Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/VI.2.4.2.4
VI.2.4.2.4 Gevolgen van de bescherming
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS356415:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Zie Verhagen & Rongen 2000, p. 117.
Zie Verhagen & Rongen 2000, p. 117.
In het geval dat de cessionaris ook ten opzichte van de cedent een beroep op art. 3:36 BW kan doen (hetgeen vaak zo zal zijn, zie nr. 610), kan de schuldenaar een betalingsvordering van de cedent naar mijn mening ook afweren met een beroep op ongerechtvaardigde verrijking. De cedent zou als gevolg van de ontvangst van de betaling ten laste van de schuldenaar ongerechtvaardigd worden verrijkt. Zie Verhagen & Rongen 2000, p. 117. Vgl. ook: Hartkamp 2001, p. 20-21.
Zie Verhagen & Rongen 2000, p. 117.
Zie ook: nr. 618. Anders: Beekhoven van den Boezem 2003a, p. 73-74 en p. 86.
608. De opgewekte schijn heeft ten opzichte van de cessionaris en diens rechtsopvolgers als de werkelijkheid te gelden. Indien de schijn van overdraagbaarheid de schuldenaar op grond van art. 3:36 BW kan worden toegerekend en de cessionaris daarop in gerechtvaardigd vertrouwen mag afgaan, is daarvan het gevolg dat de rechtsschijn in de verhouding tussen cessionaris en schuldenaar als de werkelijkheid heeft te gelden. In de verhouding tot de schuldenaar wordt de cessionaris geacht rechthebbende van de vordering te zijn geworden. De schuldenaar kan het onoverdraagbaarheidsbeding niet aan de cessionaris tegenwerpen en dient aan hem te betalen. De rechtsverhouding tussen de schuldenaar en de cessionaris wordt overeenkomstig de opgewekte schijn afgehandeld. Dit betekent dat de cessionaris ook de aan de vordering verbonden nevenrechten, zoals zekerheidsrechten, kan uitoefenen.
De schuldenaar kan het beding ook niet tegenwerpen aan rechtsopvolgers van de cessionaris, zelfs al waren deze rechtsopvolgers ten tijde van hun rechtsverkrijging op de hoogte van het beding van niet-overdraagbaarheid. Aan rechtsopvolgers komt dezelfde bescherming toe als die waarop de cessionaris zich kon beroepen.1 In de verhouding tot de schuldenaar geldt derhalve dat de cessionaris de vordering kan doorcederen of verpanden aan een derde. Deze derde kan de vordering innen of met betrekking tot de vordering (binnen de grenzen van zijn recht) weer nieuwe beschikkingshandelingen verrichten.2
609. De verhouding schuldenaar – cedent. De relatieve werking van art. 3:36 BW brengt met zich dat in de verhouding schuldenaar – cedent de cedent in beginsel nog steeds als schuldeiser heeft te gelden. Als gevolg van de goederenrechtelijke werking van het beding van niet-overdraagbaarheid, is de overdracht immers ongeldig. De cedent zou de schuldenaar derhalve tot betaling kunnen aanspreken Op de schuldenaar zou aldus een dubbele betalingsverplichting rusten.3 De schuldenaar kan een betalingsvordering van de cedent naar mijn mening echter afweren met een beroep op de cessie. Hoewel de schuldenaar het aan zichzelf te wijten heeft dat de cessionaris hem met een beroep op art. 3:36 BW tot betaling kan aanspreken, komt dat mede door toedoen van de cedent. De cedent heeft immers getracht de vordering over te dragen. De eisen van redelijkheid en billijkheid beletten in dit geval dat ook de cedent de schuldenaar nog tot betaling zou kunnen aanspreken.4
Verder zou de schuldenaar een betalingsvordering van de cedent kunnen afweren door ten opzichte van de cedent met de cessie in te stemmen.5 Door de vordering te cederen geeft de cedent in de regel te kennen te willen afzien van het beding van niet-overdraagbaarheid. De schuldenaar kan daarmee akkoord gaan. De cessie kan daardoor worden bekrachtigd (art. 3:58 BW).6