Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/4.5.2
4.5.2 Verbeurte en tenuitvoerlegging
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS375521:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Blaauw acht in de executiefase het uitoefenen van dwang al in het geheel geen na te streven doel van de dwangsomveroordeling meer, maar vindt bij lijfsdwang in deze fase nog wel dwang aanwezig voor zover in beginsel gegijzeld wordt totdat de debiteur presteert, zie R.M. Blaauw 1980, p. 52.
Wanneer we in dit verband een vergelijking maken met een persoon die onder bedreiging met een pistool wordt gedwongen zijn geld af te staan, moet gerealiseerd worden dat voor de vraag of deze persoon van de bedreiging onder de indruk is, relevant is of hij vermoedt dat het pistool echt is: als hij meent in de loop van een klapperpistool te staren, zal hij zijn geld niet afgeven, hoe dodelijk het wapen in werkelijkheid mag zijn. Anders gezegd gaat de dreigende werking van een bedreiging dus niet alleen uit van het feit dat het middel waarmee gedreigd wordt 'werkt', maar ook van het feit dat de bedreigde persoon zich daarvan bewust is.
Ten aanzien van de bestuursrechtelijke dwangsom.
Blijkens de GMvT moet het algemeen preventief doel eveneens als doel van de dwangsomveroordeling worden beschouwd, zie p. 16.
Niet alleen in de fase waarin de dwangsomveroordeling wordt uitgesproken, moet naar mijn idee preventie en niet bestraffing als primair doel van de regeling worden gezien. Dit geldt ook voor de executie van de vordering die uit de dwangsomveroordeling ontstaat, in het bijzonder wanneer de debiteur ook na verbeurte van dwangsommen nog tot het - alsnog - nakomen van de hoofdveroordeling kan worden bewogen. In dat geval wordt immers met verbeurte en executie van de dwangsomveroordeling nog steeds in de eerste plaats beoogd te voorkomen dat de debiteur de verplichting zich naar de hoofdveroordeling te gedragen, blijft veronachtzamen. De dwangsom wordt in de meeste gevallen per overtreding of per tijdseenheid vastgesteld, juist om langere tijd dwingende werking te behouden. Die dwingende werking loopt zelfs op wanneer de duimschroeven worden aangedraaid.1
In een geval waarin geen bereidheid tot vrijwillige nakoming bestaat, zal het uitsluitend gerechtvaardigd zijn een gedragsverandering van de veroordeelde te verwachten, indien deze werkelijk rekening moet houden met de mogelijkheid dat het leed dat in het vooruitzicht is gesteld, ook toegebracht zal worden.2 Aan de bewustwording zijdens de veroordeelde ten aanzien van de realiteit van de bedreiging moet dus aandacht worden besteed om de werking van de dwangsomveroordeling in het algemeen te waarborgen. Op de wijze als beschreven is de executie van de op grond van de dwangsomveroordeling ontstane dwangsomvordering dan ook een wezenlijk onderdeel van de bedreiging. In het concrete geval wordt door bewerkstelliging van het individuele weten een volgende overtreding wellicht voorkomen; meer in het algemeen wordt aan de ontvankelijkheid voor psychische dwang zijdens alle potentiële veroordeelden bijgedragen wanneer het in het vooruitzicht gestelde vermogensverlies als regel ook daadwerkelijk wordt geëffectueerd.
Verbeurte van de dwangsom is het resultaat van het intreden van de voorwaarde die vooraf, bij rechterlijke veroordeling, is vastgesteld. De dwangsomvordering ontstaat als gevolg van het feit dat de veroordeelde die voorwaarde vervult. Van Buuren c.s. benadrukken mijns inziens terecht3 dat verbeurte van een dwangsom van rechtswege geschiedt. Wanneer de dwangsomveroordeling na betekening eenmaal 'loopt', heeft de dwangsomcrediteur op eventuele verbeurte geen invloed, de veroordeelde wel. Als de dwangsomcrediteur de verbeurde dwangsommen executeert, treft deze geen sanctie, maar executeert hij slechts een geldvordering die uit de voorwaardelijke veroordeling is ontstaan. De executie heeft niet het voor punitieve sancties kenmerkende karakter van leedtoevoeging: doel van het systeem als geheel is het voorkomen van ongehoorzaamheid aan een privaatrechtelijke veroordeling, met het oog op de bescherming van de private belangen van de partij die de veroordeling verkreeg.
Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat niet alleen de veroordeling, maar het complex van veroordeling, verbeurte en tenuitvoerlegging een overwegend preventief karakter moet worden toegeschreven. Ook wanneer voor de toekomst van verbeurte of tenuitvoerlegging geen dwingende werking in het individuele geval meer kan uitgaan, moet preventie als primair doel van de dwangsom worden beschouwd. Verbeurte en tenuitvoerlegging zijn voor de preventie van substantieel belang, ook als in het concrete geval met de dwangsom slechts een meer algemeen preventief doel wordt gediend.4