HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654.
HR, 20-12-2011, nr. 10/03506 B
ECLI:NL:HR:2011:BR2082
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-12-2011
- Zaaknummer
10/03506 B
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BR2082
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BR2082, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑12‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BR2082
ECLI:NL:PHR:2011:BR2082, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑06‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BR2082
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag, art. 552a Sv. Belang van strafvordering. De HR herhaalt HR LJN BQ8028: als degenen die om teruggave hebben verzocht redelijkerwijs niet als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt, dan dient de rechter hun verzoeken af te wijzen, ook als het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet. De rechter mag ook zonder nader onderzoek naar het belang van strafvordering het verzoek om die reden afwijzen.
20 december 2011
Strafkamer
nr. 10/03506 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Roermond van 26 januari 2010, nummer RK 09/965, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. Z.M. Alaca, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt onder meer dat de Rechtbank heeft nagelaten te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert.
2.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Klager heeft verzocht de overdracht van de auto aan hem te gelasten. Een overdracht van een ingevolge artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering inbeslaggenomen voorwerp kan behoudens aan degene bij wie het voorwerp inbeslaggenomen is, enkel geschieden aan een persoon die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Derhalve dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of klager in deze redelijkerwijs als rechthebbende op de auto aangemerkt dient te worden.
De auto staat op naam van klager en klager betaalt de belastingen en verzekeringen voor deze auto. Dit levert echter niet het bewijs dat klager ook daadwerkelijk eigenaar van de auto is. In deze heeft klager aangegeven dat hij de overeengekomen koopsom nog niet geheel betaald heeft en dat hij de auto nog niet geleverd gekregen had en ook niet geaccepteerd had in verband met de schade aan de auto opgelopen bij een aanrijding op 4 oktober 2008. Nu de koopsom niet volledig voldaan is en er geen levering en acceptatie van de auto heeft plaatsgevonden, was de auto ten tijde van de inbeslagname nog geen (juridisch) eigendom van klager. Daarnaast acht de rechtbank ook van belang wie in deze de feitelijke beschikkingsmacht over de auto uitoefende ten tijde van en in de periode vòòr de inbeslagname. Uit de in dit geding gebrachte delen van het strafdossier met betrekking tot [betrokkene 1] blijkt dat deze de beschikkingsmacht had over de auto. Klager heeft dit ook bevestigd door aan te geven dat de auto nog door [betrokkene 1] gebruikt zou worden tot de schade van de aanrijding verholpen was. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval klager niet aangemerkt kan worden als redelijkerwijs rechthebbende op de auto. De rechtbank zal dan ook op grond van dit oordeel niet de verzochte overdracht van de auto aan klager gelasten.
Op grond van de voorgaande overwegingen wordt als volgt beslist.
De rechtbank
verklaart het klaagschrift van [klager] ongegrond."
2.3. De klacht berust op de opvatting dat in een geval als het onderhavige - waarin een derde op de voet van art. 552a Sv teruggave verzoekt van een onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerp - de rechter eerst dient vast te stellen of het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet. Die opvatting is onjuist. Indien degenen die in een art. 552a Sv-procedure om teruggave hebben verzocht niet redelijkerwijs als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt, dient de rechter - ook als het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet - hun verzoeken om teruggave af te wijzen (vgl. HR 6 september 2011, LJN BQ8028), zodat de rechter ook zonder nader onderzoek naar het belang van strafvordering het verzoek om die reden mag afwijzen. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheer W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2011.
Conclusie 21‑06‑2011
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Klager]
1.
Bij beschikking van 26 januari 2009 heeft de rechtbank te Roermond het beklag van verzoeker strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave van een auto aan hem ongegrond verklaard.
2.
Namens verzoeker heeft mr. Z.M. Alaca, advocaat te Eindhoven, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling van het namens verzoeker ingediende klaagschrift. Althans is de motivering die de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd onbegrijpelijk.
4.
De bestreden beschikking houdt — voor zover hier van belang — als beslissing en motivering van de rechtbank in:
‘Overwegingen
Klager heeft verzocht de overdracht van de auto aan hem te gelasten. Een overdracht van een ingevolge artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering inbeslaggenomen voorwerp kan behoudens aan degene bij wie het voorwerp inbeslaggenomen is, enkel geschieden aan een persoon die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Derhalve dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of klager in deze redelijkerwijs als rechthebbende op de auto aangemerkt dient te worden.
De auto staat op naam van klager en klager betaalt de belastingen en verzekeringen voor deze auto. Dit levert echter niet het bewijs dat klager ook daadwerkelijk eigenaar van de auto is. In deze heeft klager aangegeven dat hij de overeengekomen koopsom nog niet geheel betaald heeft en dat hij de auto nog niet geleverd gekregen had en ook niet geaccepteerd had in verband met de schade aan de auto opgelopen bij een aanrijding op 4 oktober 2008. Nu de koopsom niet volledig voldaan is en er geen levering en acceptatie van de auto heeft plaatsgevonden, was de auto ten tijde van de inbeslagname nog geen (juridisch) eigendom van klager. Daarnaast acht de rechtbank ook van belang wie in deze de feitelijke beschikkingsmacht over de auto uitoefende ten tijde van en in de periode vòòr de inbeslagname. Uit de in dit geding gebrachte delen van het strafdossier met betrekking tot [betrokkene 1] blijkt dat deze de beschikkingsmacht had over de auto. Klager heeft dit ook bevestigd door aan te geven dat de auto nog door [betrokkene 1] gebruikt zou worden tot de schade van de aanrijding verholpen was. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval klager niet aangemerkt kan worden als redelijkerwijs rechthebbende op de auto. De rechtbank zal dan ook op grond van dit oordeel niet de verzochte overdracht van de auto aan klager gelasten.
Op grond van de voorgaande overwegingen wordt als volgt beslist.
De rechtbank
verklaart het klaagschrift van [klager] ongegrond.’
5.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op de auto een beslag ex art. 94 Sv rust. Verzoeker is een derde die stelt rechthebbende te zijn van deze auto die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen een ander, [betrokkene 1], onder die ander in beslag is genomen.
6.
De rechtbank heeft i.c. onderzocht of verzoeker ‘redelijkerwijs als rechthebbende op de inbeslaggenomen auto dient te worden aangemerkt’. Het oordeel van de rechtbank komt erop neer dat verzoeker niet als eigenaar, of als redelijkerwijs rechthebbende, op de auto is aan te merken.
7.
In de beschikking HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654 is vooropgesteld dat in het geval de beslagene zelf, ik merk op: anders dan hier aan de orde, een klaagschrift indient, de rechter dient te onderzoeken:
- a)
of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en, indien het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet meer vordert,
- b)
de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Opmerking verdient dat de rechter hierbij niet behoort te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar wel civielrechtelijke aspecten mag betrekken bij zijn oordeel. Het gaat in de beslagprocedure immers om een (voorlopig) oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp.1.
8.
In overweging 2.11 van de zojuist aangehaalde beschikking wordt aangegeven dat ‘in een geval waarin het belang van strafvordering het voortduren van een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag niet meer vordert en waarin een derde — als zodanig kan ook gelden degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht — op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend strekkende tot teruggave, de rechter dient te beoordelen of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt’.2.
9.
Het belang van strafvordering vordert volgens de officier van Justitie in dit geval nog wel de voortduring van het beslag.3. Uit de zojuist aangehaalde beschikking van de Hoge Raad blijkt niet zonder meer of de rechtbank gehouden is ervan blijk te geven zich zelfstandig een oordeel te hebben gevormd omtrent de vraag of het strafvorderlijk belang het voortduren van het beslag vordert, alvorens (verder) te kunnen treden in de beoordeling van een klaagschrift dat afkomstig is van een derde, niet beslagene.
10.
In HR 28 januari 1997, LJN ZD0628, NJ 1997/339 is expliciet aangegeven dat de vraag naar het belang van strafvordering bij het voortduren van het beslag eerst beantwoord moet worden als een ander dan de beslagene, stellende dat het inbeslaggenomen voorwerp hem in eigendom toebehoort, zich bij de rechtbank beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan hem. De cassatie berust in dat geval in het bijzonder op de overweging dat zonder nadere motivering, welke in de bestreden beschikking ontbreekt, niet begrijpelijk is het in de beschikking besloten liggende oordeel dat klager, een derde, redelijkerwijze niet als eigenaar van de auto kan worden beschouwd. In HR 14 september 2010, LJN BM4128, NJ 2010/502 is ook aan de orde dat een ander dan de beslagene, stellende dat het inbeslaggenomen voorwerp hem in eigendom toebehoort, zich bij de rechtbank beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan hem. De Hoge Raad houdt dan vast aan de volgorde van vragen, zoals die voor de klagende beslagene in de standaardbeschikking zijn weergegeven. In een zodanig geval dient de rechtbank
- (a.)
te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen,
- (b.)
de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de klager omdat deze redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Daarbij wordt opgemerkt dat het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich onder meer tegen teruggave verzet indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal bevelen (vgl. HR 10 maart 2009, LJN BG9151, NJ 2009/149), al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met art. 552f Sv (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, rov. 2.9 en 2.11).
11.
In de beschikking waarover wordt geklaagd in HR 14 december 2010, LJN BO7233, NJ 2011/10 is door de rechtbank wel het goede toetsingskader gehanteerd, maar is de beslissing dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, het geldbedrag verbeurd zal verklaren, ontoereikend gemotiveerd. Het gaat daar dus om de eerste vraag in het toepasselijke toetsingskader. Ik merk op dat als de rechtbank in dat geval van het toetsingskader zou zijn afgeweken en zonder op de eerste vraag in te gaan bij de tweede vraag tot de slotsom zou zijn gekomen dat klager niet redelijkerwijs als rechthebbende was aan te merken, de beantwoording van de eerste vraag daarmee (in die procedure) irrelevant was geworden. Bij raadkamerzaken ex art. 552a Sv waarin een ander dan de beslagene (ex art. 94 Sv), stellende dat het inbeslaggenomen voorwerp hem in eigendom toebehoort, zich bij de rechtbank beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan hem, kan het omdraaien van de volgorde van de twee relevante vragen in het toepasselijke toetsingskader inhoudelijk gesproken niet tot een andere uitkomst leiden dan de inachtneming van de juiste volgorde.
12.
Er veronderstellenderwijs van uitgaand dat in een fictieve zaak waarin een ander dan de beslagene, stellende dat het inbeslaggenomen voorwerp hem in eigendom toebehoort, zich bij de rechtbank beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan hem, kan logischerwijs aangaande het toetsingskader het volgende gelden. Vraag a). is met ja of nee te beantwoorden: er is immers wel of geen strafvorderlijk belang bij het voortduren van het beslag. Vraag b). is ook met ja of nee te beantwoorden: klager is wel of geen ‘eigenaar, althans redelijkerwijs rechthebbende’. Ter beantwoording van vraag a) kan het nodig zijn de positie van klager als mogelijk rechthebbende te beoordelen. Bij het onderzoek kan het antwoord op b) al blijken. Als in dat geval het antwoord ‘b). nee’ is, zijn de andere antwoorden op slag irrelevant. Daarom is er in dat laatste geval, mits die beslissing overigens behoorlijk is gemotiveerd, geen bijzonder belang om eraan te hechten dat metterdaad nog blijkt dat de rechtbank het toepasselijke toetsingskader heeft gevolgd.
13.
Ik stel voorop dat er geen reden is te tornen aan het geaccepteerde toetsingskader. Er is ook weinig op tegen om ervan uit te gaan dat indien een derde (niet beslagene) een klaagschrift indient, de rechtbank allereerst moet bepalen of het belang van de strafvordering zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp verzet?4. Blijk geven van de inachtneming van die volgorde acht ik in het geval van een klaagschrift van een derde (kortweg niet-beslagene) niet altijd vanzelfsprekend nodig. Waar gaat het in deze zaak om bij het belang van strafvordering? Onder dat belang moet worden verstaan het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat. Zo verzet het belang van strafvordering zich tegen teruggave wanneer de inbeslaggenomen voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen, dan wel om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Het belang van strafvordering verzet zich ook tegen teruggave wanneer niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het inbeslaggenomene verbeurd zal verklaren of zal onttrekken aan het verkeer.
14.
Een zelfstandig oordeel van de rechtbank over de voortduring van het beslag vanwege het belang van strafvorderlijk onderzoek kan in het kader van de beslissing op een klaagschrift afkomstig van een derde, niet-beslagene, voor een art. 94 Sv beslag slechts van belang zijn, indien de klager wel als eigenaar, of althans als redelijkerwijs rechthebbende, kan worden aangemerkt.5. Als een derde die klaagt over het beslag, niet als eigenaar of als redelijkerwijs rechthebbende kan worden aangemerkt, kan zijn klaagschrift reeds daarom inhoudelijk niet anders dan ongegrond zijn. Dat oordeel is niet afhankelijk van de bevinding of het belang van strafvordering de voortduring van het beslag al of niet vordert. De rechthebbendheid van een derde staat immers los van het belang van strafvordering bij het voortduren van het beslag. Daarom zie ik niet in waarom het bezwaarlijk is als de rechtbank in een dergelijk geval, anders dan wanneer klager wel beslagene is, er geen blijk van geeft of (ook) in haar ogen het belang van strafvordering voortduring van het beslag vordert.6. Het kan onder omstandigheden de proceseconomie ten goede komen als de rechtbank zich niet onnodig over die vraag hoeft uit te laten. De vaststelling van het belang van strafvordering bij het voortduren van het beslag is vanzelfsprekend wel van belang als de klagende derde als eigenaar of althans als redelijkerwijs rechthebbende, kan worden aangemerkt.
15.
In de zaak die thans aan de orde is, blijkt tenminste impliciet dat de rechtbank wel een belang van strafvordering voor de voortduring van het beslag aanwezig heeft geacht. De officier van Justitie heeft aangegeven voornemens te zijn bij de behandeling van de strafzaak tegen [betrokkene 1] de verbeurdverklaring van de auto te vorderen. Voor verbeurdverklaring van de auto op de voet van art. 33a Sr is van belang aan wie deze auto toebehoort. Verbeurdverklaring is in beginsel alleen mogelijk als het gaat om voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren. Verbeurdverklaring van een voorwerp dat niet aan de veroordeelde toebehoort maar aan een ander, is alleen mogelijk in de gevallen genoemd in art. 33a, tweede lid, Sr. De rechtbank heeft i.c. onderzocht of verzoeker ‘redelijkerwijs als rechthebbende op de inbeslaggenomen auto dient te worden aangemerkt’. Uit de overwegingen van de rechtbank dat ‘(…) de auto ten tijde van de inbeslagname nog geen (juridisch) eigendom [was] van klager’ en dat ‘uit de in dit geding gebrachte delen van het strafdossier met betrekking tot [betrokkene 1] blijkt dat deze de beschikkingsmacht had over de auto’ blijkt derhalve ook dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat [betrokkene 1] door de later oordelende strafrechter zal worden veroordeeld en dat deze rechter zal oordelen dat de auto aan [betrokkene 1] toebehoort, en dus dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de auto verbeurd zal worden verklaard.7. De rechtbank heeft aldus tevens tot uitdrukking gebracht dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Dit oordeel van de rechtbank is, gezien de door de rechtbank in acht genomen feiten en omstandigheden van het geval, voorts niet onbegrijpelijk.
16.
Het hiervoor door mij ingenomen standpunt kan als volgt worden verwoord.
17.
Indien een derde — als zodanig kan ook gelden degene onder wie het beslag (art. 94 Sv) feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht — op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend strekkende tot teruggave, redelijkerwijs niet als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt, hoeft de rechter er geen blijk van te geven tevens te hebben onderzocht of het belang van strafvordering de voortduring van het beslag vordert.
18.
Ook indien het onder 17 geformuleerde standpunt niet wordt gevolgd, faalt het middel.
19.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
20.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑06‑2011
Vgl. HR 15 februari 2005, LJN AS1803, HR 18 december 2007, LJN BB8869, NJ 2008/35.
De officier van Justitie heeft op de raadkamerzitting van 8 december 2009 aangevoerd dat het belang van strafvordering zich tegen opheffing van het beslag en teruggave van de auto aan verzoeker verzet. Zie p. 1–2 van het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 8 december 2009. Op de raadkamerzitting van 12 januari 2010 heeft de officier van Justitie uitdrukkelijk aangegeven voornemens te zijn bij de behandeling van de strafzaak tegen [betrokkene 1] de verbeurdverklaring van de auto te vorderen. Zie p. 2 van het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 12 januari 2010.
Die volgorde van vragen wordt als geldend aangenomen door mijn ambtgenoot Knigge in zijn conclusie in de zaak die heeft geleid tot HR 21 september 2010, LJN BM9403. In HR 8 januari 2008, LJN BB7683; HR 18 december 2007, LJN BB8869 en HR 15 februari 2005 LJN AS1803 gaat het telkens om het geval waarin het belang van strafvordering niet langer het voortduren van het beslag vordert.
De vraag kan onder omstandigheden minder eenvoudig te beantwoorden zijn dan hier het geval is.
Ook, omdat die beoordeling alleen kan spelen als de officier van justitie het voorduren van het beslag in het belang van strafvordering acht.