Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat het met een mes steken in de buikstreek vrij snel een poging tot doodslag oplevert. Zie o.a. HR 6 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2763, NJ 2017/198 m.nt. Rozemond (waarin de omstandigheid dat de verdachte een steekwerend vest droeg niet in de weg stond aan het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood) en HR februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:233.
HR, 13-04-2021, nr. 19/05897
ECLI:NL:HR:2021:512
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-04-2021
- Zaaknummer
19/05897
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:512, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑04‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2019:11122
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:172
ECLI:NL:PHR:2021:172, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 02‑03‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:512
Uitspraak 13‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Poging doodslag d.m.v. messteek in buik (art. 287 jo. 45 Sr). Middelen over voorwaardelijk opzet op doodslag en omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. HR: art. 81.1 RO en bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/05897
Datum 13 april 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 december 2019, nummer 21-003957-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, tot bepaling dat bij de schadevergoedingsmaatregel gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
3.2
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest genoemde aantal dagen hechtenis.
3.3
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
4. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twee jaren.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast en wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze een jaar en elf maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 april 2021.
Conclusie 02‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Onder meer poging tot doodslag d.m.v. messteek in buik (art. 287 Sr jo. art. 45 Sr). De middelen betreffen de bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet op doodslag, de vervangende hechtenis die aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregel is verbonden en de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase door te late inzending van de stukken. De conclusie strekt tot vernietiging, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en v.z.v. bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast en tot verwerping van het beroep voor het overige.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/05897
Zitting 2 maart 2021
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 23 december 2019 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens in de zaak met parketnummer 18-730213-17 onder 1 primair “poging tot doodslag” en in de zaak met parketnummer 18-114363-17 onder 1 “mishandeling” en 2 “diefstal” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft het hof gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Voorts heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr opgelegd, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
Namens de verdachte hebben mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel heeft betrekking op de zaak met parketnummer 18-730213-17 (poging tot doodslag) en klaagt dat het voorwaardelijk opzet op de dood onvoldoende met redenen is omkleed.
Ten laste van de verdachte is in die zaak bewezenverklaard dat:
“1.Hij op 8 juli 2017 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde] met een mes, in het onderlichaam (buikstreek) en in een hand heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
5. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen houden het volgende in:
“1. De door verdachte op de terechtzitting van de rechtbank d.d. 19 juni 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik was in [plaats] bij de flats bij [a-straat] . Ik had een mes in mijn hand.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal 2017179367, inhoudende onder meer een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 juli 2017, opgenomen op pagina 36 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Wij kwamen vanuit de Schrans. Ik had alcohol op ja. Ik bewaarde mijn mes in mijn rechterkontzak. Nadat ik het uit mijn kontzak haalde heb ik het opengeklapt. Het mes heb ik overhandigd aan de politie.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 juli 2017, opgenomen op pagina 76 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [benadeelde] , gehoord op 9 juli 2017, zakelijk weergegeven:
Ik had die avond afgesproken bij een vriend te gaan eten. Hij woont op [a-straat] in een appartementencomplex. Ik ben er naartoe gegaan op de scooter. Op een gegeven moment hoorde ik geschreeuw buiten. Ik hoorde in elk geval een mannenstem, die op een agressieve toon sprak. Door dat schreeuwen van die man ben ik, samen met [getuige 1] en [betrokkene 1] uit het raam gaan kijken. [getuige 1] zei dat hij zag dat een man mijn scooter omschopte. Door deze mededeling besloot ik naar buiten te gaan. [betrokkene 1] en [getuige 1] kwamen ook naar buiten. Ik merkte dat ik voorop liep en dat zij later kwamen. Later hoorde ik van [betrokkene 1] dat zij eerst de voordeur hebben afgesloten en daarom een fractie later waren. Ik had toen ik naar buiten ging nog steeds het idee dat het om 1 man ging. Ik had de mannen nog nooit gezien.
Ik zag de donkere man, ik hoorde dat hij wat schreeuwde. Ik hoorde dat hij op een ruzie zoekende toon schreeuwde. Ik was boos. Hij had zonder enige reden iets vernield. De omgeschopte scooter is van mijn vriendin. Het ging allemaal erg snel. Er ontstond ruzie tussen hem en mij. Ik stormde op de donkere man af. We gaven elkaar tegelijkertijd een klap. De donkere man en ik sloegen elkaar tegelijkertijd. De man raakte mij op de rechterkant van mijn gezicht. Daardoor heb ik nu nog een dikke lip. Ik raakte hem ook op het hoofd..
Ik zag niets aankomen maar direct daarop voelde ik een steek in mijn onderbuik. Ik kreeg deze steek van een persoon die mij van rechts naderde. Ik zag dit moment zelf niet. Ik zag dat een blanke dikke man naast mij stond. Er stonden geen andere mensen in de buurt. Ik zag vlak nadat ik de pijn voelde dat deze blanke gezette man een mes in zijn hand had. Het lemmet van het mes was net iets langer dan zijn handen. Ik schat het lemmet op zo'n 10 centimeter. Ik voelde eerst een hevige kramp in mijn buikspier. Ik zag een grote snee aan mijn hand die hevig bloedde. Ik heb niet gezien waar die twee mannen heen gingen. Ik schreeuwde nog naar [betrokkene 1] en [getuige 1] dat ze weg moesten rennen. In het ziekenhuis werd ik geopereerd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 9 juli 2017, opgenomen op pagina 110 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] , zakelijk weergegeven:
Ik was samen met o.a. [benadeelde] in mijn woning aan [a-straat] te [plaats] . Ik hoorde dat er buiten ruzie was.
Ik zag dat [benadeelde] naar buiten rende. Ik bedoel hiermee dat hij naar de hoofdingang rende. Toen we in de hal kwamen bedacht ik me dat mijn voordeur nog openstond. Ik ben toen terug gerend om mijn voordeur dicht te doen en ben direct daarna weer naar de hoofdingang gerend. Toen ik buiten kwam, zag ik dat [benadeelde] naar mij toe kwam strompelen. Ik zag dat hij zijn rechterhand aan de rechterkant van zijn buik hield. Ik hoorde dat [benadeelde] zei: Ik ben gestoken!! Ik zag dat ongeveer 4 meter achter hem, een blanke man stond. Ik zag dat deze man een mes in zijn hand had. Ik zag dat hij dat in zijn rechterhand had. Ik zag dat hij steeds met het mes om zich heen zwaaide.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 juli 2017, opgenomen op pagina 116 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] , zakelijk weergegeven:
Op 8 juli 2017 was ik omstreeks 22:00 uur aan [a-straat] te [plaats] . Ik hoorde geschreeuw. Ik zag twee personen staan ter hoogte van de bibliotheek. Deze personen liepen in onze richting.
Ik zag dat de blanke man via het zebrapad [a-straat] overstak en vervolgens bij ons onder het balkon stond. Ik zag dat de getinte man eerst richting de ING liep en toen over stak en onder ons balkon stond. Vervolgens begonnen de mannen agressief te schreeuwen. Op een gegeven moment hoorde ik een geluid en zag ik een scooter op de grond liggen. Ik zag dat de getinte man bij de gevallen scooter stond.
Ik zag dat één van de drie jongens de donkere man een klap gaf en dat de donkere man hierdoor op de grond viel. Vervolgens zag ik dat de blanke man op de jongen afliep die zojuist de donkere man had geslagen. Hij liep deze jongen in de rug. Ik hoorde één van de drie jongens zeggen dat hij was gestoken.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 9 juli 2017, opgenomen op pagina 121 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] , zakelijk weergegeven:
Op 8 juli 2017 was ik op een balkon welke uitzicht heeft op [a-straat] . Ik zag twee mannen lopen. Man 1: donkere huidskleur. Man 2: blanke man, gezet postuur, blauwe pet, blauwe jas, erg dronken indruk. Ik zag dat de mannen onze richting uitkwamen. De donkere man was erg boos, dat hoorde en zag ik. Ik zag dat de donkere man een scooter, welke schuin onder het balkon stond, omgooide. Toen zag ik een andere jongen op de donkere man afrennen. Ik zag dat de jongen de donkere man sloeg. Ik zag dat ze beiden op de grond vielen. Ik zag dat de dikke blanke man op de jongeman afkwam en ik zag dat de dikke man een mes had. Ik zag dat de dikke man de jongeman stak, ergens in zijn romp/lijf.
Ik zag dat de twee mannen weg liepen.
7. Een in wettelijk vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli 2017, opgenomen op pagina 143 en verder, inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant 1] , zakelijk weergegeven:
Op 8 juli 2017 vond er te [plaats] aan [a-straat] een steekpartij plaats. Door getuige [getuige 2] werden door haar vanaf het balkon genomen filmbeelden overgedragen aan de politie. Die zijn door mij uitgekeken.
Vanaf een balkon zijn twee mannen zichtbaar. De ene heeft een lichte huidskleur (man 1) en de andere man heeft een donkere huiskleur (man 2). Man 1 herken ik als de mij ambtshalve bekende [verdachte] .
(Onderschrift bij afbeelding op pagina 145)
Man 2 loopt richting een persoon, gelet op diens kleding mogelijk man 1. Rechtsonder ligt een scooter om.
(Onderschrift bij afbeelding op pagina 151)
Man 2 roept en lijkt naar boven te kijken. Man 1 lijkt naar links te kijken.
(Onderschrift bij afbeelding op pagina 152)
Er snelt een persoon (persoon 3) op man 2 toe. Man 2 (het hof begrijpt man 1: verdachte) brengt zijn rechterhand naar achteren bij zijn kleding.
(Onderschrift bij afbeelding op pagina 153)
Persoon 3 heeft een handgemeen met man 2. Man 1 stapt op hen toe met zijn rechterhand nog bij zijn kleding aan de rechterzijde(Onderschrift bij afbeelding op pagina 154)
Man 1 loopt op de beide mannen toe waarbij de rechterelleboog van man 1 omhoog komt. (Onderschrift bij afbeelding op pagina 155)
Tijdens het toestappen op de beide mannen beweegt man 1 zijn rechterarm even naar voren en is er een voorwerp zichtbaar, gelijkend, althans soortgelijk, aan het lemmet van een mes. (Onderschrift bij afbeelding op pagina 156)
Man 1 stapt op persoon 3 toe.
8. De eigen waarneming van het hof, gedaan op de terechtzitting van 9 december 2019, voor zover van belang inhoudende:
De voorzitter deelt als waarneming van het hof mede dat op de stills met de pagina nrs. 153,154 en 155 van het proces-verbaal van politie, zichtbaar is dat verdachte op [betrokkene 2] en aangever die in worsteling zijn, afloopt. De voorzitter deelt mede dat de voeten van verdachte op die stills zichtbaar aan de voeten in loopstand staan. De voorzitter deelt mede dat met name op de afbeeldingen op pagina 154 en 155 een duidelijk actieve lichaamshouding van verdachte zichtbaar is waarbij hij zich in de richting van aangever verplaatst, van wie de rug schuin naar verdachte is gericht.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 8 juli 2017, opgenomen op pagina 124 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 4] , zakelijk weergegeven:
Op 8 juli 2017 omstreeks 22:30 uur was ik in de nachtopvang aan het werk. Ik zag op de camera’s dat [verdachte] buiten stond. Ik hoorde hem zeggen dat hij voelde dat hij iemand geraakt had met zijn mes. Ik zag dat [verdachte] een mes bij zich had en dat aan mij liet zien. Ik zag bloed zitten op de lemmet van het mes. Toen ik de politie had gebeld pakte ik een enveloppe. Ik zag dat [verdachte] het mes daar in deed.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 9 juli 2017, opgenomen op pagina 124 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 5] , zakelijk weergegeven:
Op 8 juli 2017 was ik in de nachtopvang aan het werk. Omstreeks 22:20 uur hoorde ik de bel. Ik zag [verdachte] voor de deur staan. Ik zag dat [verdachte] naar binnen liep.
Ik zag dat hij uit zijn rechterjaszak een inklapbaar mes pakte. Ik zag dat het half uitgeklapt was. Ik hoorde [verdachte] zeggen: "Hier is het mes." Ik schat dat het mes ingeklapt ongeveer 10 cm lang was en uitgeklapt ongeveer 20 cm.
11. Een in wettelijk vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juli 2017, opgenomen op pagina 89, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Wij riepen [verdachte] naar ons toe. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat een medewerker van de nachtopvang naar mij toe kwam en hoorde van haar dat zij het mes afgepakt had waarop ik zag dat zij mij een witte envelop overhandigde.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 18 juli 2017, opgenomen op pagina 140 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Er zijn beelden met geluid gevorderd bij Stichting Zienn nachtopvang, [b-straat 1] te [plaats] , van 8 juli 2017 tussen 22:00 en 23:00 uur. Camera 2 hal Zienn: Ik zie een man binnen komen lopen welke ik herken als [verdachte] . Ik hoor dat [verdachte] zegt: Ik heb gestoken.
13. Een letselverklaring d.d. 13 juli 2017, opgenomen op pagina 81 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van M. Landheer, forensisch arts FMG:
Medische informatie betreffende [benadeelde] .
Letselbeschrijving:
Buik: er is sprake van een 10,5 cm lange huidonderbreking in de rechter onderbuik die aan de navelzijde met een bruine korst is bedekt. Aan de navelzijde en aan de rechter flank zijn uitgebreide groengele huidverkleuringen te zien. Aan de rechter buitenzijde van de wond is een doorzichtige knoop van een inwendige hechtdraad te zien (foto 1 en 2).
Rechter hand: aan de pinkzijde van de handpalm is een 10 cm lange huidonderbreking aanwezig die gesloten is met 9 zwarte hechtingen. De wond verloopt van de pols naar de pink. Aan de buitenzijde van de hand is de huid groenig verkleurd (foto 3).
Conclusie
Er is sprake van behandelde steek- en/of snijwonden in de rechter onderbuik en rechterhand. De waargenomen letsels passen bij de door slachtoffer aangegeven toedracht.
14. Een letselrapportage ten behoeve van politie en justitie d.d. 27 november 2017, inhoudende als verklaring van M. Landheer:
Beschouwing
Messteken met het getoonde mes met een lemmet van ongeveer 10 cm. lengte in de rechter onderbuik had wel door de buikwand heen kunnen gaan de buikholte in, waar de inwendige organen zitten. De buikwand is gemiddeld 2 cm. dik, maar dat kan sterk variëren afhankelijk van het postuur van de persoon. Afhankelijk van de dikte van de kleding had het lemmet dus enkele centimeters de buikholte binnen kunnen treden.
Op deze plaats bevinden zich de dikke en dunne darm met bijbehorende buikvliezen en bloedvoorziening. Een perforatie van de darmen kan een forse en potentieel levensbedreigende ontsteking van het buikvlies veroorzaken en kan chronische infecties in de buikholte veroorzaken. Wanneer de bloedvoorziening (slagaderlijk) van de darmen wordt doorsneden kan een levensbedreigende bloeding ontstaan.
De waargenomen letsels passen bij de door slachtoffer aangegeven toedracht.
Beantwoording van de vragen
1. De geconstateerde letsels hadden onbehandeld mogelijk tot de dood kunnen leiden, maar dat lijkt niet heel waarschijnlijk.
2. Met het getoonde mes is het mogelijk om verwondingen in de buikholte te veroorzaken. Ter plaatse is perforatie van darmen of doorsnijding van de bloedvoorziening mogelijk, hetgeen levensbedreigende bloedingen in de buikholte kan veroorzaken of ernstige infecties in de buikholte kan veroorzaken die tot de dood kunnen leiden.
3. Wanneer het mes loodrecht was binnengedrongen en de volledige lengte van het lemmet de buikholte had gepenetreerd had het slachtoffer waarschijnlijk ernstiger letsel opgelopen, wat dodelijk had kunnen zijn.”
6. De bewijsoverwegingen van het hof houden, voor zover hier van belang, in:
“[…] Door het hof aangenomen toedracht van feiten
Die toedracht komt er op grond van het bovengenoemde bewijs op neer - kort gezegd - dat [betrokkene 2] de scooter van aangever op straat omver schopt. In een bovengelegen appartement hoort aangever buiten geschreeuw en hoort hij vriend zeggen dat de scooter omver is geschopt. Aangever loopt daarop naar beneden, gaat naar buiten en loopt op [betrokkene 2] af en raakt in een schermutseling met [betrokkene 2] . Aangever verklaart over [betrokkene 2] dat hij op een ruzie zoekende toon aan het schreeuwen was. Direct daarop voelt hij een steek in zijn onderbuik.
Hij kreeg deze steek van een man die hem van rechts naderde. Op dat moment staat er een man te weten verdachte, naast hem met een mes in zijn hand. Het hof leidt uit de beschrijving van zich in het dossier bevindende stills van camerabeelden af dat verdachte schuin van achteren op aangever is toegelopen voordat hij aangever met het mes stak.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt niet - zoals verdachte heeft verklaard - dat er kort voorafgaand aan het steekincident een grote groep mensen op verdachte af kwam stormen waarbij aangever als voorloper op het mes van verdachte is ingelopen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte het slachtoffer schuin van achteren heeft benaderd door op het [ik begrijp slachtoffer, AG] af te lopen en daarna heeft gestoken. Het verweer van verdachte dat het slachtoffer in het mes is gelopen is strijdig met de gehanteerde betrouwbaar geachte bewijsmiddelen.
Het hof verwerpt derhalve het primaire verweer.
Voorwaardelijk opzet
Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een poging tot doodslag omdat er geen aanmerkelijke kans op de dood bestond. Daartoe is naar voren gebracht dat er ‘slechts’ één keer gestoken is en blijkens het letselrapport ‘de geconstateerde letsels onbehandeld mogelijk tot de dood hadden kunnen leiden maar dit lijkt niet heel waarschijnlijk’ en ‘met het getoonde mes is het mogelijk om verwondingen in de buikholte te veroorzaken.’
Het hof passeert met de rechtbank dit verweer van de raadsman. Het hof kan zich verenigen met de hieronder cursief weergegeven overwegingen van de rechtbank en neemt deze over.
Uit de door verdachte afgelegde verklaringen kan niet volgen dat verdachte vol opzet had op de dood van het slachtoffer dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De
rechtbank zal moeten beoordelen of er bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte op het slachtoffer is toegelopen en hem met een mes heeft gestoken in de buikstreek. Het slachtoffer stond op dat moment met zijn rug gekeerd naar verdachte en heeft hem in het geheel niet kunnen zien aankomen. Bovendien was het slachtoffer verwikkeld in een schermutseling met [betrokkene 2] en dus in beweging. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen komt verder naar voren dat het lemmet van het mes ongeveer 10 centimeter lang was.
In de buikholte bevinden zich diverse organen en grote bloedvaten waardoor de kans dat door de hiervoor bedoelde messteek de dood zal volgen naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft met een mes met een lemmet van 10 cm. lang in de buikstreek van het slachtoffer gestoken, terwijl zich daar organen en grote bloedvaten bevinden en het slachtoffer in beweging was. De rechtbank is van oordeel dat die gedraging van verdachte onder de genoemde omstandigheden naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Het hof overweegt aanvullend dat de conclusies van de deskundige bij het onderzoek en beschrijving van het toegebrachte letsel het bovenstaande niet in de weg staan aan het aannemen van voorwaardelijk opzet. Het gaat bij de beoordeling van de vraag of sprake was van voorwaardelijk opzet immers niet zozeer om het uiteindelijk concreet toegebrachte letsel maar veeleer om de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder die is verricht.
Het hof acht met de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op aangever [benadeelde], door hem met een mes in de buikstreek te steken.[…]”
7. HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552, m.nt. Buruma heeft met betrekking tot het voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg het volgende overwogen:
“3.6 […]. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).”
8. In zijn arrest van 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718, NJ 2019/103, m.nt. Wolswijk heeft de Hoge Raad voorts overwogen:
“5.3.2. […] In de conclusie van de Advocaat-Generaal wordt de vraag opgeworpen of nadere algemene aanknopingspunten kunnen worden gegeven om te bepalen onder welke omstandigheden sprake is van een aanmerkelijke kans als hiervoor bedoeld. Daaromtrent merkt de Hoge Raad het volgende op. Onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Met de thans gebruikelijke formulering van de maatstaf van de aanmerkelijke kans is geen wezenlijk andere of grotere mate van waarschijnlijkheid tot uitdrukking gebracht dan met de in oudere rechtspraak, zoals in HR 9 november 1954, NJ 1955/55, gebruikte formulering "de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans".
De Hoge Raad kan geen algemene regels geven over de exacte grootte van de kans die in het algemeen of voor een bepaald type delict minimaal vereist zou zijn, laat staan deze kans in een percentage uitdrukken.”
9. Als ik het middel en de toelichting daarop goed begrijp, wordt niet het bestaan van de bewuste aanvaarding in twijfel getrokken, maar wordt geklaagd over het oordeel van het hof voor zover het ‘de aanmerkelijke kans’ betreft.
10. Aangevoerd wordt dat het hof het letselrapport van M. Landheer d.d. 27 november 2017 als bewijsmiddel heeft gebezigd, inclusief de passage die inhoudt dat de geconstateerde letsels onbehandeld mogelijk tot de dood hadden kunnen leiden, maar niet heel waarschijnlijk lijkt. Vanwege deze passage zou de bewezenverklaring van het opzet onvoldoende met redenen zijn omkleed. Daarbij wordt door de stellers van het middel nog opgemerkt dat “de ratio van het aanmerkelijke kans-begrip onder meer gelegen is in de onmogelijkheid duidelijkheid te krijgen in hetgeen de verdachte ten tijde van het feit daadwerkelijk heeft gedacht” en deze onmogelijkheid “een zekere normativering toe[staat] in gevallen waarbij in concreto niets of te weinig te zeggen is over de individuele, op die zaak toegespitste, aanmerkelijke kans”, hetgeen “anders [is] indien de betreffende kans wel is vastgesteld”, zoals in de onderhavige zaak het geval zou zijn. Volgens de stellers van het middel moet worden gewaakt tegen “een strafrecht dat een in concreto niet heel waarschijnlijke kans transformeert naar een aanmerkelijke kans”.
11. Wat er zij van hetgeen de stellers van het middel met betrekking tot het aanmerkelijke kans-begrip hebben aangevoerd, de rechtspraak van de Hoge Raad ter zake is glashelder: (i) er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg, (ii) onder “de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans” dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid en (iii) met de thans gebruikelijke formulering van de maatstaf van de aanmerkelijke kans is geen wezenlijk andere of grotere mate van waarschijnlijkheid tot uitdrukking gebracht dan met de in oudere rechtspraak gebruikte formulering "de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans".
12. Het hof heeft expliciet aandacht besteed aan de aangehaalde passage uit het letselrapport en met betrekking daartoe – niet onbegrijpelijk – overwogen dat het, in lijn met de hierboven aangehaalde rechtspraak van de Hoge Raad, bij de beoordeling van de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet niet zozeer gaat om het uiteindelijk concreet toegebrachte letsel, maar veeleer om de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Daarbij komt dat uit het letselrapport van Landheer ook blijkt dat (a) “het getoonde mes met een lemmet van ongeveer 10 cm lengte in de rechter onderbuik wel door de buikwand heen [had] kunnen gaan de buikholte in, waar de inwendige organen zitten”, (b) ter plaatse “perforatie van darmen of doorsnijding van de bloedvoorziening mogelijk [is], hetgeen levensbedreigende bloedingen in de buikholte kan veroorzaken of ernstige infecties in de buikholte kan veroorzaken die tot de dood kunnen leiden” en (c) “wanneer het mes loodrecht was binnengedrongen en de volledige lengte van het lemmet de buikholte had gepenetreerd het slachtoffer waarschijnlijk ernstiger letsel [had] opgelopen, wat dodelijk had kunnen zijn”.
13. Het oordeel van het hof dat gelet op de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht sprake is van poging tot doodslag getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is, ook in het licht van hetgeen in hoger beroep door de verdediging naar voren is gebracht, voldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Daarbij heb ik in aanmerking genomen dat uit de bewijsmiddelen tevens blijkt dat de verdachte op het slachtoffer is toegelopen en hem met een mes met een lemmet van ongeveer 10 centimeter heeft gestoken in de buikstreek, dat het slachtoffer op dat moment met zijn rug naar de verdachte stond en hem in het geheel niet heeft zien aankomen en dat het slachtoffer in een schermutseling en zodoende in beweging was.1.
14. De bewezenverklaring is naar de eis der wet met redenen omkleed.
15. Het middel faalt.
16. Het tweede middel komt op tegen de vervangende hechtenis die aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregel is verbonden.
17. Gelet op wat de Hoge Raad in zijn uitspraak van HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914, NJ 2020/409, m.nt. Ten Voorde ten aanzien van deze vervangende hechtenis heeft vooropgesteld, is het middel terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan met toepassing van art. 6:4:20 Sv bepalen dat in plaats van vervangende hechtenis gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
18. Het middel slaagt.
19. Het derde middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden, aangezien de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
20. Het middel is gegrond. Tussen het instellen van het cassatieberoep op 24 december 2019 en de binnenkomst van het dossier bij de Hoge Raad op 31 juli 2020 zijn meer dan zes maanden verstreken.2.Een voortvarende afdoening door de Hoge Raad behoort niet meer tot de mogelijkheden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
21. Het middel slaagt.
22. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het tweede en het derde middel slagen.
23. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
24. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, tot bepaling dat bij de schadevergoedingsmaatregel gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑03‑2021
Uit p. 7 van de registratiekaart valt op te maken dat de verdachte ten tijde van het instellen van het cassatieberoep in voorlopige hechtenis verbleef.