Zie de artikelen 6:230m e.v. van het Burgerlijk Wetboek.
Rb. Rotterdam, 09-06-2023, nr. 9597353 CV EXPL 21-42125
ECLI:NL:RBROT:2023:4892
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
09-06-2023
- Zaaknummer
9597353 CV EXPL 21-42125
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2023:4892, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 09‑06‑2023; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 09‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Ambtshalve toetsing. Energiecontract. Screenshots overgelegd van rechtsopvolgend aanbieder, daarmee niet aangetoond dat is voldaan aan precontractuele informatieverplichtingen + bestelknop. Sanctie: hoofdsom voor slechts 50% toegewezen.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
locatie Rotterdam
zaaknummer: 9597353 CV EXPL 21-42125
datum uitspraak: 9 juni 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Intrum Nederland B.V. ,
vestigingsplaats: Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder [naam01] te Hilversum,
tegen
[gedaagde01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Intrum’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.
1. De procedure
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
- -
de dagvaarding van 17 december 2022, met bijlagen 1 tot en met 5;
- -
het antwoord;
- -
de akte uitlating van de zijde van Intrum;
- -
de rolbeslissing van 7 april 2023 van de kantonrechter van deze rechtbank;
- -
de akte uitlating, tevens houdende akte vermindering van eis van de zijde van Intrum;
- -
de brief van 30 april 2023 van [gedaagde01] .
2. De beoordeling
Waar gaat de zaak over?
2.1.
Intrum eist – na schriftelijke eisvermindering – betaling van € 2.516,13 aan voorschotnota’s en eindfacturen. [gedaagde01] moet dit bedrag betalen omdat zij met (de rechtsvoorganger van) [bedrijf01] een overeenkomst heeft gesloten op grond waarvan energie is geleverd aan het adres van [gedaagde01] , maar [gedaagde01] verschillende voorschotnota’s en eindfacturen onbetaald heeft gelaten. Omdat niet op tijd is betaald, wordt ook aanspraak gemaakt op € 376,61 aan buitengerechtelijke kosten en € 653,29 aan rente, berekend tot en met 8 december 2021. Op het totaalbedrag aan hoofdsom, kosten en rente dient een bedrag van € 300,00 in mindering gebracht te worden, omdat [gedaagde01] dit bedrag op 23 februari 2023 heeft betaald. [bedrijf01] heeft haar vordering tot betaling aan Intrum overgedragen (gecedeerd), zodat nu Intrum betaling van [gedaagde01] vordert.
2.2.
[gedaagde01] geeft toe dat hij de voorschotnota’s en eindfacturen aan Intrum moet betalen en verzoekt om een betalingsregeling van € 150,00 per maand.
Informatieverplichtingen
2.3.
De koopovereenkomst is gesloten op afstand, namelijk via de website van [bedrijf02] N.V. ( [bedrijf02] ) als rechtsvoorganger van [bedrijf01].
2.4.
Bij of voorafgaand aan het sluiten van deze overeenkomsten moet de handelaar bepaalde informatie aan de consument verstrekken1.en deze informatie bevestigen op een duurzame gegevensdrager. Een duurzame gegevensdrager betekent dat de consument de informatie eenvoudig moet kunnen bewaren, zoals bijvoorbeeld bij een e-mail of een brief.
2.5.
De Hoge Raad heeft beslist dat de rechter ambtshalve moet onderzoeken of aan een aantal informatieverplichtingen is voldaan. Het gaat dan om de informatie waaraan de wet een specifieke sanctie verbindt als deze niet wordt gegeven en om de informatie waaraan extra gewicht moet worden toegekend. Dit zijn de essentiële informatieverplichtingen. De Hoge Raad heeft ook beslist dat de rechter de overeenkomst geheel of gedeeltelijk moet vernietigen in die zin dat de betalingsverplichting van de consument wordt verminderd als sprake is van een voldoende ernstige schending van zo’n verplichting.2.
2.6.
De rechtbanken hebben naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad voor de schending van de essentiële informatieverplichtingen een sanctierichtlijn3.opgesteld. Deze sanctierichtlijn houdt samengevat in dat de betalingsverplichting wordt verminderd met 25% bij maximaal drie voldoende ernstige schendingen en met 50% bij meer dan drie voldoende ernstige schendingen. Bij de precontractuele informatieverplichtingen geldt dat meerdere voldoende ernstige schendingen van de essentiële informatieverplichtingen die onder dezelfde letter van artikel 6:230m lid 1 BW vallen samen worden geteld als één schending. Eventuele schendingen van de verplichting om de informatie te bevestigen op een duurzame gegevensdrager worden daarbij gerekend als hoogstens één schending.
2.7.
In de rolbeslissing van 7 april 2023 heeft de kantonrechter overwogen dat hij voornemens is de betalingsverplichting van [gedaagde01] (gedeeltelijk) te vernietigen en daarnaast ook de overeenkomst ambtshalve (geheel of gedeeltelijk) te vernietigen. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om op die rolbeslissing te reageren. Bij akte uitlating, tevens houdende akte vermindering van eis heeft Intrum aangevoerd dat door de naamswijziging van [bedrijf02] in [bedrijf01] de website is aangepast en het bestelproces van [bedrijf02] niet langer volledig is aan te tonen. Het bestelproces van [bedrijf02] is ten aanzien van de inhoud en informatie identiek aan het bestelproces van [bedrijf01], aldus Intrum. [gedaagde01] heeft te kennen gegeven akkoord te gaan met ambtshalve vernietiging van de overeenkomst.
Bijkomende kosten
2.8.
Op grond van artikel 6:230n lid 3 BW is een consument bijkomende kosten niet verschuldigd als de consument daarop voorafgaand of bij het sluiten van de overeenkomst niet op een voldoende duidelijke wijze is gewezen. De kosten van de acceptgiro’s zijn zulke kosten. Intrum heeft niet aangetoond dat [gedaagde01] voldoende op deze kosten is gewezen. Van de vordering is daarom € 9,08 (€ 7,50 plus btw) niet toewijsbaar.
Precontractuele informatie
2.9.
Intrum heeft niet aangetoond dat voorafgaand aan of bij het sluiten van de overeenkomst aan de essentiële informatieverplichtingen is voldaan. Intrum heeft bij haar (nadere) toelichting op het bestelproces gebruikgemaakt van schermafdrukken van www.vattenfall.nl. De overeenkomst is echter gesloten met [bedrijf02] op 14 oktober 2015, voordat [bedrijf02] haar bedrijfsactiviteiten in Nederland voortzette onder de handelsnaam [bedrijf01]. Schermafdrukken van een klaarblijkelijk ander bestelproces dan het onderhavige kunnen niet dienen ter onderbouwing van de stelling dat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst is voldaan aan de in artikel 6:230m lid 1 BW genoemde vereisten. Voor zover Intrum heeft gesteld dat het bestelproces in de jaren tussen het sluiten van de overeenkomst met [bedrijf02] en het afdrukken van de overgelegde schermafdrukken van [bedrijf01] onveranderd is gebleven, geldt dat het voor de kantonrechter niet te verifiëren is dat [bedrijf02] daadwerkelijk een gelijk bestelproces hanteerde als [bedrijf01]. Zodoende is niet na te gaan of [bedrijf02] [gedaagde01] op alle essentiële informatie heeft gewezen tijdens het sluiten van de overeenkomst. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat niet aan de essentiële informatieverplichtingen is voldaan.
De bestelknop
2.10.
[gedaagde01] is de overeenkomst aangegaan door middel van een bestelknop. Intrum heeft niet aangetoond dat de tekst op de knop voldoet aan de eisen van de wet, nu de schermafbeeldingen van het bestelproces van [bedrijf01] niet ter onderbouwing kunnen dienen dat is voldaan aan de verplichting van artikel 6:230v lid 3 BW. Uit de tekst op de knop zelf moet namelijk blijken dat de consument uitdrukkelijk erkent dat hij een betalingsverplichting aangaat. Dat betekent dat de tekst ook in de omgangstaal zonder twijfel in verband moet worden gebracht met het ontstaan van een betalingsverplichting.4.
2.11.
Bij een onjuiste bestelknop geeft de wet aan de consument het recht om de overeenkomst te vernietigen.5.Dit is gebaseerd op de Richtlijn Consumentenrechten waarin staat dat de consument in zo’n geval niet aan de overeenkomst is gebonden. Volgens de kantonrechter betekent niet gebonden zijn dat de consument ervoor kan kiezen de overeenkomst niet in werking te laten treden, maar dat in dat geval ook de handelaar zijn verplichtingen niet meer hoeft na te komen. De kantonrechter is van oordeel dat de rechter de overeenkomst alleen ambtshalve moet vernietigen als de consument - zo nodig nadat hem dat door de rechter is gevraagd - heeft aangegeven van dit recht gebruik te willen maken. Het zal niet altijd in het belang van de consument zijn om de overeenkomst te vernietigen, omdat vernietiging niet alleen tot gevolg heeft dat de consument niet hoeft te betalen maar ook dat de consument moet teruggeven wat hij op grond van de overeenkomst heeft ontvangen. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Hoge Raad is af te leiden dat de rechten die de richtlijn aan consumenten geeft niet tegen de wil van de consument worden toegepast. [gedaagde01] heeft de kantonrechter verzocht de overeenkomst ambtshalve te vernietigen.
2.12.
Vanwege de onjuiste bestelknop is sprake van een schending van artikel 6:230v lid 3 BW. Om de afschrikkende werking van de richtlijn te bewaken zal de kantonrechter deze schending daarom rekenen als één schending bij de toepassing van de hiervoor genoemde sanctierichtlijn. De onjuiste bestelknop rechtvaardigt naar het oordeel van de kantonrechter namelijk geen zwaardere sanctie dan een schending van een essentiële informatieplicht. Bij vermindering van de betalingsverplichting mag de consument bestelde producten immers houden. De situatie is daarom niet vergelijkbaar met vernietiging van de overeenkomst in zijn geheel.
Conclusie essentiële informatieverplichtingen
2.13.
De kantonrechter zal op grond van de hiervoor vastgestelde schendingen van informatieverplichtingen de overeenkomst met toepassing van de sanctierichtlijn gedeeltelijk vernietigen in die zin dat de betalingsverplichting van de consument wordt verminderd met 50%. Er is in dit geval namelijk sprake van meer dan drie voldoende ernstige schendingen. Dat betekent dat € 1.253,53 aan hoofdsom toewijsbaar is (50% van € 2.507,53, de hoofdsom verminderd met het afgewezen bedrag van € 9,08).
Subsidiaire grondslag
2.14.
Intrum heeft subsidiair, voor het geval de overeenkomst (gedeeltelijk) vernietigd wordt, een beroep gedaan op onverschuldigde betaling. Bij een onverschuldigde betaling is vereist dat de prestatie is verricht zonder rechtsgrond (artikel 6:203 lid 1 BW). Met andere woorden: de door [bedrijf01] geleverde energie (de prestatie) berust niet op enige verbintenis. Tussen partijen bestond echter een rechtsgrond voor het leveren van energie, te weten de gesloten energieovereenkomst. Uit hoofde van de gesloten energieovereenkomst is [gedaagde01] de gevorderde voorschotnota’s en eindfacturen verschuldigd geworden. Er kan dan ook niet worden gezegd dat de rechtsgrond voor de geleverde energie is ontvallen, zodat de vordering niet op deze grondslag kan worden toegewezen.
2.15.
Voor zover Intrum zich nog op het standpunt stelt dat [gedaagde01] ongerechtvaardigd is verrijkt door de levering van energie, heeft te volgende te gelden. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 12 februari 20166., waarin de Hoge Raad een verrijkingsvergoeding onredelijk acht omdat zij in strijd zou komen met de strekking van de consument beschermende bepalingen, komt de vordering op die grondslag niet voor toewijzing in aanmerking.
Buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente
2.16.
Intrum heeft recht op een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten op basis van de toewijsbare hoofdsom op het moment van de veertiendagenbrief. Daarom is € 188,03 aan buitengerechtelijke kosten toewijsbaar. De wettelijke rente wordt toegewezen steeds over het openstaande saldo aan hoofdsom voor zover [gedaagde01] in verzuim is. Daarbij wordt opgemerkt dat als er meerdere termijnen verschuldigd zijn, steeds elke termijn met een gelijk percentage is verminderd.
2.17.
[gedaagde01] moet aan Intrum betalen het hiervoor genoemde bedrag van € 1.253,53, plus de buitengerechtelijke kosten van € 188,03. Hierop wordt in mindering gebracht de betaling van € 300,00, zodat overblijft een bedrag van € 1.141,56. De wettelijke rente komt hier nog bij.
Proceskosten
2.18.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Intrum tot vandaag vast op € 124,84 aan dagvaardingskosten, € 487,00 aan griffierecht en € 198,00 aan salaris voor de gemachtigde (1,5 punt x € 132,00). Dit is totaal € 809,84.
2.19.
Voor kosten die Intrum maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 66,00 (1/2 punt × € 132,00). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.20.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).
3. De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Intrum te betalen € 1.473,43 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 9 december 2021 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van Intrum tot vandaag worden vastgesteld op € 809,84;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
[46009]
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 09‑06‑2023
Hoge Raad 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
Deze richtlijn is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Hof van Justitie EU 7 april 2022, ECLI:EU:C:2022:269.
Hoge Raad 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:236, r.o. 3.16.