte, griffier,
en op 23 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑12‑2019