Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/72
72 Normering buitengerechtelijke incassokosten
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS581399:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Wet normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, Stb. 2012, 140.
‘Art. 6:96 (…)4. In geval van een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 119a lid 1 of artikel 119b lid 1 bestaat de vergoeding van kosten bedoeld in lid 2 onder c uit ten minste een bedrag van 40 euro. Dit bedrag is zonder aanmaning verschuldigd vanaf de dag volgende op de dag waarop de wettelijke of overeengekomen uiterste dag van betaling is verstreken. Hiervan kan niet ten nadele van de schuldeiser worden afgeweken.5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor de vergoeding van kosten als bedoeld in lid 2 onder c. Van deze regels kan niet ten nadele van de schuldenaar worden afgeweken indien de schuldenaar een natuurlijk persoon is, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. In dit geval mist artikel 241, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toepassing.6. De vergoeding volgens de nadere regels kan indien de schuldenaar een natuurlijk persoon is, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, eerst verschuldigd worden nadat de schuldenaar na het intreden van het verzuim, bedoeld in artikel 81, onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling, waaronder de vergoeding die in overeenstemming met de nadere regels wordt gevorderd, vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning.7. Indien een schuldenaar voor meer dan een vordering door een schuldeiser kan worden aangemaand als bedoeld in lid 6, dan dient dit in één aanmaning te geschieden. Voor de berekening van de vergoeding worden de hoofdsommen van deze vorderingen bij elkaar opgeteld.’
Besluit van 27 maart 2012, houdende regels ter normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten), Stb. 2012, 141.
In het Besluit BIK is vastgelegd wanneer en tot welke hoogte buitengerechtelijke kosten zijn verschuldigd voor uit overeenkomsten voortvloeiende geldvorderingen. De tarieven zijn gebaseerd op een forfaitair percentage van de gevorderde hoofdsom, met een minimum van € 40. De redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte van een bedrag van in hoofdsom € 2.500 bedragen 15% van de hoofdsom.
Engberts 2012, p. 196-201.
Zie HR 13 juni 2014, ECLI:NL:PHR:2014:1405, r.o. 3.4.
Kamerstukken II 2010/11, 32418, 5, p. 5; De Bock, in: GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 242 Rv, aant. 5; Engberts 2012, p. 200; HR 13 juni 2014, ECLI:NL: PHR:2014:1405, r.o. 3.5.
Rapport Voor-werk II, nr. 3.4.
Engberts 2012, p. 196-201.
Teuben 2004, p. 18 en de daar aangehaalde literatuur.
De Groot & Hendrikse, p. 34 en 41 en de daar aangehaalde literatuur.
Vgl. Conclusie A-G Huydecoper voor HR 11 juli 2003, NJ 2003, 566; De Groot en Hendrikse, p. 34; Conclusie A-G Wissink voor HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405 (FA-MED/Verweerster), sub 3.14.
Conclusie A-G Wissink voor HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405 (FA-MED/ Verweerster).
Ruygvoorn 2014, p. 179 e.v.; Engberts 2012, p. 196-201.
Besluit van 27 maart 2012, houdende regels ter normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten), Stb. 2012, 141.
Sluijter 2014, p. 3 e.v.; Enderink & Al Mansouri 2014, p. 134 e.v.
Op 1 juli 2012 is de Wet normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (WIK) in werking getreden.1 Met de wetswijziging van 2012 zijn aan art. 6:96 BW de leden 4 t/m 7 toegevoegd, die de forfaitaire vergoeding van de buitengerechtelijke kosten behelzen.2
Kort gezegd houdt de nieuwe regeling in dat de omvang van de kosten gemaakt ter zake van de incasso van contractuele geldschulden (de tweede redelijkheidstoets) moet worden ingevuld door toepassing van de staffel van het Besluit Buitengerechtelijke Incassokosten (BIK).3 De vergoeding bedraagt een forfaitair percentage van de hoofdsom.4 Van de maximumtarieven van het Besluit kan niet ten nadele van een consument-schuldenaar worden afgeweken, zo volgt uit lid 5. Dit volgt tevens uit art. 242 Rv, waaraan is toegevoegd dat matiging van contractueel bedongen vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten niet aan de orde is als het gaat om buitengerechtelijke incassokosten ten aanzien van een consument die vallen onder het Besluit BIK. In geschillen waarbij de schuldenaar een niet-consument is (b2b- relaties), vormen de staffels van het Besluit BIK regelend recht. Partijen kunnen dus een hogere (of lagere) vergoeding overeenkomen. Indien zij geen afwijkende vergoeding zijn overeengekomen, dan gelden de maximumtarieven.5 Ten aanzien van bedongen kosten in b2b-relaties geldt art. 242 Rv, waarover hierna in par. 4.7.
De wetgever heeft met het normeren van de tweede redelijkheidstoets beoogd duidelijkheid en rechtszekerheid te scheppen voor partijen over de hoogte van de verschuldigde kosten, zodat daarover conflicten en een eventuele gang naar de rechter worden voorkomen.6 Om die reden kunnen de hier bedoelde kosten ook niet van kleur verschieten (art. 241 Rv) of worden gematigd door de rechter op de voet van art. 242 Rv. De rechter dient nog wel te beoordelen of de vordering aan de eerste redelijkheidstoets (de vraag of het redelijk is dat kosten zijn gemaakt) voldoet.7
Achtergrond Besluit BIK
In de afgelopen jaren zijn door de rechterlijke macht verschillende initiatieven ontplooid om te komen tot (meer) uniformiteit ten aanzien van de vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Volgens de werkgroep buitengerechtelijke kosten van de NVvR was daaraan behoefte, gezien de uiteenlopende opvattingen van de diverse rechterlijke colleges omtrent de toewijsbaarheid van buitengerechtelijke kosten.8 Aanleiding tot het normeren en maximeren van de buitengerechtelijke kosten vormde ook de constatering dat professionele schuldeisers regelmatig hogere buitengerechtelijke kosten berekenden aan de schuldenaren dan in werkelijkheid werden gemaakt.9 Jarenlang fungeerde het niet-bindende rapport Voor-werk II van de NVvR als leidraad bij de beoordeling van de redelijkheid van buitengerechtelijke kosten. Volgens het rapport is vergoeding van buitengerechtelijke kosten alleen aan de orde ‘wanneer aangetoond is dat er werkzaamheden zijn verricht die meer omvatten dan een paar aanmaningen, het doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van een eenvoudige inlichtingen of het op de gebruikelijke manier samenstellen van het dossier’.
Aanbevolen werd om zowel de bedongen als niet-bedongen buitengerechtelijke kosten forfaitair vast te stellen tot twee punten van het toepasselijke liquidatietarief in eerste aanleg, met een maximum van 15% van de hoofdsom. Volgens de aanbevelingen dient de rechter daartoe ten aanzien van de bedongen buitengerechtelijke kosten gebruik te maken van zijn matigingsbevoegdheid van art. 242 Rv. Niet- bedongen buitengerechtelijke kosten kan hij volgens de aanbevelingen matigen op grond van art. 6:97 BW (waarin de bevoegdheid tot begroting of schatting van de schade is neergelegd) of eventueel art. 6:109 BW. Voor kantonzaken geldt de aparte, door de Kring van Kantonrechters ontwikkelde staffel. Ten slotte is afwijking slechts mogelijk indien de schuldeiser gemotiveerd stelt en zo nodig bewijst dat de werkelijk gemaakte kosten hoger zijn en dat deze redelijk zijn.
Het rapport Voor-werk II werd fel bekritiseerd.10 Met name de aanbeveling om voor vergoeding van de buitengerechtelijke kosten aan te sluiten bij het liquidatietarief (zoals geldt voor de proceskosten) heeft de nodige reacties opgeroepen. Buitengerechtelijke kosten en proceskosten zijn namelijk naar hun aard verschillende kosten met een eigen (wezenlijk andere) grondslag. Het zou daarom niet voor de hand liggen om deze op dezelfde wijze te begroten.11 Maar ook vanuit de praktijk klonken kritische geluiden. Ondanks de uniformerende bedoelingen zouden de verschillen in toepassing daarvan door de rechterlijke instanties veeleer verdeeldheid brengen.12 De rechtspraak zou aanzienlijke verschillen laten zien tussen de toegewezen bedragen aan buitengerechtelijke kosten. Ook zou in het buitengerechtelijk traject niet steeds worden gewerkt aan de hand van de maatstaven van het rapport Voor-werk II; het zou geregeld voorkomen dat (zeer) hoge incassokosten in rekening werden gebracht met betrekking tot relatief kleine vorderingen, die vervolgens niet tot een rechtszaak leidden.13 Meer in het algemeen klonk de roep om een overzichtelijker en eenduidiger systeem.14
Een en ander gaf aanleiding tot de Wet normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Deze wet is op 1 juli 2012 in werking getreden. Op dezelfde dag is ook het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten in werking getreden (het Besluit BIK15). Het Besluit BIK is uitsluitend ten aanzien van consumenten dwingend; voor andere schuldenaren bevat het Besluit BIK regelend recht. Het vastleggen van de hoogte van deze kosten beoogt schuldenaren te beschermen tegen onredelijke hoge incassokosten, en daarnaast is beoogd voor partijen duidelijkheid te bieden tot welk bedrag incassokosten in rekening mogen worden gebracht. Buitencontractuele vorderingen vallen buiten het toepassingsgebied.
Teneinde een zo uniform mogelijke toepassing te bevorderen (en daarmee gehoor te geven aan de roep om duidelijkheid en rechtszekerheid) heeft een werkgroep van rechters en juridisch ondersteunend personeel het rapport BGK-integraal 2013 opgesteld, dat per 1 november 2013 is ingevoerd. Het bevat informatie en adviezen met betrekking tot de beoordeling van gevorderde buitengerechtelijke kosten. In de literatuur is evenwel meermaals geopperd dat WIK, Besluit BIK en het rapport BGK- integraal gezien de diversiteit aan regels, afwijkende vergoedingssystemen en uitzonderingen op de regels voor nog meer versnippering en onduidelijkheid hebben gezorgd.16