Hof Amsterdam, 06-12-2016, nr. 200.077.136/01
ECLI:NL:GHAMS:2016:5219, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
06-12-2016
- Zaaknummer
200.077.136/01
- LJN
BU9331
- Roepnaam
Chip(s)hol III/Luchthaven Schiphol
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Milieurecht (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:5219, Uitspraak, Hof Amsterdam, 06‑12‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1972, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
ECLI:NL:GHAMS:2015:3721, Uitspraak, Hof Amsterdam, 15‑09‑2015; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHAMS:2015:1346, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑04‑2015; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2014:2628
ECLI:NL:GHAMS:2014:2628, Uitspraak, Hof Amsterdam, 08‑07‑2014; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2015:1346
ECLI:NL:GHAMS:2011:BU9331, Uitspraak, Hof Amsterdam, 27‑12‑2011
Uitspraak 06‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Vervolg op ECLI:NL:GHAMS:2015:3721, ECLI:NL:GHAMS:2015:1346, ECLI:NL:GHAMS:2014:2628, ECLI:NL:GHAMS:2011:BU9331, ECLI:NL:HR:2013:BY4126, ECLI:NL:RBHAA:2011:BU9332. Hof blijft bij de eerder gekozen benadering van de schadeloosstellingsproblematiek. Schikkingscomparitie. Cassatieberoep opengesteld.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.077.136/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank : 95866 / HA ZA 03-1163
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 december 2016
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CHIP(S)HOL III B.V.,
gevestigd te Wassenaar, kantoorhoudende te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer,
EISERES,
advocaat: mr. H.J.M. van Schie, te Haarlem,
tegen:
de naamloze vennootschap N.V. LUCHTHAVEN SCHIPHOL,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
GEDAAGDE,
advocaat: mr. T.R.B. de Greve, te Amsterdam.
1. Verder verloop van het geding
Partijen worden hierna wederom Chipshol en de Luchthaven genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 15 september 2015 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Daarna heeft Chipshol een akte uitlating aanwijzen deskundigen genomen. Vervolgens heeft de Luchthaven een akte genomen met het opschrift ‘antwoord-akte na vierde tussenarrest’. Zij heeft daarbij bewijs aangeboden.
Nadat aan partijen was bericht dat (wederom) één van de betrokken raadsheren bij het hof was vertrokken en was vervangen, heeft de Luchthaven pleidooi gevraagd. Partijen hebben de zaak ter zitting van 24 oktober 2016 doen bepleiten, Chipshol door haar advocaat en mr. R.B. Gerretsen, advocaat te Rotterdam, de Luchthaven door haar advocaat en mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam, aan beide zijden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Chipshol en de Luchthaven hebben nog producties in het geding gebracht. Ook zijn inlichtingen verstrekt.
Vervolgens is wederom arrest gevraagd.
2. Beoordeling
2.1.1
Het hof heeft in zijn tussenarrest van 8 juli 2014 overwogen en beslist:- dat hetgeen de rechtbank heeft geoordeeld aan de hand van de bevindingen van de door haar benoemde deskundigen niet dan wel in cassatie vergeefs is bestreden,- dat het hof zich dan ook in dit geding dient te laten leiden door de bevindingen van de deskundigen in hun rapport van 5 juli 2006 voor zover dit door de rechtbank is aanvaard, waaronder in het bijzonder- dat op de peildatum, 19 februari 2003, de percelen die door het bouwverbod zijn getroffen na het bouwverbod € 2,5 mio waard waren, en- dat de kerngegevens en de waarderingssystematiek waarvan de deskundigen zich hebben bediend en die aan de waardering ten grondslag liggen, leidend zijn.
2.1.2
Het hof heeft daaraan in zijn tussenarrest van 15 september 2015 toegevoegd dat in dit geding als omstreden heeft te gelden de waarde van de genoemde percelen kort voor de opheffing van het bouwverbod alsmede de waarde van die percelen na opheffing van het bouwverbod. Als relevante peildatum heeft het hof in dit verband aangemerkt 28 juni 2007.
2.1.3
Het hof is in zijn tussenarrest van 15 september 2015 gebleven bij zijn voornemen om deskundigen in te schakelen bij zijn onderzoek van de kwestie welke waardevermeerdering de opheffing van het bouwverbod op 28 juni 2007 heeft teweeggebracht. Daarbij stond het hof voor ogen dat de deskundigen bij hun overwegingen zullen betrekken in hoeverre een redelijk handelende koper kort vóór opheffing van het bouwverbod en vervolgens na opheffing van het bouwverbod de verwachting zou koesteren dat de overheden hun medewerking zouden verlenen aan een commercieel aantrekkelijk bouwplan en in hoeverre die koper zich daardoor zou laten leiden bij de waardering van de betrokken grond.
In dat verband heeft het hof in het bijzonder ook overwogen dat de deskundigen bij hun waardering hebben te betrekken, in hoeverre die redelijk handelende koper kort voor opheffing van het bouwverbod de verwachting zou koesteren dat het bouwverbod zou worden opgeheven. Het hof heeft daarbij in herinnering gebracht dat bij de begroting van de schadeloosstelling op basis van artikel 50 LVW door de rechtbank de verwachting met betrekking tot enerzijds de oplegging van het bouwverbod en anderzijds de opheffing van het bouwverbod niet is geëlimineerd maar in de begroting van de schadeloosstelling is meegenomen.
2.1.4
De vraag die het hof aan de te benoemen deskundigen wilde voorleggen, luidt:
wilt u, uitgaande van de in het deskundigenrapport van 5 juli 2006 gehanteerde kerngegevens en begrotingssystematiek, begroten welke waarde in het economisch verkeer de betrokken gronden hadden direct vóór de opheffing van het bouwverbod, alsmede of en zo ja met welk bedrag op 28 juni 2007 de waarde in het economisch verkeer van de betrokken gronden is vermeerderd als gevolg van de opheffing van het bouwverbod?
2.1.5
Het hof heeft ter toelichting op zijn visie op de begroting van de schadeloosstelling nog geëxpliciteerd dat tussentijdse waardestijging aan Chipshol toekomt, ook als die waardestijging het gevolg zou zijn van de verwachting dat het bouwverbod binnen afzienbare termijn zou worden opgeheven.
2.1.6
Chipshol kreeg opnieuw de gelegenheid om deskundigen voor te stellen, de Luchthaven mocht daarop desgewenst reageren.
2.2.1
Chipshol heeft in haar akte na het tussenarrest van 15 september 2015 geen deskundigen voorgesteld. Zij heeft, zo heeft zij uiteengezet, geen geschikte deskundigen kunnen vinden. Zij heeft in dit verband toegelicht dat de in te schakelen deskundigen niet alleen dienen te beschikken over waarderingsexpertise maar vooral ook over (wetenschappelijke) expertise op het terrein van de Nederlandse planologische regelgeving en planologie.
Voorts heeft Chipshol betoogd dat de invloed van de (voorgenomen) onteigening van een deel van het Groenenbergterrein ten behoeve van de aanleg van de N201 niet bij de waardering moet worden betrokken; die onteigening heeft vervroegd plaatsgehad en was reeds een feit vóór de peildatum, 28 juni 2007.
Verder heeft Chipshol aangevoerd dat geen toereikende grond bestaat voor onderzoek van de vraag of de haar toegekende vergoeding van bijkomende schade (€ 0,8 mio) geheel of gedeeltelijk voor restitutie in aanmerking komt. In haar visie heeft zij als gevolg van het bouwverbod aanzienlijke bedrijfsschade geleden die alsnog onder ogen moet worden gezien.
Tot slot heeft Chipshol uiteengezet dat de planologische situatie zich in de periode vóór 28 juni 2007 zodanig had ontwikkeld dat op 28 juni 2007 ernstig rekening moest worden gehouden met opheffing van het bouwverbod op zeer korte termijn. Zij wil voor dit standpunt steun putten uit de aanvullend door haar overgelegde producties.
2.2.2
Bij gelegenheid van de op 24 oktober 2016 gehouden pleidooien heeft Chipshol daaraan toegevoegd dat de in de Luchtvaartwet voorziene begrotingssystematiek leidt tot een oneerlijk lage schadeloosstelling, omdat de door haar geleden bedrijfsschade onvoldoende aandacht krijgt. Dat zou volgens haar moeten meebrengen dat het hof die begrotingssystematiek niet toepast maar onderzoekt welke reële schade Chipshol heeft geleden als gevolg van de omstandigheid dat zij de haar in (economische) eigendom toebehorende percelen vanaf 19 februari 2003 tot 28 juni 2007 niet heeft kunnen exploiteren/ontwikkelen.
Ook heeft Chipshol aangevoerd dat op basis van de thans bekende cijfers (waaronder de prijsindex bedrijventerreinen Schiphol-regio van RIGO Research & Advies BV, verder: RIGO) kan worden vastgesteld dat de haar op basis van artikel 50 LVW toekomende schadeloosstelling veel te laag is begroot. Dat is in haar visie zo elementair onrechtvaardig dat het hof tot zijn taak moet rekenen die schadeloosstelling opnieuw te begroten.
2.3
De Luchthaven heeft in haar akte na het tussenarrest van 15 september 2015 evenmin deskundigen voorgesteld. Die deskundigen, zo heeft de Luchthaven meegedeeld, zullen waarschijnlijk niet te vinden zijn. Dat is volgens haar geen probleem, omdat het hof de per saldo verschuldigde schadeloosstelling zelf ex aequo et bono kan vaststellen. Dat oordeel zou moeten inhouden, aldus de Luchthaven, dat Chipshol het gehele bedrag dat zij in 2007 aan Chipshol heeft betaald, € 19,- mio voor hoofdsom en vertragingsrente, aan haar terugbetaalt.
De Luchthaven heeft betoogd dat aan de gebeurtenissen ná 28 juni 2007 kan worden ontleend dat de opheffing van het bouwverbod tot een omvangrijke vermeerdering van de waarde van de omstreden percelen heeft geleid, zodat geen grond meer bestaat voor schadeloosstelling van Chipshol door de Luchthaven. De Luchthaven heeft in dit verband in het bijzonder gewezen op de kort na opheffing van het bouwverbod gesloten koopovereenkomst en op de recente verkoop met een opbrengst van € 38,- mio. Ook wil de Luchthaven voor haar standpunt steun ontlenen aan
. het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2010, met name aan de rechtsoverweging die, kortweg, inhoudt dat Chipshol niet meer kan verkrijgen dan de door haar werkelijk geleden schade, alsmede
. de wetsgeschiedenis van de artikelen 50 en 55 LVW die, kortweg, inhoudt dat de vergoedingssystematiek die is neergelegd in de Luchtvaartwet is gegrond op de opvatting dat onredelijke verrijking dient te worden voorkomen.
Op de voet daarvan acht de Luchthaven de door het hof ingeslagen weg onjuist, zij bepleit dat het hof daarvan terugkomt.
Tot slot heeft de Luchthaven erop aangedrongen dat het hof zich ervan rekenschap geeft dat Chipshol de grenzen van de rechtsstrijd na cassatie en verwijzing onvoldoende in acht heeft genomen.
2.4
Het hof stelt bij de bespreking van al hetgeen door partijen aan het hof is voorgelegd voorop dat de begrotingssystematiek die is neergelegd in de artikelen 50 en 55 LVW voor het hof uitgangspunt vormt. Die bepalingen leveren voor de Luchthaven respectievelijk Chipshol in beginsel een verbintenis tot betaling op. Het hof heeft zich ervan rekenschap gegeven dat blijkens de wetsgeschiedenis de wetgever deze systematiek heeft gekozen in de veronderstelling dat aldus onredelijke verrijking van de partij die ter bescherming van het luchtverkeer wordt geconfronteerd met een bouwverbod, wordt voorkomen.
Het gaat er uiteindelijk in de kern om het saldo vast te stellen dat wordt gevonden met enerzijds inachtneming van de schade-omvang als gevolg van het bouwverbod, in het bijzonder de waardevermindering van de grond, en anderzijds de waardevermeerdering van de grond als gevolg van opheffing van het bouwverbod.
Voorts is voor het hof uitgangspunt dat de begroting van de schade en van de waardevermeerdering dient te geschieden met inachtneming van de regels die zijn ontwikkeld in het onteigeningsrecht. Dat brengt mee dat de schade respectievelijk waardevermeerdering moet worden onderzocht per peildatum, in casu 19 februari 2003 respectievelijk 28 juni 2007.
2.5
Chipshol heeft nog aan de orde gesteld dat onvoldoende grond bestaat voor de veronderstelling dat zij gehouden kan zijn de aan haar toegekende schadeloosstelling in verband met door haar geleden bijkomende schade geheel of gedeeltelijk terug te betalen.
De deskundigen hebben in hun rapport begroot dat aan Chipshol een bedrag groot € 0,8 mio toekomt als vergoeding voor “kosten aankoop vervanging”. De deskundigen hebben die post als volgt toegelicht:
Zonder het opleggen van een bouwverbod zou Chipshol bouwgereed terrein hebben kunnen realiseren. Chipshol zou als verkoper een voorsprong hebben gehad indien een of meer kopers haar hadden verzocht als belegger in de door gegadigde kopers te realiseren projecten deel te nemen. Door het opleggen van een bouwverbod is deze kans vervallen. De schade kan volledig worden vergoed door Chipshol in staat te stellen vervangende bouwrijpe grond of andere passende vervanging aan te kopen. Deskundigen taxeren de te vergoeden aankoopkosten op EUR 800.000.--.
Die toelichting maakt duidelijk dat de opheffing van het bouwverbod van invloed kan zijn op deze schadepost, met name ingeval (nog) geen aankoopkosten zijn gemaakt.
Het hof heeft in dit verband de vraag onder ogen gezien of Chipshol voor haar standpunt steun zou kunnen ontlenen aan de bewoordingen van de artikelen 50 en 55 LVW, met name de omstandigheid dat deze bewoordingen niet zonder meer op elkaar aansluiten. Artikel 50 LVW kiest in lid 1 tot uitgangspunt dat de schade welke wordt geleden door het bouwverbod, wordt vergoed en vermeldt in het tweede lid dat mede wordt gelet op de waardevermindering van de gronden. Artikel 55 LVW houdt in dat waardevermeerdering kan worden gevorderd. Gelet op de nauwe samenhang van beide bepalingen en het beoogde doel, te weten het voorkomen van onredelijke verrijking van de rechthebbende op de gronden, is het hof van oordeel dat het geconstateerde verschil niet ertoe kan leiden dat de bijkomende schade buiten het door het hof beoogde deskundigenonderzoek wordt gehouden.
2.6
Het hof ziet ontoereikende grond om de door Chipshol als gevolg van de oplegging van het bouwverbod geleden schade opnieuw te onderzoeken, voor zover daarover reeds is beslist. Het hof blijft dus bij hetgeen het heeft overwogen en beslist in zijn tussenarrest van 27 december 2011 (in het bijzonder in de rechtsoverwegingen 3.3 en 3.4).
Chipshol is het van meet af aan grondig oneens geweest met de door de deskundigen begrote schadeloosstelling. Die kwestie is na debat ten overstaan van de rechtbank en de Hoge Raad onderzocht en grotendeels beslecht, met inbegrip van een beslissing over bijkomende schade. De recente cijfers waarop Chipshol zich beroept, bieden onvoldoende grond voor het oordeel dat het hof tot zijn taak zou moeten rekenen die kwestie opnieuw te onderzoeken. Het (enkel) terugrekenen met de cijferreeks van RIGO volstaat in dit verband niet. Alleen al de door de deskundigen aangebrachte differentiatie van de door het bouwverbod getroffen percelen en de door de deskundigen ontwikkelde visie op de vorm van de door het bouwverbod getroffen percelen, staan eraan in de weg het door RIGO gevonden gemiddelde zonder meer toe te passen op het gehele in dit geding omstreden grondgebied.
2.7
Het hof herhaalt zijn eerdere vooropstelling dat geen goede reden bestaat om bij de begroting van de waardevermeerdering als gevolg van de opheffing van het bouwverbod een andere systematiek te volgen dan bij de begroting van de schade(loosstelling) als gevolg van de oplegging van het bouwverbod. Daarmee verdraagt de nauwe samenhang tussen beide artikelen, zoals door de Hoge Raad in zijn arrest van 22 februari 2013 besproken, zich immers niet. Dat betekent in het bijzonder dat bij begroting van de waardevermeerdering door opheffing van het bouwverbod moet worden meegenomen de waarde die de redelijk handelende koper voorafgaand aan de opheffing van het bouwverbod bereid was toe te kennen aan de kans dat het bouwverbod zou worden opgeheven.
De Luchthaven heeft anders verdedigd. Dat standpunt moet falen. De waardevermindering in 2003 is begroot met verdiscontering van verwachtingen. Dat is gebeurd, zowel door de gevonden waarde te verminderen met 10% vanwege de kans op het bouwverbod, als door de resterende “agrarische” waarde te verhogen met € 0,7 mio vanwege de kans dat het bouwverbod zou worden opgeheven. Voor het aldus verkleinde verschil is Chipshol schadeloos gesteld. Daarbij past niet om de per peildatum 28 juni 2007 relevante verwachtingswaarde buiten beschouwing te laten. Bij dat oordeel heeft het hof betrokken dat het Chipshol jegens de Luchthaven gedurende de periode dat het bouwverbod gold, in beginsel vrijstond om haar recht op de grond te verkopen en dat naar redelijke verwachting moet worden aangenomen dat bij een dergelijke transactie de kans op opheffing van het bouwverbod van invloed zou zijn geweest op de tussen koper en verkoper bedongen koopprijs. Dat geldt overigens mogelijk ook voor de daarmee samenhangende dreiging van een vordering ex artikel 55 LVW.
2.8
Het hof realiseert zich dat partijen behoefte hebben aan snelle beëindiging van dit geding. Partijen hebben het hof evenwel niet ervan overtuigd dat de oplossing daarin moet worden gezocht dat het hof het eventuele bestaan en de omvang van de betalingsverplichting die voortkomt uit artikel 55 LVW, zelf vaststelt zonder raadpleging van deskundigen.
Geen van de rekensystemen die partijen aan het hof hebben voorgehouden, biedt daartoe voldoende aanknopingspunten. Dat geldt voor de herleiding die de Luchthaven voorstaat met behulp van de in 2016 gerealiseerde verkoopopbrengst. Het geldt ook voor de herleiding die Chipshol voorstaat met behulp van de prijsindexreeks van RIGO en de jaarcijfers van Chipshol Holding. Daarvoor zijn die gegevens niet specifiek genoeg.
2.9
Anders dan eerder in dit geding heeft Chipshol zich op het standpunt gesteld dat de bijzondere omstandigheid dat een deel van het Groenenbergterrein is onteigend ten behoeve van de N201 buiten beschouwing moet blijven.
Nu inmiddels is gebleken dat die onteigening vervroegd vóór de peildatum 28 juni 2007 heeft plaatsgehad en de stellingen van Chipshol voor het overige niets meer inhouden op grond waarvan de in te schakelen deskundigen acht zouden moeten slaan op deze omstandigheid, ziet het hof ervan af aan de deskundigen te vragen om deze omstandigheid te betrekken bij de schadebegroting.
2.10
Slotsom van deze overwegingen is dat het hof zal voortgaan op de ingeslagen weg. Het hof zal deskundigen inschakelen en deze verzoeken het hof voor te lichten aan de hand van de vraag:
wilt u, uitgaande van de in het deskundigenrapport van 5 juli 2006 gehanteerde kerngegevens en begrotingssystematiek, begroten welke waarde in het economisch verkeer de betrokken gronden hadden direct vóór de opheffing van het bouwverbod, alsmede of en, zo ja met welk bedrag op 28 juni 2007 de waarde in het economisch verkeer van de betrokken gronden is vermeerderd als gevolg van de opheffing van het bouwverbod?
2.11
Het hof zal van dit tussenarrest en de daaraan voorafgaande tussenarresten beroep in cassatie openstellen teneinde partijen de gelegenheid te bieden de in dit geding door het hof tot uitgangspunt gekozen begrotingssystematiek door de Hoge Raad te doen toetsen, alvorens deskundigen hun onderzoek aanvangen.
2.12
Bij gelegenheid van de op 24 oktober 2016 gehouden pleidooien is uitvoerig van gedachten gewisseld over de mogelijkheden om het geschil in der minne op te lossen.
Beide partijen hebben te kennen gegeven uit te zien naar beslechting van hun geschil op korte termijn, maar het verschil tussen hun standpunten bleek vooralsnog onoverbrugbaar.
Het hof heeft het niet verantwoord geacht om te kiezen voor de “snelle” schadebegroting die beide partijen hebben bepleit, elk op een wezenlijke andere manier met een wezenlijk andere uitkomst. In zoverre hebben partijen onder ogen te zien dat een snelle oplossing op dit moment onbereikbaar is.
Het hof heeft van partijen begrepen dat zij na kennisneming van het oordeel van het hof opnieuw bij elkaar te rade willen gaan om een oplossing te zoeken, bij voorkeur onder leiding van het hof. Het hof wil partijen gelet op de omvang en complexiteit van al hetgeen in de zaak nog aan de orde is, die gelegenheid niet onthouden en zal om die reden een comparitie van partijen gelasten. Het hof zal op relatief korte termijn na deze uitspraak een dag voor de te houden comparitie bepalen teneinde rekening te houden met de voor het cassatieberoep geldende termijnen.
Zou zich op voorhand aftekenen, dat een dergelijk beraad geen goede zin heeft, dan verwacht het hof dat partijen dat tijdig berichten.
2.13
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. 3. Beslissing
Het hof:
bepaalt dat partijen, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot vertegenwoordiging bevoegd is (door schriftelijke machtiging of anderszins), tezamen met hun advocaten, verschijnen ten overstaan van mr. G.B.C.M. van der Reep, daartoe als raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op maandag 9 januari 2017 om 9.30 uur teneinde een schikking te beproeven;
bepaalt dat van dit tussenarrest en de daaraan voorafgaande tussenarresten beroep in cassatie mag worden ingesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, J.C.W. Rang en J.F. Aalders door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 december 2016.
Uitspraak 15‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Chipshol. Vervolg op ECLI:NL:GHAMS:2015:1346, ECLI:NL:HR:2013:BY4126, ECLI:NL:RBHAA:2011:BU9332, ECLI:NL:GHAMS:2011:BU9331 en ECLI:NL:GHAMS:2014:2628 , ECLI:NL:GHAMS:2016:5219. Groenenbergterrein. Schadeloosstelling in verband met het bouwverbod en de opheffing van het bouwverbod. Voornemen deskundigenonderzoek aangaande de vraag of de waarde in het economisch verkeer van de betrokken grond op 28 juni 2007 is vermeerderd als gevolg van de opheffing van het bouwverbod en, zo ja met welk bedrag.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.077.136/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank : 95866 / HA ZA 03-1163
arrest van de meervoudige kamer van 15 september 2015
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CHIP(S)HOL III B.V.,
gevestigd te Wassenaar, kantoorhoudende te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer,
EISERES,
advocaat: mr. H.J.M. van Schie, te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer,
tegen:
de naamloze vennootschap N.V. LUCHTHAVEN SCHIPHOL,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
GEDAAGDE,
advocaat: mr. T.R.B. de Greve, te Amsterdam.
1. Verder verloop van het geding
Partijen worden hierna wederom Chipshol en de Luchthaven genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 14 april 2015 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Daarna heeft de Luchthaven een akte genomen met het opschrift ‘antwoord-akte na derde tussenarrest’. Zij heeft daarbij bewijs aangeboden.
Vervolgens is wederom arrest gevraagd.
2. Beoordeling
2.1
Het hof blijft bij hetgeen het in zijn tussenarrest van 14 april 2015 heeft overwogen en beslist. Het hof bouwt op dat arrest en de daaraan voorafgaande tussenarresten voort, met dien verstande dat het, zoals hierna zal worden besproken, zal terugkomen van een vaststelling in het tussenarrest van 8 juli 2014.Kennisneming van de gedingstukken in de artikel 55-procedure voert het hof verder niet tot andere oordeelsvorming.
2.2
Het hof brengt in herinnering dat het in zijn tussenarrest van 27 december 2011 heeft overwogen en beslist dat in dit geding de leer van de bindende eindbeslissing weliswaar niet geldt maar dat dat niet eraan in de weg staat dat de verwijzingsrechter gebonden is aan in cassatie niet of tevergeefs bestreden beslissingen (rechtsoverwegingen 3.3 en verder).Het hof brengt bovendien in herinnering dat het in rechtsoverweging 3.3.9 van zijn tussenarrest van 8 juli 2014 heeft overwogen en beslist:- dat hetgeen de rechtbank heeft geoordeeld aan de hand van de bevindingen van de door haar benoemde deskundigen niet dan wel in cassatie vergeefs is bestreden,- dat het hof zich dan ook in dit geding dient te laten leiden door de bevindingen van de deskundigen in hun rapport van 5 juli 2006 voor zover dit door de rechtbank is aanvaard, waaronder in het bijzonder- dat op de peildatum, 19 februari 2003, de percelen die door de bouwstop zijn getroffen na de bouwstop € 2,5 mio waard waren, en- dat de kerngegevens en de waarderingssystematiek waarvan de deskundigen zich hebben bediend en die aan de waardering ten grondslag liggen, leidend zijn.
2.3
Het hof heeft zich in zijn tussenarrest van 8 juli 2014 voorgenomen om deskundigen in te schakelen bij zijn onderzoek van de kwestie welke waardevermeerdering de opheffing van het bouwverbod op 28 juni 2007 heeft teweeggebracht.Het hof heeft op basis van het tot dan toe gevoerde partijdebat in dit verband vastgesteld dat partijen het eens waren dat de waarde in het economisch verkeer van het Groenenbergterrein op 28 juni 2007 vóór opheffing van het bouwverbod € 2,5 mio bedroeg en dat onderzoek naar die waarde dus achterwege kon blijven.Chipshol heeft in haar akte van 16 september 2014 aangevoerd dat die vaststelling onjuist is. Zij heeft ter ondersteuning van die stelling aangevoerd dat de waarde in het economisch verkeer van het Groenenbergterrein op 19 februari 2003 (voor en na het bouwverbod) onjuist is vastgesteld, dat die waarde in de periode tussen 19 februari 2003 en 28 juni 2007 is gestegen als gevolg van wijzigingen in het planologisch regiem/de planologische opvatting, dat de omvang van die waardestijging tussen partijen omstreden is en dat deze dus in het onderzoek door deskundigen moet worden betrokken.De Luchthaven heeft dit standpunt van Chipshol bestreden. Volgens de Luchthaven kan van de vaststelling van het hof in zijn tussenarrest van 8 juli 2014 niet worden teruggekomen.Het hof overweegt als volgt.
2.4
Terecht heeft de Luchthaven zich op het standpunt gesteld dat ontoereikende grond bestaat om terug te komen van het in dit geding gekozen uitgangspunt dat de waarde in het economisch verkeer van het Groenenbergterrein op 19 februari 2003 na het bouwverbod € 2,5 mio bedroeg. Het hof is als verwijzingsrechter gebonden aan dat uitgangspunt.Anders ligt het voor de vaststelling bij arrest van 8 juli 2014 dat de waarde in het economisch verkeer van het Groenenbergterrein op 28 juni 2007 direct voor de opheffing van het bouwverbod € 2,5 mio bedroeg. Van die vaststelling kan het hof in dit geding terugkomen, omdat de leer van de bindende eindbeslissing niet geldt.In aanmerking genomen het doel van dit geding, schadeloosstelling op basis van het bepaalde in de artikelen 50 en 55 LVW, bestaat daartoe toereikende grond.
2.5
De waarde in het economisch verkeer van het Groenenbergterrein op 28 juni 2007 kort vóór de opheffing van het bouwverbod is tussen partijen omstreden. Dat betekent dat de door het hof te benoemen deskundigen niet alleen hebben te onderzoeken welke waarde in het economisch verkeer het Groenenbergterrein had op 28 juni 2007 na opheffing van het bouwverbod maar ook welke waarde in het economisch verkeer het Groenenbergterrein had op die dag direct vóór opheffing van het bouwverbod.
2.6
Zoals het hof eerder in zijn tussenarrest van 8 juli 2014 overwoog (rechtsoverweging 3.6.5), staat het hof voor ogen dat de deskundigen bij hun overwegingen betrekken, in hoeverre een redelijk handelende koper op 28 juni 2007 direct vóór opheffing van het bouwverbod en vervolgens na opheffing van het bouwverbod de verwachting zou koesteren dat de overheden hun medewerking zouden verlenen aan een commercieel aantrekkelijk bouwplan en in hoeverre die koper zich daardoor zou laten leiden bij de waardering van de betrokken grond.Partijen zijn het in zoverre met elkaar eens, dat zij elk ervan uitgaan dat voor die redelijk handelende koper het voor het Groenenbergterrein geldende en te verwachten planologische regiem van cruciale betekenis is. Het gaat er dus in het bijzonder om vast te stellen hoe die redelijk handelende koper op basis van alle beschikbare planologische gegevens op 28 juni 2007 zijn kansen had beoordeeld, zowel direct vóór als na de opheffing van het bouwverbod, en hoe hij die kansen had verdisconteerd in een voor de grond te betalen prijs.De door de rechtbank ingeschakelde deskundigen hebben deze benadering tot uitdrukking gebracht door de waarde van de betrokken grond op 19 februari 2003 na het bouwverbod naar hun gebruiksmogelijkheden te taxeren op € 1,8 mio en vervolgens, na in aanmerking te hebben genomen dat gegadigden rekening zullen houden met de kans dat het bouwverbod op termijn wordt opgeheven, de waarde van de grond op € 2,5 mio te taxeren.Het hof heeft deze benadering aldus verwoord dat deze deel uitmaakt van de door de deskundigen gekozen begrotingssystematiek.De rechtbank heeft deze benadering doorgetrokken door aan te nemen dat de waarde in het economisch verkeer van de grond op 19 februari 2003 vóór het bouwverbod 10% lager was door de kans dat een bouwverbod zou worden opgelegd dan wanneer die kans in het geheel niet had bestaan of voor verwaarloosbaar gering kon worden gehouden.
2.7
Aan het ten tijde van het bouwverbod voor het Groenenbergterrein geldende planologische regiem zijn in het deskundigenrapport van 5 juli 2006 uitvoerige beschouwingen gewijd. De deskundigen hebben melding gemaakt van kenmerkende feiten en omstandigheden, onder veel meer:- ten tijde van de verkrijging van de economische eigendom door Chipshol in 1993 rustte op de grond de bestemming “Agrarische doeleinden”;- die bestemming is in 2000 gewijzigd in “Bedrijfsdoeleinden I”, welke bestemming in 2002 onherroepelijk is geworden;- op 23 januari 2002 is in de Staatscourant het ontwerp Luchthavenindelingsbesluit (LIB) bekend gemaakt, met als bijlagen kaarten waarop de in het LIB voorziene bouwbeperkingen zijn aangegeven;- op 11 februari 2003 zijn aan Chipshol vergunningen verleend voor het bouwen van bedrijfspanden en kantoren;- op 13 februari 2003 heeft Chipshol vergunningen aangevraagd voor het bouwen van bedrijfshallen en een kantoor (welke vergunningen op 6 mei 2003 zijn verleend);- op 16 februari 2003 heeft de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat in de Staatscourant kennis gegeven van het voornemen tot toepassing van artikel 38 van de Luchtvaartwet;- op 19 februari 2003 is het bouwverbod in werking getreden.
2.8
Van betekenis voor de op 28 juni 2007 geldende planologische situatie zijn in elk geval:- de inwerkingtreding van het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) op 20 februari 2003;- de aanwijzing in het LIB van het Groenenbergterrein als beperkingengebied;
- de inwerkingtreding van het Paraplubestemmingsplan Luchthavenindeling op 13 oktober 2004, waarin beperkende regels zijn opgenomen ten aanzien van de maximale bouwhoogte;
- het op 20 februari 2003 ingevoerde artikel 8.9 van de Wet Luchtvaart, op grond waarvan voor bebouwing van het Groenenbergterrein een verklaring van geen bezwaar kan worden verzocht, welke verklaring kan worden geweigerd met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven;- de conclusie van het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) in zijn rapport van april 2005 dat met het oog op veilige luchtvaart niet alle bebouwing van het Groenenbergterrein behoeft te worden tegengehouden;- de brief van Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) van 18 oktober 2005 waarin zij een gelijksoortig standpunt inneemt;- de verzoeken van de Luchthaven aan de minister om (geclausuleerde) opheffing van het bouwverbod bij brieven van 26 oktober 2005 en 26 januari 2006;- de weigering van de minister om het bouwverbod op te heffen op 21 september 2006.
2.9
De vraag die het hof aan de te benoemen deskundigen wil voorleggen, luidt op de voet van bovenstaande overwegingen als volgt:wilt u, uitgaande van de in het deskundigenrapport van 5 juli 2006 gehanteerde kerngegevens en begrotingssystematiek, begroten welke waarde in het economisch verkeer de betrokken gronden hadden direct vóór de opheffing van het bouwverbod, alsmede of en, zo ja met welk bedrag op 28 juni 2007 de waarde in het economisch verkeer van de betrokken gronden is vermeerderd als gevolg van de opheffing van het bouwverbod?
2.10
Hetgeen Chipshol in haar akte van 16 september 2014 heeft aangevoerd, geeft het hof voor het overige geen aanleiding om van zijn eerdere oordelen terug te komen.Dat betekent dat het hof in het bijzonder ook blijft bij hetgeen het heeft overwogen in zijn rechtsoverwegingen 3.6.5 tot en met 3.6.8 van het tussenarrest van 8 juli 2014.
2.11
Daaraan zij voor de goede orde toegevoegd, dat in rechtsoverweging 3.6.4 van het tussenarrest van 8 juli 2014 reeds besloten ligt dat een eventuele stijging van de waarde in het economisch verkeer van het Groenenbergterrein in de periode tussen het bouwverbod en de opheffing van het bouwverbod buiten het bestek van artikel 55 LVW valt, zodat daaraan in zoverre in dit geding geen betekenis toekomt. Die waardestijging is immers niet veroorzaakt door de opheffing van het bouwverbod op 28 juni 2007. De tussentijdse waardestijging komt aan Chipshol toe. Dat geldt ook als die waardestijging het gevolg zou zijn van de verwachting dat het bouwverbod binnen afzienbare termijn zou worden opgeheven.Wel staat het hof voor ogen dat de deskundigen afzonderlijk aandacht besteden aan de aan Chipshol toegekende vergoeding groot € 0,8 mio, welke vergoeding betrekking heeft op de omstandigheid dat Chipshol zonder het opleggen van een bouwverbod bouwgereed terrein zou hebben kunnen realiseren en als verkoper een voorsprong zou hebben gehad, indien een of meer kopers haar hadden verzocht als belegger deel te nemen in de te realiseren projecten. Het hof wil vernemen of grond bestaat voor restitutie van een gedeelte van dit toegekende bedrag.
2.12
Chipshol heeft in haar akte van 16 september 2014 nagelaten een voorstel te doen voor te benoemen deskundigen. Het hof ziet bij de stand van zaken van dit moment aanleiding om Chipshol opnieuw te verzoeken zich daarover bij akte uit te laten. Het hof zal de zaak daarom naar de rol verwijzen. De Luchthaven zal desgewenst op een eventueel voorstel van Chipshol mogen reageren.Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. 3. Beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 13 oktober 2015 voor de in rechtsoverweging 2.12 bedoelde akte van Chipshol;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, R.H. de Bock en J.C.W. Rang en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 september 2015.
Uitspraak 14‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Het hof verzoekt de Luchthaven Schiphol om te reageren op de inhoud van het processtuk dat Chipshol na het tussenarrest van 8 juli 2014 heeft ingediend. In afwachting daarvan heeft het hof verdere beslissingen uitgesteld. zie ook: ECLI:NL:GHAMS:2014:2628, ECLI:NL:HR:2013:BY4126, ECLI:NL:RBHAA:2011:BU9332,ECLI:NL:GHAMS:2011:BU9331,ECLI:NL:GHAMS:2015:3721, ECLI:NL:GHAMS:2016:5219.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.077.136/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank : 95866 / HA ZA 03-1163
arrest van de meervoudige kamer van 14 april 2015
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CHIP(S)HOL III B.V.,
gevestigd te Wassenaar, kantoorhoudende te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer,
EISERES,
advocaat: mr. H.J.M. van Schie, te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer,
tegen:
de naamloze vennootschap N.V. LUCHTHAVEN SCHIPHOL,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
GEDAAGDE,
advocaat: mr. T.R.B. de Greve, te Amsterdam.
1. Verder verloop van het geding
Partijen worden hierna wederom Chipshol en de Luchthaven genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 8 juli 2014 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Daarna heeft Chipshol tweemaal een akte genomen en de Luchthaven een akte met het opschrift ‘antwoord-akte na tweede tussenarrest’.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.
Van de processtukken maken thans ook deel uit de gedingstukken van de artikel 55-procedure.
2. Beoordeling
Het hof heeft geconstateerd dat de Luchthaven in haar laatste antwoordakte in hoofdzaak met een procedurele argumentatie heeft gereageerd op hetgeen Chipshol in haar laatste akte naar voren heeft gebracht.Het hof heeft, alvorens verder te beslissen, behoefte aan een inhoudelijke reactie van de Luchthaven. Het zal de Luchthaven daartoe de gelegenheid bieden.Vervolgens zal er in beginsel voor Chipshol geen gelegenheid meer zijn om daarop op haar beurt te reageren.
3. 3. Beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 12 mei 2015 voor een antwoordakte aan de zijde van de Luchthaven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, R.H. de Bock en J.C.W. Rang en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 april 2015.
Uitspraak 08‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Chipshol. Vervolg op ECLI:NL:GHAMS:2011:BU9331, ECLI:NL:HR:2013:BY4126 en ECLI:NL:RBHAA:2011:BU9332, ECLI:NL:GHAMS:2015:1346,ECLI:NL:GHAMS:2015:3721, ECLI:NL:GHAMS:2016:5219. Groenenbergterrein. Schadeloosstelling in verband met het bouwverbod en de opheffing van het bouwverbod. Deskundigenonderzoek.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.077.136/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank : 95866 / HA ZA 03-1163
arrest van de meervoudige kamer van 8 juli 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CHIP(S)HOL III B.V.,
gevestigd te Wassenaar, kantoorhoudende te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer,
EISERES,
advocaat: mr. H.J.M. van Schie, te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer,
tegen:
de naamloze vennootschap N.V. LUCHTHAVEN SCHIPHOL,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
GEDAAGDE,
advocaat: mr. T.R.B. de Greve, te Amsterdam.
1. Verder verloop van het geding
Partijen worden hierna wederom Chipshol en de Luchthaven genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 27 december 2011 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Daarna heeft Chipshol een akte genomen. De Luchthaven heeft daarop gereageerd met een akte na tussenarrest en daarbij nog producties in het geding gebracht.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.
2. Vooraf
2.1 Het hof blijft bij hetgeen het in zijn tussenarrest van 27 december 2011 heeft overwogen en beslist. Het hof bouwt daarop in dit arrest voort.
2.2
De verdere behandeling van de vraagpunten die nog openliggen, werd aangehouden in afwachting van hetgeen de rechtbank Haarlem zou beslissen in de procedure van de Luchthaven tegen Chipshol op grond van het bepaalde in artikel 55 Luchtvaartwet.De rechtbank Haarlem heeft in deze kwestie op 28 januari 2009 een tussenvonnis en op 21 december 2011 eindvonnis gewezen. De rechtbank heeft de Luchthaven niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen in de artikel 55-procedure.Beide partijen hebben van deze vonnissen beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft Chipshol bij arrest van 22 februari 2013 gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde cassatieberoep en dat beroep voor het overige verworpen. De Hoge Raad heeft in datzelfde arrest de Luchthaven in haar beroep niet-ontvankelijk verklaard.
2.3
Het arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2013 behoort tot de processtukken van deze zaak. Dat geldt niet voor de overige gedingstukken van de artikel 55-procedure.Het hof zal hieronder onder ogen zien of dat gevolgen moet meebrengen en zo ja welke.
3.Verdere beoordeling
3.1
Op de voet van hetgeen het hof in zijn tussenarrest van 27 december 2011 heeft overwogen en beslist gelden de volgende uitgangspunten:- het hof zal verder niet bespreken hetgeen Chipshol ten grondslag heeft gelegd aan haar vermeerdering van eis bij gelegenheid van de na verwijzing gehouden pleidooien;- de vergoedingsplicht van de Luchthaven komt niet voor vermindering in aanmerking wegens eigen schuld van Chipshol in verband met het niet indienen van een nieuwe bouwaanvraag;- de Luchthaven krijgt de gelegenheid om getuigen te doen horen aangaande haar stelling dat de door Chipshol gestelde schade al (gedeeltelijk) is vergoed als gevolg van de schikkingen die Chipshol met de provincie Noord-Holland en de gemeente Haarlemmermeer heeft getroffen.
3.2
Na het arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2013 brengt de nauwe samenhang van enerzijds de schade die Chipshol heeft geleden door het bouwverbod, en anderzijds de waardevermeerdering die eventueel voor Chipshol voortvloeide uit de opheffing van het verbod, mee dat de daarop over en weer door Chipshol en de Luchthaven gebaseerde vorderingen uit een oogpunt van doelmatigheid en een goede procesorde in dezelfde procedure moeten worden beoordeeld, namelijk in de artikel 50-procedure. De eindbeslissingen van de rechtbank Haarlem in haar tussenvonnis van 28 januari 2009 in de artikel 55-procedure heeft de Hoge Raad als niet-bindend aangemerkt.Wat betreft de vorderingen van de Luchthaven op andere grondslagen is Chipshol in haar cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de Hoge Raad nog opgemerkt dat het de Luchthaven in de artikel 50-procedure vrijstaat om zich als verweer tegen (de omvang van) de door Chipshol daarin gevorderde schadeloosstelling mede te beroepen op hetgeen zij in de artikel 55- procedure in verband met deze overige grondslagen heeft aangevoerd.Dat betekent dat het hof in dit geding niet alleen heeft te onderzoeken (binnen de in het tussenarrest van 27 december 2011 getrokken grenzen) de waardevermindering als gevolg van het bouwverbod van 19 februari 2003, maar ook heeft te onderzoeken of de opheffing van het bouwverbod op 28 juni 2007 waardevermeerdering van het Groenenbergterrein tot gevolg heeft gehad, en zo ja wat de omvang van die waardevermeerdering is geweest.
Waardevermindering op 19 februari 2003 3.3.1 De rechtbank heeft zich alvorens te beslissen over de waardevermindering van het zogenoemde Groenenbergterrein als gevolg van het bouwverbod van 19 februari 2003 laten voorlichten door deskundigen. Het deskundigenrapport aan de hand waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dateert van 5 juli 2006. Voorafgaand aan dit rapport is op 31 januari 2006 een ontwerprapport uitgebracht.
3.3.2
De deskundigen hebben het aangewezen geacht de te vergoeden waardevermindering te begroten naar de mindere waarde van de betrokken gronden in het economisch verkeer, d.w.z. zonder daarbij de in het bijzonder door Chipshol ontwikkelde bouwplannen te betrekken. Deze aanpak diende ertoe zo inzichtelijk mogelijk te kunnen bepalen welke schade het gevolg is van het bouwverbod en hoe groot deze is. Het gaat bij de aldus te taxeren waardevermindering om schade die iedere eigenaar van het perceel zou lijden, aldus de deskundigen. Verder hebben de deskundigen in aanmerking genomen dat ingeval Chipshol schade lijdt doordat zij naast de op deze basis getaxeerde schade als gevolg van de bouwstop nog andere schade lijdt, deze ook aan haar behoort te worden vergoed.De taxatie van de deskundigen is, zo vermelden zij in hun rapport, in de eerste plaats gebaseerd op de overwegingen die zij in het rapport tot uitdrukking hebben gebracht, zowel blijkend uit de tekst van de overwegingen als op de schadeberekeningen. Zij hebben bij hun taxatie van de mogelijke opbrengsten van de betrokken percelen hoofdzakelijk de methode van de residuele waardebepaling en de vergelijkingsmethode gehanteerd. De residuele grondwaarde wordt berekend door de waarde van de onroerende zaak na realisatie van het bouwplan te verminderen met de totale bouwkosten, inclusief bijkomende kosten, rente, winst en risico-opslag.
3.3.3
De deskundigen hebben de waarde van de binnen het plangebied gelegen percelen naar hun gebruiksmogelijkheden na het opleggen van de bouwstop per peildatum 19 februari 2003 getaxeerd op € 1,8 mio. Verder hebben de deskundigen in aanmerking genomen dat gegadigden rekening zullen houden met de kans dat het bouwverbod op termijn wordt opgeheven. Dat heeft de deskundigen ertoe gebracht om de waarde van de percelen die door de bouwstop zijn getroffen na de bouwstop op in totaal € 2,5 mio te taxeren.
3.3.4
De waarde van de tot het bouwplangebied behorende gedeelten van de percelen hebben de deskundigen per peildatum, 19 februari 2003, de bouwstop weggedacht getaxeerd op € 19.130.000,-. De waardevermindering als gevolg van de bouwstop bedroeg op 19 februari 2003 naar hun deskundig inzicht derhalve € 16.630.000,-.
3.3.5
Aan overige aan Chipshol te vergoeden schade hebben de deskundigen een bedrag groot € 800.000,- begroot. Deze schadepost heeft betrekking op de omstandigheid dat Chipshol zonder het opleggen van een bouwverbod bouwgereed terrein zou hebben kunnen realiseren en als verkoper een voorsprong zou hebben gehad, indien een of meer kopers haar hadden verzocht als belegger deel te nemen in de te realiseren projecten.Bovendien adviseren de deskundigen om aan Chipshol over het (afgeronde) totaalbedrag groot € 17.350.000,- rente toe te kennen, te weten 4,5% enkelvoudige interest per jaar vanaf 19 februari 2003 tot de datum van het vonnis waarbij de Luchthaven tot betaling van dat bedrag wordt veroordeeld.De deskundigen hebben voor het overige geen toereikende grond gevonden om waardevermindering van de betrokken grond te aanvaarden, met dien verstande dat zij hun advies over de belastingschade van Chipshol hebben uitgesteld. Vermeldenswaard is in dit verband nog dat de deskundigen tot het oordeel zijn gekomen dat het commerciële resultaat van ontwikkeling op basis van door Chipshol ingediende bouwplannen niet op een hoger bedrag uitkomt dan het resultaat dat op basis van verkoop van de betrokken percelen tegen marktprijzen voor bouwrijpe bouwgrond kan worden verkregen alsmede dat Chipshol geen beleggingswinst derft.
3.3.6
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 4 april 2007 de bevindingen van de deskundigen grotendeels aanvaard. De rechtbank heeft de feitelijke uitgangspunten en de systematiek waardoor de deskundigen zich hebben laten leiden bij de van hen verlangde taxatie alsmede hun becijfering besproken in de rechtsoverwegingen 2.3 tot en met 2.13.Vervolgens heeft de rechtbank de kritiek van Chipshol en de Luchthaven op de bevindingen van de deskundigen beoordeeld. Dat heeft de rechtbank ertoe gebracht om het advies van de deskundigen op drie onderdelen niet of niet volledig te volgen, t.w.:- de onvoorziene kosten zijn op € 500.000,- en dus lager begroot,- aangenomen is dat de marktwaarde van de grond door de kans dat een bouwverbod zou worden opgelegd per peildatum 10% lager was dan wanneer die kans in het geheel niet had bestaan of voor verwaarloosbaar gering kon worden gehouden, en- de Luchthaven is vanaf 21 maart 2003 wettelijke rente over de schadeloosstelling verschuldigd.Dat alles heeft de rechtbank ertoe gebracht om de aan Chipshol ingevolge artikel 50 Luchtvaartwet toekomende schadeloosstelling te begroten op ten minste € 16.000.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2003.
3.3.7
De rechtbank heeft in zijn eindvonnis van 30 januari 2008 deze begroting gehandhaafd. Toekenning van vergoeding van belastingschade heeft de rechtbankachterwege gelaten, omdat Chipshol naar haar oordeel op dit punt niet aan haar stelplicht had voldaan.
3.3.8
In cassatie heeft Chipshol de betekenis die de rechtbank heeft toegekend aan het deskundigenadvies aan de orde gesteld. Daarmee heeft zij geen succes gehad.
3.3.9
Dat betekent dat hetgeen de rechtbank heeft geoordeeld aan de hand van de bevindingen van de deskundigen niet dan wel in cassatie vergeefs is bestreden.Het hof dient zich dan ook in dit geding na verwijzing te laten leiden door de bevindingen van de deskundigen in hun rapport van 5 juli 2006 voor zover dit door de rechtbank is aanvaard.Dat betekent in het bijzonder dat thans uitgangspunt is dat op de peildatum, 19 februari 2003, de percelen die door de bouwstop zijn getroffen na de bouwstop € 2,5 mio waard waren. Dat betekent bovendien dat het hof zich heeft te laten leiden door de kerngegevens en waarderingssystematiek waarvan de deskundigen zich hebben bediend en die aan de waardering ten grondslag liggen.
Waardevermeerdering op 28 juni 2007 3.4.1 Het hof heeft op de voet van hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn verwijzingsarrest van 19 februari 2010 en in zijn arrest van 22 februari 2013 in de artikel 55-procedure te onderzoeken, welke waardevermeerdering de opheffing van de bouwstop op 28 juni 2007 heeft teweeggebracht.
3.4.2
Bij de bespreking van deze kwestie stelt het hof voorop dat het niet is gebonden aan de beslissingen van de rechtbank in haar tussenvonnis van 28 januari 2009.Voorts stelt het hof voorop dat Chipshol op grond van het bepaalde in de artikelen 50 en 55 Luchtvaartwet aan waardevermeerdering van de betrokken percelen niet meer aan de Luchthaven behoeft terug te betalen dan haar aan schadeloosstelling is toegekend.
3.4.3
Partijen hebben de stukken van de procedure die is gevoerd op basis van artikel 55-procedure niet in het geding gebracht. Voor het hof is het standpunt van de Luchthaven en van Chipshol kenbaar uit in dit geding overgelegde stukken.
3.4.4
Wat betreft het standpunt van de Luchthaven is thans in het bijzonder het volgende vermeldenswaard.
- Luchthaven heeft bij akte van 25 juli 2007 aan de orde gesteld dat de opheffing van het bouwverbod op 28 juni 2007 heeft meegebracht dat Chipshol de waardevermeerdering van de betrokken percelen aan haar heeft te vergoeden. Zij heeft in die akte de stelling betrokken dat de waardevermeerdering van het Groenenberg terrein tenminste gelijk is aan de waardevermindering met de daarover eventueel verschuldigde rente en kosten. Zij heeft toentertijd verzocht om benoeming van drie deskundigen om de rechtbank te adviseren over de hoogte van de waardevermeerdering vanwege de opheffing van het bouwverbod ingeval de waarde van het Groenenbergterrein na opheffing van het bouwverbod niet eenvoudig zou kunnen worden vastgesteld.
- Bij gelegenheid van de op 17 december 2007 gehouden comparitie van partijen heeft de Luchthaven zich beroepen op de visie die ing. L.L.M. de Lorijn heeft ontwikkeld in zijn brief van 5 juli 2007 aan de advocaat van de Luchthaven. Ing. de Lorijn komt onder vooropstelling van een aantal premissen tot de conclusie dat de nettowaarde van het Groenenbergterrein op 5 juli 2007 € 20.500.000,- bedraagt. Die waarde zou moeten worden bijgesteld naar een bedrag groot € 15.500.000,-, omdat het toenmalige bouwplan van Chipshol niet zou zijn afgestemd op de wensen van toekomstige huurders/gebruikers en rekening zou moeten worden gehouden met wijziging alsmede een nieuwe bouwvergunningsprocedure.Die visie heeft ing. de Lorijn in zijn brief van 22 augustus 2007 aan de advocaat van de Luchthaven gehandhaafd. Hij heeft daaraan in die brief toegevoegd dat bij de genoemde waarde van € 15.500.000,- rekening is gehouden met de werking van het LIB. Zou de zogenaamde paraplubestemming voortvloeiende uit het LIB worden weggedacht, dan begroot ing. de Lorijn deze waarde 15% hoger op € 17.825.000,-.
- Bij gelegenheid van de op 17 december 2007 gehouden comparitie van partijen heeft de Luchthaven zich bovendien beroepen op het taxatierapport Groenenbergterrein van Troostwijk Taxaties met als taxatiedatum 25 juli 2007 en waardepeildatum 1 augustus 2007. Het rapport is vervaardigd door taxateur C. Schekkerman MSRE RT in opdracht van Schiphol Real Estate B.V. Deze taxateur heeft twee residuele waardeberekeningen uitgevoerd. De eerste is gebaseerd op het toenmalige bouwplan van Chipshol en mondt uit in een onderhandse verkoopwaarde groot € 23.700.000,-, de tweede is gebaseerd op een marktconform alternatief en mondt uit in een onderhandse verkoopwaarde groot€ 25.300.000,-.
- Bij gelegenheid van de op 17 december 2007 gehouden comparitie van partijen heeft de Luchthaven zich voorts beroepen op het taxatierapport ‘Groenenbergterrein’ nabij Fokkerweg Oude Meer van DTZ Zadelhoff. Het rapport is vervaardigd door de taxateurs M.S. de Graaf-Kouijzer MSRE RT en drs. B. Wilberts en gedateerd 30 augustus 2007. Als peildatum voor de waardering is gekozen 1 augustus 2007. De taxateurs hebben verschillende taxatiemethoden toegepast. De onderhandse verkoopwaarde van het getaxeerde terrein is op basis van de planvorming van Chipshol getaxeerd op € 20.480.000,- v.o.n., de onderhandse verkoopwaarde is op basis van een inschatting marktconforme planvorming getaxeerd op € 21.630.000,- v.o.n.
- Bij antwoordmemorie na verwijzing van 28 december 2010 heeft de Luchthaven zich beroepen op een nieuw taxatierapport van DTZ Zadelhoff met betrekking tot het ‘Groenenbergterrein’, Oude Meer/Schiphol nabij Fokkerweg. Het rapport is opgemaakt in opdracht van de Luchthaven door de taxateurs M.S. de Graaf-Kouijzer MSRE MRICS RT en ir. L.N. Willems MRE MRICS RT en gedateerd 8 december 2010. In dit rapport figureert als peildatum 1 december 2010. Als bijzondere uitgangspunten worden vermeld, onder meer, dat de marktwaarde van de grond is bepaald op basis van de residuele methode, dat de invloed van de Parallelle Kaagbaan als neutraal is beoordeeld alsmede dat gerekend is met het bouwplan conform de afgegeven vergunningen. De taxateurs hebben de marktwaarde van het betrokken terrein met inachtneming daarvan uiteindelijk begroot op € 15.900.000,- k.k. (vrij van overdrachtsbelasting).
- Bij antwoordmemorie na verwijzing heeft de Luchthaven zich verder beroepen op een taxatierapport van Colliers International. Dat rapport is in opdracht van de Luchthaven opgemaakt door C. Schekkerman MSRE MRICS RT na opname van het registergoed op 28 juni 2010 en gedateerd 1 december 2010. Als bijzondere uitgangspunten heeft de taxateur vermeld, dat de marktwaarde van de grond is bepaald in de toenmalige staat op basis van de residuele grondwaarde, dat het bouwplan wordt ontwikkeld conform de verleende bouwvergunningen, alsmede dat de invloed van een mogelijke toekomstige parallelle Kaagbaan nihil is vanwege volledige schadeloosstelling op grond van de Onteigeningswet. De taxateur heeft per 1 december 2010 de marktwaarde van het terrein (de residuele grondwaarde) getaxeerd op € 15.500.000,- en de marktwaarde van de restpercelen (agrarische waarde) op € 250.000,-, totaal € 15.750.000,- (eventuele omzetbelasting is daarin niet inbegrepen).
- Bij akte na tussenarrest van 4 juni 2013 heeft de Luchthaven zich beroepen op een nieuw taxatierapport van DTZ Zadelhoff aangaande het ‘Groenenbergterrein’, nabij Fokkerweg Oude Meer/Schiphol. Het rapport is opgemaakt in opdracht van de Luchthaven door de taxateurs M.J. Feringa MSc MRICS RT en ir. L.N. Willems MRE MRICS RT en gedateerd 23 mei 2013. In dit rapport is de peildatum 1 mei 2013. Als bijzondere uitgangspunten worden vermeld, onder meer, dat de invloed van de Parallelle Kaagbaan als neutraal is beoordeeld alsmede dat gerekend is met het bouwplan conform de afgegeven bouwvergunningen. De taxateurs hebben drie taxatiemethoden toegepast teneinde de waardering robuuster te doen zijn. Zij hebben op grond van hun bevindingen en met inachtneming van de gekozen uitgangspunten drie verschillende marktwaarden bepaald:. € 14.100.000,- k.k. is de marktwaarde van het betrokken terrein bij het plan Chipshol (vrij van overdrachtsbelasting),. € 18.400.000,- k.k. is de marktwaarde van het betrokken terrein bij het plan ‘nieuw’ (ontwerp)bestemmingsplan met een bouwhoogte van 6-10 meter (vrij van overdrachtsbelasting),. € 19.500.000,- k.k. is de marktwaarde van het betrokken terrein bij het plan ‘nieuw’ (ontwerp)bestemmingsplan met een bouwhoogte van 14 meter (vrij van overdrachtsbelasting).
- Bij diezelfde akte na tussenarrest heeft de Luchthaven zich beroepen op een taxatierapport van NAI Netherlands aangaande het ‘Groenenbergterrein’(Fokkerweg 200, Oude Meer, Schiphol Zuidoost). Het rapport is opgemaakt in opdracht van de Luchthaven door de taxateurs C. Schekkerman MSRE MRICS RRV RT en mr. H.C. van Wamel MRICS RRV RT en gedateerd 22 mei 2013. In dit rapport is de waardepeildatum 1 mei 2013. Bijzonder uitgangspunt is in dit rapport de marktwaarde op basis van residuele grondwaarde. De taxateurs hebben op grond van hun bevindingen en met inachtneming van de gekozen uitgangspunten drie verschillende marktwaarden bepaald:. € 13.800.000,- k.k. is de marktwaarde bij het oorspronkelijke bouwplan conform bouwvergunning,. € 18.250.000,- k.k. is de marktwaarde op basis van een nieuw ontwerp bestemmingsplan met een bouwhoogte van 6-10 meter,. € 19.400.000,- k.k. is de marktwaarde op basis van een nieuw ontwerp bestemmingsplan met een bouwhoogte van 14 meter.
3.4.5
Voor het hof is wat betreft het standpunt van Chipshol, samengevat, het volgende kenbaar uit de overgelegde stukken:
- In haar antwoordakte vordering tot restitutie in de hoofdzaak van 25 juli 2007 heeft Chipshol zich op het standpunt gesteld dat de waarde van het Groenenbergterrein op het peilmoment, 28 juni 2007, niet is vermeerderd als gevolg van de opheffing van het bouwverbod. Zij heeft in dit verband gewezen op de inhoud van het Paraplubestemmingsplan Luchthavenindeling, dat op 13 oktober 2004 in werking is getreden, en dat voor de gebruiksmogelijkheden van het Groenenbergterrein ook na de opheffing van bouwverbod zware gebruiks- en bebouwingsbeperkingen zou meebrengen. Ook heeft Chipshol gewezen op de toentertijd nog bestaande reservering voor de tweede Kaagbaan, de omlegging van de N201 en de haars inziens benodigde toetsing aan het Besluit luchtkwaliteit.
- Bij gelegenheid van de op 17 december 2007 gehouden comparitie van partijen heeft Chipshol verder het standpunt betrokken dat de door haar op 11 februari en 6 mei 2003 verkregen bouwvergunningen niet kunnen worden gebruikt. Een vrijstellingsprocedure zou haars inziens niet kunnen leiden tot een vrijstellingsbesluit.Ook wil zij bij die gelegenheid aan de rapportage van Troostwijk Taxaties en de daarin getaxeerde residuele grondwaarde steun voor haar standpunt ontlenen, waarbij zij er nog melding van maakt dat er twee verschillende versies van de rapportage van Troostwijk bestaan.
- Bij memorie van antwoord na verwijzing van 8 maart 2011 heeft Chipshol herhaald dat de opheffing van het bouwverbod haar schade niet heeft weggenomen. Die opheffing heeft volgens Chipshol geen wijziging gebracht in de mogelijkheden tot bebouwing van Groenenbergterrein. Bebouwing bleef onmogelijk, vooral omdat dezelfde hoogtebeperkingen bleven gelden. Ze bleef afhankelijk van de planologische medewerking van de betrokken overheden. Op 3 september 2008 gaf de gemeente te kennen dat de oorspronkelijke bouwvergunning met nummer 2002-1973 direct kon worden gerealiseerd. In 2009 zijn ontheffingen, verklaringen van geen bezwaar en vrijstellingen verleend aan Chipshol ten behoeve van het gebruik van de eerder verleende bouwvergunningen 2002-1971, 2003-184 en 2003-185, maar causaal verband tussen de opheffing van het bouwverbod en deze medewerking van de overheden zou ontbreken.Voorts heeft Chipshol zich beroepen op een intentieovereenkomst die zij op 27 juni 2008 sloot met ProLogis. Die partij zou zich bereid hebben getoond om ongeveer € 40 mio te betalen voor het Groenenbergterrein. Omdat de vrijstellingen en ontheffingen uitbleven en de kredietcrisis zich aandiende, is deze transactie uiteindelijk, na een due-diligence onderzoek door ProLogis, niet doorgegaan, aldus Chipshol.
3.5.1
Dit partijdebat laat zien dat de standpunten van partijen met betrekking tot de vermeerdering van de waarde van het Groenenbergterrein op 28 juni 2007 als gevolg van de opheffing van het bouwverbod ver uiteen liggen. Die kwestie is evenwel nog niet rijp voor een definitieve beslissing van het hof.
3.5.2
Het hof wil niet beslissen zonder kennis te hebben genomen van de gedingstukken in de artikel 55-procedure. Het hof neemt aan dat het partijdebat in die procedure meer dan in dit geding is toegespitst op de vraag van de waardevermeerdering als gevolg van de opheffing van het bouwverbod op 28 juni 2007. Het hof verzoekt dan ook de Luchthaven als in dit verband meest gerede partij om die stukken alsnog in het geding te brengen.
Deskundigenonderzoek 3.6.1 Het hof houdt er rekening mee dat kennisneming van bovengenoemde stukken geen wezenlijk nieuwe informatie oplevert. Voorshands daarvan uitgaande overweegt het hof verder als volgt.
3.6.2
In de kwestie die aan de orde in de artikel 55-procedure heeft het hof behoefte aan deskundige voorlichting alvorens verder te beslissen. Het hof heeft dan ook het voornemen opgevat om op de voet van het bepaalde in artikel 54 Luchtvaartwet drie deskundigen te benoemen teneinde het hof in deze kwestie van advies te dienen.Meer specifiek overweegt het hof daarover nog als volgt.
3.6.3
Het lijkt aangewezen dat bij dit onderzoek dezelfde kerngegevens en begrotingssystematiek worden gebruikt als de door de rechtbank benoemde deskundigen hebben gedaan in de artikel 50-procedure teneinde de resultaten van beide onderzoeken vergelijkbaar te maken en de consistentie van de onderzoeken te bevorderen.
3.6.4
Het gaat erom te achterhalen welke waarde in het economisch verkeer het Groenenbergterrein op 28 juni 2007 had vóór opheffing van het bouwverbod en die dag verkreeg als gevolg van de opheffing van het bouwverbod. Over de waarde van het Groenenbergterrein op 28 juni 2007 vóór opheffing van het bouwverbod zijn partijen het blijkens hun stellingen eens; die waarde was € 2,5 mio. Die waarde behoeft dus niet afzonderlijk te worden onderzocht. Het onderzoek moet worden toegespitst op de waarde in het economisch verkeer van het Groenenbergterrein op 28 juni 2007 na opheffing van het bouwverbod.Het komt het hof voor dat het teneinde die waarde te achterhalen het meest doeltreffend is om een open vraag aan de te benoemen deskundigen voor te leggen, gelijk de rechtbank deed in haar vonnis van 30 maart 2005. De vraag luidt: wilt u, uitgaande van de in het rapport van 5 juli 2006 gevonden waarde van € 2,5 mio en de in dat rapport gehanteerde kerngegevens en begrotingssystematiek, begroten met welk bedrag op 28 juni 2007 de waarde in het economisch verkeer van de betrokken gronden is vermeerderd als gevolg van de opheffing van het bouwverbod.
3.6.5
Omstreden is tussen partijen in hoeverre een redelijk handelende koper op 28 juni 2007 na opheffing van het bouwverbod de verwachting zou koesteren dat de overheden hun medewerking zouden verlenen aan een commercieel aantrekkelijk bouwplan en in hoeverre die koper zich daardoor zou laten leiden bij de waardering van de betrokken grond. Het hof zal de deskundigen verzoeken deze op de peildatum te veronderstellen redelijke verwachting bij hun overwegingen te betrekken.Hetgeen een gegadigde op 28 juni 2007 voor ogen zou hebben gestaan wat betreft het planologisch perspectief, hebben de deskundigen geobjectiveerd te benaderen. Zij dienen dus uit te gaan van hetgeen een redelijk handelende koper op 28 juni 2007 dienaangaande zou verwachten. Voor een subjectieve benadering is geen plaats; dat betekent dat de deskundigen aan de teleurstellende ervaringen van Chipshol tot dan toe niet zonder meer betekenis behoeven toe te kennen.
3.6.6
Het hof staat voor ogen dat de deskundigen bij hun onderzoek niet noodzakelijkerwijs behoeven uit te gaan van de toenmalige bouwplannen van Chipshol. Zouden andere plannen tot een royalere waardevermeerdering hebben geleid, dan verneemt het hof ook dat graag. Uitgangspunt is immers bij de bepaling van de waarde van de gronden in het economische verkeer een redelijk handelende koper; daarbij past niet om aan te nemen dat deze zou hebben gerekend met een ontwikkelingsplan met een naar verwachting suboptimaal resultaat.
3.6.7
Omstreden is voorts tussen partijen in hoeverre de kredietcrisis op 28 juni 2007 al van invloed was op de verwachtingswaarde voor een redelijk handelende koper. Het hof zal de deskundigen verzoeken dat bij hun overwegingen te betrekken.
3.6.8
Omstreden is bovendien in hoeverre de voorgenomen onteigening van een gedeelte van het Groenenbergterrein ten behoeve van de N201 op 28 juni 2007 de waarde van de betrokken grond heeft beïnvloed. Het hof zal de deskundigen ook verzoeken dat bij hun overwegingen te betrekken.
3.6.9
Het komt het hof in dit stadium van het geding raadzaam voor om andere deskundigen te benoemen dan de rechtbank deed. Beslissend voor deze voorkeur van het hof is reeds dat inmiddels zo’n uitvoerig en heftig debat is gevoerd over de inhoud van de rapportage van de door de rechtbank benoemde deskundigen dat van hen redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat zij zo vrij staan ten opzichte van partijen als eerder het geval is geweest.Partijen mogen nieuwe deskundigen voorstellen (en hoeven daarmee niet te wachten, totdat het hof kennis heeft kunnen nemen van de gedingstukken van de artikel 55-procedure). Zouden partijen over het nieuwe team van deskundigen geen overeenstemming kunnen bereiken, dan kiest het hof. Zouden partijen de voorkeur geven aan een of twee deskundigen uit het buitenland, dan heeft het hof daartegen geen bezwaar, mits gewaarborgd is dat deze deskundigen over voldoende kennis beschikken van de Nederlandse planologische regelgeving en dat de rapportage in het Nederlands wordt uitgebracht.
3.7
De kwestie van de belastingschade laat het hof rusten. Daarover kan pas naar behoren worden geoordeeld, nadat de deskundigen aan het hof hebben gerapporteerd.Zouden de deskundigen voldoende zijn geïnformeerd en geëquipeerd om ook de omvang van de belastingschade in hun rapportage te betrekken, dan staat hun dat vrij.
3.8
De vraag in hoeverre de schade van Chipshol al is vergoed blijft ook in dit stadium van het geding rusten.
3.9
Pas nadat het hof zich een oordeel heeft gevormd over de geldelijke gevolgen van de opheffing van het bouwverbod, kan het naar behoren de vraag onder ogen zien of kosten die Chipshol stelt te hebben gemaakt voor deskundige bijstand ter begroting van de schade voor vergoeding door de Luchthaven in aanmerking komen (artikel 6:96 Burgerlijk Wetboek). Die kwestie blijft nu dus ook rusten.
3.10
Op de voet van hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in rechtsoverweging 4.5 van zijn arrest van 22 februari 2013 houdt het hof er rekening mee dat het te zijner tijd de overige door de Luchthaven aangevoerde grondslagen heeft te onderzoeken.
4.Beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 2 september 2014- voor een akte aan de zijde van de Luchthaven met het hierboven in rechtsoverweging 3.5.2 omschreven doel, alsmede- voor een akte aan de zijde van Chipshol met de hiervoor in rechtsoverweging 3.6.9 omschreven doeleinden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, C.A. Joustra en J.C.W. Rang en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2014.
Uitspraak 27‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Vervolg op HR 19 februari 2010 LJN BK4476. Grenzen rechtsstrijd na cassatie. Samenhang procedures ingevolge de artikelen 50 en 55 Luchtvaartwet
Mrs. G.B.C.M. van der Reep, C.A. Joustra, G.C.C. Lewin
Partij(en)
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CHIP(S)HOL III B.V.,
gevestigd te Wassenaar, kantoorhoudende te Schiphol-Rijk,
gemeente Haarlemmermeer,
EISERES,
advocaat: mr. H.J.M. van Schie, te Schiphol-Rijk,
gemeente Haarlemmermeer,
tegen
de naamloze vennootschap
N.V. LUCHTHAVEN SCHIPHOL,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
GEDAAGDE,
advocaat: mr. T.R.B. de Greve, te Amsterdam.
1. Het geding
1.1
Het hof zal eiseres hierna Chipshol noemen en gedaagde de Luchthaven.
1.2
De Hoge Raad der Nederlanden heeft in dit geding op 19 februari 2010 een arrest gewezen, zowel op het cassatieberoep van Chipshol als op dat van de Luchthaven. Voor het verloop van het geding tot die datum verwijst het hof naar dat arrest.
1.3
De Hoge Raad heeft het geding naar dit hof verwezen voor verdere behandeling en beslissing.
1.4
De Luchthaven heeft Chipshol bij exploot van 8 november 2010 opgeroepen om voor dit hof voort te procederen.
1.5
De Luchthaven heeft vervolgens een memorie genomen en daarbij aanvullende producties in het geding gebracht. De memorie draagt het opschrift ‘antwoordmemorie na verwijzing’. De Luchthaven heeft bewijsaanbiedingen gedaan en geconcludeerd dat het hof de vordering van Chipshol zal afwijzen met veroordeling van Chipshol, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van de eerste aanleg en van het geding na verwijzing met inbegrip van de nakosten en de beslagkosten alsmede tot restitutie van € 19.000.000,- en € 3.211,-, beide bedragen te vermeerderen met wettelijke rente.
1.6
Chipshol heeft daarop gereageerd met een memorie van antwoord na verwijzing. Zij heeft daarbij eveneens aanvullende producties in het geding gebracht. Ook heeft zij bewijsaanbiedingen gedaan.
Chipshol heeft geconcludeerd dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de Luchthaven zal veroordelen tot betaling aan haar van
- —
€ 97.200.000,- althans een door het hof te bepalen bedrag, althans een bedrag nader op te maken bij staat, althans van € 16.000.000,-,
- —
€ 4.487.944,- althans een door het hof te bepalen bedrag, en
- —
€ 4.385.000,- althans een door het hof te bepalen bedrag, althans een bedrag nader op te maken bij staat,
telkens te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van de Luchthaven in de proceskosten.
1.7
Partijen hebben hun zaak doen bepleiten op 16 november 2011. Voor de Luchthaven hebben het woord gevoerd haar procesadvocaat en mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam; voor Chipshol hebben het woord gevoerd haar procesadvocaat alsmede mrs. R.B. Gerretsen en A.I.M. van Mierlo, beiden advocaat te Rotterdam, aan beide zijden mede aan de hand van pleitnotities. Chipshol heeft bovendien beeldmateriaal getoond; het daartegen door de Luchthaven gemaakte bezwaar is door het hof verworpen gelet op de aard van het getoonde materiaal, te weten overzichtsfoto's met ingetekende aanduidingen van plannen.
Bij gelegenheid van de pleidooien hebben partijen over en weer aanvullende stukken in het geding gebracht, als volgt:
- —
de Luchthaven de producties 15, 16 en 17 zoals genoemd in haar vooraf toegezonden akte houdende overlegging nadere producties,
- —
Chipshol de producties 63 tot en met 71 zoals genoemd in haar vooraf toegezonden akte overlegging producties.
Chipshol heeft bij gelegenheid van de pleidooien bovendien haar eis vermeerderd. De eisvermeerdering is neergelegd in een vooraf toegezonden en op 3 november 2011 bij het hof ingekomen akte vermeerdering eis en strekt tot veroordeling van de Luchthaven, uitvoerbaar bij voorraad, tot een extra bedrag van € 1.800.000,- althans een door het hof te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente. De Luchthaven heeft bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering en haar bezwaar verwoord in een eveneens vooraf toegezonden en op 14 november 2011 bij het hof ingekomen akte houdende bezwaar tegen eisvermeerdering.
Verder hebben partijen bij gelegenheid van de pleidooien inlichtingen verschaft.
1.8
Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen, zulks met inbegrip van een beslissing over de toelaatbaarheid van de door Chipshol nagestreefde vermeerdering van eis.
2. Verwijzingsopdracht
2.1
Chipshol wil op de voet van het bepaalde in artikel 50 Luchtvaartwet (LVW) worden schadeloos gesteld voor de vermindering van de waarde van het zogenoemde Groenenbergterrein, welke waardevermindering het gevolg was van de beperking van de bouwmogelijkheden van het terrein bij besluit van 19 februari 2003 van de staatssecretaris op grond van artikel 38 LVW, kortweg het bouwverbod.
2.2
De rechtbank Haarlem heeft bepaald dat Chipshol schadeloosstelling toekomt en heeft vervolgens onderzocht welke omvang deze schadeloosstelling moet hebben. Na tussenvonnissen en deskundigenonderzoek heeft de rechtbank bij eindvonnis van 30 januari 2008 de Luchthaven veroordeeld tot betaling aan Chipshol van een bedrag groot € 16.000.000,- aan schadeloosstelling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2003.
Zowel de Luchthaven als Chipshol heeft deze veroordeling en daaraan ten grondslag liggende beslissingen in cassatie aan de orde gesteld.
2.3
In de zaak van de Luchthaven tegen Chipshol heeft de Hoge Raad het tussenvonnis van 4 april 2007 en het eindvonnis van 30 januari 2008 van de rechtbank Haarlem vernietigd en het geding naar dit hof verwezen voor verdere behandeling en beslissing.
In de zaak van Chipshol tegen de Luchthaven heeft de Hoge Raad het vonnis van 30 januari 2008 vernietigd en het geding naar dit hof verwezen voor verdere behandeling en beslissing.
2.4
De Hoge Raad heeft in rechtsoverweging 8.2 van het verwijzingsarrest onder het kopje ‘samenvatting’ verwijzingsinstructies gegeven, als volgt:
- —
de verwijzingsrechter moet onderzoeken of de vergoedingsplicht van de Luchthaven moet worden verminderd wegens eigen schuld van Chipshol in verband met het niet indienen van een nieuwe bouwaanvraag;
- —
de verwijzingsrechter moet beoordelen of de schade die Chipshol vordert reeds (gedeeltelijk) is vergoed als gevolg van de schikkingen die Chipshol met de provincie Noord-Holland en de gemeente Haarlemmermeer heeft getroffen;
- —
de verwijzingsrechter moet bezien wat de eventuele waardevermeerdering als gevolg van de opheffing van het bouwverbod betekent voor de door de Luchthaven te betalen schadevergoeding;
- —
de verwijzingsrechter moet beslissen of kosten die Chipshol stelt te hebben gemaakt voor deskundige bijstand ter begroting van de schade voor vergoeding door de Luchthaven in aanmerking komen;
- —
de verwijzingsrechter moet beslissen of een post belastingschade die Chipshol stelt te hebben geleden, voor vergoeding door de Luchthaven in aanmerking komt.
2.5
Deze verwijzingsinstructies, zoals uitgewerkt in de overwegingen waarnaar in de samenvatting wordt verwezen, leveren voor het hof in deze fase van het geding in beginsel het kader op waarbinnen het heeft te oordelen.
3. Moet het hof meer onder ogen zien?
3.1
Chipshol heeft bepleit dat het hof niet alleen uitvoering heeft te geven aan de verwijzingsinstructies van de Hoge Raad, maar dat het hof zijn taak in dit geval ruimer heeft op te vatten. Daarvoor heeft Chipshol verschillende gronden aangevoerd:
- —
omdat de leer van de bindende eindbeslissing ontbreekt in dit type procedure, staat het Chipshol vrij om tot het moment dat daarover wordt beslist al hetgeen dat kan bijdragen aan een deugdelijke begroting van de schadeloosstelling aan te dragen, dus ook in de fase na verwijzing;
- —
er zijn nieuwe ontwikkelingen waarmee eerder nog geen rekening kon worden gehouden en die betekenis hebben voor de begroting van de schadeloosstelling;
- —
in de fase van het geding voor verwijzing zijn dermate fundamentele misslagen aanwijsbaar dat van een eerlijk proces ter vaststelling van de haar toekomende schadeloosstelling niet kan worden gesproken, zodat het bepaalde in artikel 6 EVRM meebrengt dat haar na verwijzing alsnog de mogelijkheid van herstel moet worden geboden.
Dit standpunt van Chipshol is onder meer uitgemond in een vermeerdering van haar eis.
3.2
De Luchthaven heeft daartegenover betoogd dat ontoereikende grond bestaat voor de opvatting dat de taak van het hof ruimer is en door het hof ruimer moet worden gekozen dan in de verwijzingsinstructies voorzien. De Luchthaven heeft dan ook bepleit dat het hof zich houdt aan de door de Hoge Raad getrokken grenzen.
Uitgangspunten
3.3
Voor het hof is uitgangspunt dat het de instantie die voorafging aan het cassatieberoep voortzet. Het hof is als verwijzingsrechter gebonden aan alle beslissingen die in die instantie zijn genomen en die in cassatie niet of tevergeefs zijn bestreden.
Aan dit uitgangspunt ligt het beginsel ten grondslag dat eens een einde moet komen aan geschillen. Alles wat beslist is en niet of tevergeefs bestreden is gebleven, bindt daarom partijen en de rechter verder. Dat stelsel is bovendien efficiënt. Wat beslist is, wordt niet overgedaan.
3.4
Het gegeven dat in dit geding op basis van de Luchtvaartwet (in overeenstemming met de Onteigeningswet) geldt dat de rechter bij een en hetzelfde vonnis uitspraak moet doen over de totale aan Chipshol toekomende schadeloosstelling en dat hij daarom in een later stadium mag afwijken van vóór het eindvonnis uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissingen, brengt geen verandering in dit uitgangspunt.
Chipshol ziet er ten onrechte aan voorbij dat zij de gelegenheid heeft gehad alle beslissingen van de rechtbank die haar onwelgevallig waren te doen toetsen door de Hoge Raad. De in cassatie niet bestreden beslissingen hebben kracht van gewijsde gekregen, de in cassatie vergeefs bestreden beslissingen worden onaantastbaar door het arrest van de Hoge Raad.
Dat de leer van de bindende eindbeslissing in dit geding niet geldt, staat er dus niet aan in de weg dat de verwijzingsrechter gebonden is aan in cassatie niet of tevergeefs bestreden beslissingen.
3.5
Het hof gaat er tevens van uit dat voor een uitzondering plaats is indien zich nieuwe feiten hebben voorgedaan die Chipshol in het vóór het vonnis van 30 januari 2008 gevoerde partijdebat redelijkerwijs niet naar voren heeft kunnen brengen. Die uitzondering geldt evenwel slechts binnen de grenzen die zijn getrokken voor de rechtsstrijd na cassatie. Dat betekent dat het hof heeft te onderzoeken of Chipshol relevante nieuwe feiten heeft gesteld die zij niet eerder heeft kunnen stellen en waarop acht moet worden geslagen, omdat zij de begroting van de schadeloosstelling in samenhang met de overige reeds vastgestelde waardebepalende factoren beïnvloeden.
3.6
Dat na cassatie eiswijziging of eisvermeerdering in beginsel niet mogelijk is en het bepaalde in artikel 130 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) in dit geding op basis van de Luchtvaartwet niet van toepassing is, maakt verder geen verschil.
Dat alles neemt niet weg dat de grenzen die een behoorlijke procesorde stelt, in het oog moeten worden gehouden.
3.7
De Hoge Raad heeft in zijn verwijzingsarrest geoordeeld dat concrete ontwikkelingen, die zich na het ontstaan van de schade hebben voorgedaan en tevens direct gevolg hebben voor de uiteindelijke omvang van de schade in beginsel behoren te worden meegewogen bij het vaststellen van de vergoedingsplicht. Dat betekent echter niet dat Chipshol na verwijzing schadeverhogende en schadeverlagende omstandigheden kan aanvoeren die zij ook al in het geding dat ten overstaan van de rechtbank is gevoerd, had kunnen aanvoeren.
3.8
Bovenstaande overwegingen voeren het hof tot het oordeel dat het verzet van de Luchthaven tegen de vermeerdering van eis moet worden verworpen voor zover deze vermeerdering van eis is gegrond op nieuwe feiten in de hierboven besproken betekenis.
Artikel 6. Evrm
3.9
Chipshol heeft betoogd dat haar recht op een eerlijk proces door de rechtbank is geschonden en dat het hof dat na verwijzing moet compenseren. In dit verband heeft zij aangevoerd dat aanwijzing bestaat dat de deskundigen niet onpartijdig hebben geadviseerd en dat een van de betrokken rechters, mr. [ X ], niet voldoende vrij heeft gestaan.
De Luchthaven heeft bestreden dat hier een taak voor het hof zou zijn weggelegd. De Luchthaven heeft zich er in het bijzonder ook op beroepen dat de Hoge Raad het leeuwendeel van de bezwaren van Chipshol onder ogen heeft gezien en heeft verworpen.
3.10
Bij de beoordeling van deze kwestie stelt het hof voorop dat Chipshol in dit geding van het eerste begin af aan fundamentele kritiek heeft uitgeoefend op het rapport en het advies van de door de rechtbank benoemde deskundigen [ B ], [ T ] en [ K ], voor een deel gestaafd met rapportages van door haar ingeschakelde deskundigen. Die kritiek heeft de rechtbank onderzocht; zij heeft deze niet overgenomen. Vervolgens heeft Chipshol het oordeel van de Hoge Raad gevraagd over (de schijn van) partijdigheid van de deskundige [ T ] en de schadebegroting op basis van het advies van genoemde deskundigen. De Hoge Raad heeft in zijn verwijzingsarrest zowel geoordeeld over de (schijn van) partijdigheid van de deskundige [ T ](rechts-overwegingen 7.1.1 tot en met 7.1.3) als over de door Chipshol aangevoerde bezwaren tegen de beslissing van de rechtbank om het advies van de deskundigen te volgen (rechtsoverwegingen 7.2.1 tot en met 7.2.9).
Tegen die achtergrond kan bezwaarlijk worden aanvaard dat het hof het tot zijn taak zou moeten rekenen zorg te dragen voor compensatie teneinde te bewerkstelligen dat aan Chipshol een eerlijk proces niet wordt onthouden.
Meer specifiek overweegt het hof over de door Chipshol aan de orde gestelde kwestie nog als volgt.
3.11
Het hof sluit niet uit dat artikel 6 EVRM kan meebrengen dat als in de loop van het geding alsnog blijkt dat rechters en/of deskundigen partijdig zijn, bij de voortzetting van het geding niet zonder meer mag worden voortgebouwd op hun beslissingen respectievelijk bevindingen, ook niet als die na cassatieberoep in stand zijn gebleven en daarbij stellingen over partijdigheid al zijn onderzocht.
Een dergelijk geval doet zich hier naar het oordeel van het hof echter niet voor. De nieuw aangevoerde omstandigheden zijn noch op zichzelf noch in samenhang met hetgeen al eerder werd aangevoerd, toereikend om partijdigheid aan te nemen en al evenmin om aan te nemen dat de beslissingen respectievelijk bevindingen door de gestelde partijdigheid zijn beïnvloed.
3.12
Wat betreft de deskundige [ B ] heeft te gelden dat het enkele feit dat de rechtbank in 2010 zijn bevindingen in een andere zaak niet heeft gevolgd niet de conclusie rechtvaardigt dat hij in dit geding partijdig zou zijn geweest.
Wat betreft de deskundige [ T ] heeft te gelden dat na verwijzing geen nieuwe gegevens zijn aangedragen die een hernieuwde beoordeling noodzakelijk maken.
Wat betreft de deskundige [ K ] heeft te gelden dat de enkele omstandigheid dat zijn bedrijf [ naam bedrijf ] vastgoed van de Luchthaven heeft getaxeerd niet noodzakelijkerwijs partijdigheid impliceert. De verwijzing naar een akte van 15 januari 2007 (op pagina 19 van de pleitnota van Chipshol) wijst er bovendien op dat het niet om nieuw commentaar gaat.
Wat betreft mr. [ X ] heeft te gelden dat de beslissingen van de rechtbank om geen buitenlandse deskundigen in te schakelen en om de artikel 55-procedure niet samen te voegen met de artikel 50-procedure niet wijzen op partijdigheid. De enkele omstandigheid dat de ouders van mr. [ X ] in het verleden een zakelijke band met Groenenberg hadden, is niet toereikend is om partijdigheid aan te nemen.
Relevante nieuwe feiten?
3.13
Chipshol wil dat het hof acht slaat op de volgende haars inziens nieuwe feiten en omstandigheden:
- (a)
de rechtbank Haarlem heeft op 14 september 2011 eindvonnis gewezen in de onteigeningszaak tussen de provincie Noord-Holland en Groenenberg, in welk geding aan een deel van het Groenenbergterrein een waarde is toegekend met inachtneming van het bouwverbod; bij de bepaling van de schadeloosstelling in de onderhavige procedure zou ten onrechte geen dan wel onvoldoende rekening zijn gehouden met het feit dat Chipshol ook op deze onteigende grond schade heeft geleden tengevolge van het bouwverbod;
- (b)
de door Chipshol berekende schadeomvang wordt bevestigd in het door de Luchthaven in het geding gebrachte rapport van Colliers van 28 juni 2010 en dat van DTZ Zadelhoff van 8 december 2010;
- (c)
Chipshol heeft op 27 juni 2008 een intentieovereenkomst gesloten, waarin haar contractspartner zich bereid verklaarde voor de bouwgrond een kleine € 40.000.000,- te betalen;
- (d)
de rechtbank Haarlem heeft bij vonnis van 2 februari 2011 gewezen in een onteigeningsprocedure tegen Chipshol het advies van de deskundigen onder voorzitterschap van mr. [ B ] niet willen volgen.
Het gestelde onder (a) is door Chipshol aangevoerd bij gelegenheid van de pleidooien in de akte vermeerdering eis, het gestelde onder (b) tot en met (d) is in hoofdzaak aangevoerd door Chipshol in haar memorie van antwoord na verwijzing die werd genomen op 8 maart 2011.
3.14
Hetgeen door Chipshol is aangevoerd onder (a) tot en met (d) is telkens voorgevallen, nadat de rechtbank eindvonnis had gewezen. Dat kon dus niet worden aangevoerd in de procedure die ten overstaan van de rechtbank is gevoerd. Het gestelde onder (a) is pas bekend geworden nadat Chipshol haar memorie van antwoord na verwijzing had genomen, zodat de op 16 november 2011 gehouden pleidooien de eerste gelegenheid boden daarvoor aandacht te vragen.
3.15
Hetgeen door Chipshol is aangevoerd onder (b) tot en met (d) kan niet worden gekwalificeerd als ontwikkelingen die direct gevolg hebben voor de uiteindelijke omvang van de waardevermindering, maar veeleer als omstandigheden die laten zien dat verschillend kan worden gedacht en wordt gedacht over de omvang van de waardevermindering. Deze stellingen vallen dus niet onder hetgeen in rechtsoverweging 6.6.1 van het arrest van de Hoge Raad is bedoeld. Evenmin valt het onder de door de Hoge Raad gegeven verwijzingsinstructies. Deze stellingen vallen daarom buiten de grenzen het geding in dit stadium.
3.16
Voor het gestelde onder (a) heeft het volgende te gelden.
Chipshol heeft in dit geding van meet af aan de waardevermindering van het gehele Groenenbergterrein aan de orde gesteld en al in haar inleidende dagvaarding toegelicht dat zij wist dat een deel van het terrein nodig was voor de aanleg van de N 201. Daarmee heeft zij, zo moet worden aangenomen, zonder zich exact uit te laten over het ruimtebeslag, aanvaard dat de aanleg van die weg zou meebrengen dat bij de bepaling van de omvang van de waardevermindering van de grond per 19 februari 2003 zou moeten worden verdisconteerd dat een redelijk handelende koper van de grond met het vooruitzicht van de aanleg van deze weg rekening zou houden.
Dat perspectief hebben de deskundigen in hun rapportage verwerkt. De grenzen van de te bebouwen gebieden worden, zo schrijven zij, onder meer bepaald door de in acht te nemen zone welke wordt gereserveerd voor de mogelijk toekomstige omlegging van de N 201. Het daarmee gemoeide aantal vierkante meters hebben zij vastgesteld op 33.403. Zij hebben in dit verband in hun ontwerpadvies genoteerd:
Daar geen inmeting van de bouwpercelen heeft plaatsgevonden bestaat het risico dat met het oog op inpassing wijziging van de bouwplannen vereist zal zijn. Voorts: het feit dat de Voorzitter van de ABRS aan de bezwaren van Gedeputeerde Staten tegen de wijziging van het bestemmingsplan voor zover gericht tegen de ontsluiting in verband met de voorgenomen omlegging van de N 201 op planologische gronden is voorbijgegaan betekent niet dat die ontsluiting niet zonder overleg met en rekening houdende met de plannen van de Provincie kan worden uitgevoerd. Ook uit dien hoofde kan niet worden uitgesloten dat de indeling van het plangebied en dus ook de bouwplannen zullen moeten worden gewijzigd.
De deskundigen hebben vervolgens de waarde van de tot het bouwplangebied behorende gedeelten van de percelen per peildatum, de bouwstop weggedacht, getaxeerd.
Die benadering heeft in het geding ten overstaan van de rechtbank bezwaar van Chipshol ontmoet. De door de deskundigen geschetste onzekerheid zou niet bestaan en het plangebied zou groter zijn dan door de deskundigen begroot. Het debat heeft zich evenwel geconcentreerd op de waarde van, kortweg, het plangebied. Chipshol heeft in haar conclusie na deskundigenbericht (pagina 44) nog wel opgemerkt dat de deskundigen de waardevermindering van de N 201-grond niet hebben betrokken in hun schadebegroting maar zijn later hierop niet meer teruggekomen (ook niet in cassatie).
Dat betekent dat de omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot de waardering van de ten behoeve van de N 201 gereserveerde grond onderdeel hebben kunnen vormen en ten dele ook hebben gevormd van het partijdebat ten overstaan van de rechtbank. Zij kunnen niet als nieuw worden aangemerkt. De waardering die in de onteigeningszaak bij vonnis van 14 september 2011 aan die grond, met een inbegrip van een stuk grond met de bestemming BD1, is toegekend, is daarom geen nieuwe omstandigheid, ook niet het gestelde prijsdrukkend effect.
3.17
Dat betekent dat de Luchthaven terecht bezwaar heeft gemaakt tegen de vermeerdering van eis door Chipshol bij gelegenheid van de pleidooien na verwijzing. Het hof zal hetgeen Chipshol ten grondslag heeft gelegd aan de vermeerdering van eis niet verder afzonderlijk bespreken.
De Luchthaven heeft geen belang meer bij verdere afzonderlijke bespreking van haar bezwaren tegen de vermeerdering van eis.
4. Beoordeling na verwijzing
Eigen schuld?
4.1
Het hof heeft in de eerste plaats te onderzoeken of de vergoedingsplicht van de Luchthaven moet worden verminderd wegens eigen schuld van Chipshol in verband met het niet indienen van een nieuwe bouwaanvraag. Het gaat in dit verband in het bijzonder erom vast te stellen in welke mate het gestelde nalaten van Chipshol dat erin bestond dat zij het door de minister in zijn brief van 21 september 2006 aangewezen traject niet heeft doorlopen, heeft bijgedragen aan het ontstaan en de omvang van de schade, waarbij de kans op planrealisering bepalend is, alsmede om de vraag naar de toerekening van de gevolgen van haar keuze aan Chipshol.
4.2
De brief van de minister van Verkeer en Waterstaat van 21 september 2006 is gericht aan de advocaat van de Luchthaven en is geschreven naar aanleiding van het verzoek van de Luchthaven om het bouwverbod op het Groenenberg-terrein op te heffen. De brief maakt deel uit van het pakket producties dat door Chipshol op 15 januari 2007 in het geding is gebracht. De inhoud van de brief was, zo mag worden aangenomen, in elk geval toentertijd aan Chipshol bekend. De brief bood aan Chipshol de volgende uitweg:
- —
de minister verklaarde zich bereid tot opheffing van het bouwverbod en verlening van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 lid 3 Wet Luchtvaart, zo nodig onder voorwaarden die een beperking van de capaciteit van de Aalsmeerbaan zouden voorkomen, waarbij de minister opmerkte dat zijn medewerking mede afhankelijk was van de vraag of de omstandigheden zouden veranderen;
- —
daartoe zouden de aan Chipshol verleende bouwvergunningen moeten worden ingetrokken en zou Chipshol een nieuw plan overeenkomstig de tekeningen van 27 maart 2003 hebben in te dienen onder voldoening aan de voorwaarden voor het verlenen van een verklaring van geen bezwaar.
4.3
Chipshol heeft bestreden dat zij heeft bijgedragen aan de schade door deze uitweg niet te benutten en bovendien bestreden dat de eventuele schadelijke gevolgen van haar keuze haar kunnen worden toegerekend.
4.4
Naar het oordeel van het hof valt niet in te zien dat Chipshol (toerekenbaar) aan het ontstaan dan wel de omvang van de schade heeft bijgedragen door de route die in de brief van 21 september 2006 wordt uitgestippeld, niet te kiezen.
Doorslaggevend voor dit oordeel is dat op 28 juni 2007, ongeveer negen maanden later derhalve, het bouwverbod door de minister (ongeclausuleerd) is opgeheven, terwijl in de brief van 21 september 2006 een periode van twee jaar werd genoemd die gemoeid zou zijn met de verlening van nieuwe vergunningen en/of vrijstellingen. Voortschrijdend inzicht had (kennelijk) meegebracht dat niet langer bezwaar bestond tegen ongeclausuleerde opheffing van het bouwverbod (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 februari 2009). Er bestaat ontoereikende aanwijzing dat daaraan een gewijzigd standpunt of gedrag van Chipshol ten grondslag heeft gelegen. Bezwaarlijk kan dan ook worden aanvaard dat de kans op planrealisering door Chipshol noemenswaardig is beïnvloed, doordat zij zich niet bereid heeft getoond om de door haar verkregen bouwvergunningen op te geven. De stellingen van de Luchthaven bieden ook overigens onvoldoende houvast voor de veronderstelling dat het bouwverbod eerder zou zijn opgeheven of dat voor Chipshol de kans op planrealisering groter zou zijn geweest dan wel de termijn waarop planrealisering mogelijk is, zou zijn verkort, in het geval zij de door de minister aangewezen weg zou zijn ingeslagen, in vergelijking met de kans op planrealisering die ontstond toen het bouwverbod op 28 juni 2007 werd opgeheven.
4.5
Voorts heeft het volgende te gelden. De grenzen van de verplichting tot beperking van de schade worden door de redelijkheid bepaald. Chipshol mocht redelijkerwijs menen dat zij bij het volgen van de door de minister aangewezen weg het risico liep dat zij wel de zekerheden van de aan haar verleende bouwvergunningen zou verliezen, maar uiteindelijk toch niet tot bebouwing zou mogen overgaan, vanwege de voorwaarden die de minister zou gaan stellen in verband met (bijvoorbeeld) de belangen van het ongestoorde gebruik van de Aalsmeerbaan, welke voorwaarden niet duidelijk in de brief zijn gespecificeerd. Chipshol mocht dit risico redelijkerwijs zo groot achten dat zij om die reden de door de minister aangewezen weg niet wenste te bewandelen. Zij heeft daarom door geen nieuwe bouwaanvraag in te dienen de grenzen van de redelijkheid niet overschreden, zodat zij haar schadebeperkingsplicht niet heeft geschonden en zodat de omstandigheid dat zij de nieuwe bouwvraag niet heeft ingediend, haar niet dient te worden toegerekend in de zin van art. 6:101 BW.
4.6
Het hof verwerpt dan ook dit beroep op eigen schuld van de Luchthaven. De bewijsaanbieding van de Luchthaven passeert het hof, omdat deze feiten betreft die in dit verband niet ter zake doen.
Schade al vergoed?
4.7
Voorts moet worden onderzocht of de schade die Chipshol vordert reeds (gedeeltelijk) is vergoed als gevolg van de schikkingen die Chipshol met de provincie Noord-Holland en de gemeente Haarlemmermeer heeft getroffen.
De Luchthaven heeft gemotiveerd gesteld dat de schikkingen mede betrekking hadden op de mogelijke schadelijke gevolgen van het bouwverbod, in het bijzonder door te verwijzen naar de totstandkomingsgeschiedenis van de vaststellings-overeenkomsten waarin de schikkingen zijn vervat. Chipshol heeft daartegen verweer gevoerd, ook van haar kant onder aanvoering van tal van omstandigheden die volgens haar in andere richting wijzen.
4.8
De Luchthaven heeft aangeboden om haar stelling dat de door Chipshol gestelde schade al (gedeeltelijk) is vergoed als gevolg van de schikkingen die Chipshol met de provincie Noord-Holland en de gemeente Haarlemmermeer heeft getroffen, door middel van getuigen te bewijzen.
Het hof zal de Luchthaven daartoe de gelegenheid bieden.
Het komt het hof raadzaam voor dat de getuigenverhoren pas plaatshebben, nadat duidelijkheid is verkregen over de omvang van de aan Chipshol te vergoeden schade. In zover deelt het hof de benadering die de Luchthaven heeft uiteengezet in nummer 48 van haar antwoordmemorie na verwijzing.
4.9
Reeds nu overweegt het hof dat de vraag of de schade die Chipshol vordert reeds (gedeeltelijk) is vergoed als gevolg van schikkingen, niet een zuiver feitelijke vraag is en dus — naar het zich laat aanzien — niet kan worden beantwoord op basis van bewijswaardering alleen. Indien na bewijslevering kan worden aangenomen dat de getroffen schikkingen aldus moeten worden uitgelegd dat (naar de bedoelingen van partijen bij de schikkingsovereenkomsten) in de betaalde schikkingsbedragen vergoedingen zijn verdisconteerd voor schadecomponenten die ook thans gevorderd worden, dan moet de hoogte van die vergoedingen worden vastgesteld. Dat kan een kwestie zijn van toerekening van bedragen aan verschillende componenten op basis van diverse onzekere factoren. Hierbij zijn waarderingen nodig die zich niet lenen voor bewijslevering en waarbij het hof mogelijk intuïtieve afwegingen moet maken, al dan niet na raadpleging van deskundigen.
Het hof laat iedere beslissing in deze kwestie in dit stadium van het geding rusten.
Overige kwesties na verwijzing
4.10
De overige kwesties die partijen na de verwijzing nog verdeeld houden, zijn de invloed van de waardevermeerdering van het Groenenbergterrein door de opheffing van het bouwverbod op de door de Luchthaven te betalen schadeloosstelling, de omvang van de door Chipshol geleden belastingschade en de omvang van de kosten die Chipshol heeft gemaakt voor deskundige bijstand ter begroting van haar schade.
4.11
Het hof heeft van partijen bij gelegenheid van de pleidooien vernomen dat zij de procedure op basis van artikel 55 LVW, welke procedure gaat over de vraag of de opheffing van het bouwverbod tot waardevermeerdering van het Groenenbergterrein heeft geleid, bij de rechtbank Haarlem hebben voortgezet. De zaak was daar op 16 november 2011, de dag van de pleidooien na verwijzing ten overstaan van het hof, in staat van wijzen: de uitspraak werd bepaald op 21 december 2011. Het ligt in de bedoeling van partijen om deze procedure door te zetten. Zou de procedure leiden tot een eindvonnis waarmee een van partijen het niet eens is dan wel beide partijen het niet eens zijn, dan ligt cassatieberoep in het verschiet, aldus partijen verder.
4.12
De problematiek die in het geding op basis van artikel 55 LVW aan de orde is, en de onder 4.10 vermelde kwesties die het hof nog heeft te behandelen, kunnen niet los van elkaar worden gezien.
Het hof zal dan ook, zoals reeds besproken met partijen bij gelegenheid van de pleidooien, de uitkomst van de artikel 55 LVW procedure afwachten, alvorens over te gaan tot behandeling van de overige verwezen kwesties.
5. Slotsom
5.1
De grenzen van de verwijzingsinstructies van de Hoge Raad zijn bepalend voor hetgeen het hof tot zijn taak rekent.
5.2
De aan Chipshol toekomende schadeloosstelling komt niet voor vermindering in aanmerking op de grond dat Chipshol na de brief van de minister van 21 september 2006 ten onrechte zou hebben nagelaten nieuwe bouwvergunningen aan te vragen.
5.3
De Luchthaven krijgt te zijner tijd de gelegenheid om getuigen te laten horen in de kwestie of de schade die in dit geding aan de orde is, al (gedeeltelijk) is vergoed als gevolg van de schikkingen met de provincie Noord-Holland en de gemeente Haarlemmermeer.
5.4
Verder onderzoek door het hof dient op dit moment achterwege te blijven in afwachting van hetgeen de rechtbank Haarlem zal beslissen in de procedure van de Luchthaven tegen Chipshol op grond van het bepaalde in artikel 55 LVW.
Zodra het door de rechtbank in die zaak te wijzen vonnis onherroepelijk is, zal het hof voortgaan met de behandeling van de vraagpunten die nog openliggen.
5.5
Het hof houdt er rekening mee dat aan de hand van het door de rechtbank te wijzen/gewezen vonnis voortgezet partijdebat nodig is. Partijen krijgen daarom de gelegenheid voor een aktewisseling. Chipshol is als eisende partij als eerste aan het woord.
6. Beslissing
Het hof:
verklaart het verzet tegen de vermeerdering van eis door de Luchthaven gegrond;
verwijst de zaak naar de rol van 18 december 2012 voor een akte aan de zijde van Chipshol;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep,
C.A. Joustra en G.C.C. Lewin en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 december 2011 door de rolraadsheer.