HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond, rov. 3.1.2.
HR, 04-07-2023, nr. 21/03171
ECLI:NL:HR:2023:1017
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-07-2023
- Zaaknummer
21/03171
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1017, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑07‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:529
ECLI:NL:PHR:2023:529, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑05‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1017
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑07‑2023
Inhoudsindicatie
Mishandeling door aangever in het gezicht te slaan op stadsfestival in Deventer (art. 300.1 Sr). Noodweer, art. 41.1 Sr. Kon hof oordelen dat aangevoerde feitelijke toedracht (aangever heeft confrontatie opgezocht waardoor verdachte zich in noodweersituatie bevond) niet aannemelijk is geworden? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/03171
Datum 4 juli 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 juli 2021, nummer 21-000578-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.B.W.G. Beutener, advocaat te Deventer, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2023.
Conclusie 23‑05‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Het middel is gericht tegen de (motivering van de) verwerping van het beroep op noodweer. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03171
Zitting 23 mei 2023
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte
1. Het cassatieberoep
1.1
De verdachte is bij arrest van 14 juli 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, voor mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 dag, met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de daarbij passende schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
1.2
Op 27 juli 2021 is namens de verdachte cassatieberoep ingesteld. M.B.W.G. Beutener, advocaat te Deventer, heeft één middel van cassatie voorgesteld. Het middel is gericht tegen de (motivering van de) verwerping van het beroep op noodweer.
1.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
2. De bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen
2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 21 juli 2018 te Deventer [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, te stompen."
2.2
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding (…) van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Tijdens het stadsfestival in Deventer waren wij belast met toezicht. Op zaterdag 22 juli 2018 (het hof begrijpt dat is bedoeld zaterdag 21 juli) omstreeks 21:50 uur kregen wij een melding dat er een aanhouding was gedaan door de beveiliging op het terrein van het stadsfestival. Toen wij aankwamen bij de uitgang zagen wij daar acht bewakers staan en de aangehouden verdachte [verdachte], geboren [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats].
Binnen op het terrein zou een persoon bewusteloos liggen.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (…) van [slachtoffer]:
Op zaterdag 21 juli 2018 ben ik samen met mijn vrienden naar het Stadsfestival te Deventer gegaan. Uiteindelijk was ik alleen met mijn vriendin [betrokkene 1]. Op een gegeven moment waren wij in een dancetent. Mijn vriendin kreeg een drankje in haar gezicht gegooid. Zij liep huilend weg. Ik zag wie het drankje in het gezicht van mijn vriendin gooide. Dit was een jongen met een donkere huidskleur en met lange haren in een staart. Terwijl ik achter [betrokkene 1] aan naar buiten liep vroeg ik aan die jongen waarom hij mijn vriendin aan het huilen maakte. Hierop kan ik het mij niet meer herinneren wat er gebeurd is. Ik weet nog dat ik vervolgens bij kwam in de EHBO tent. Ik werd wakker met pijn in en aan mijn hoofd, zere tanden en kaak. Er zijn wat stukjes van tanden afgebroken. (...) Nu, een paar uur later, (...) is mijn lip behoorlijk opgezet, mijn neus is dik en ik heb nog steeds hoofdpijn.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 1]:
Op zaterdag 21 juli 2018 was ik samen met mijn vriend op het Deventer Stadsfestival. Omstreeks 21.40 uur stonden wij op het festival in de Dancetent. Ik kreeg een glas drinken in mijn gezicht. Mijn vriend [slachtoffer] was in mijn buurt. Ik zag dat [slachtoffer] naar mij toe kwam. [slachtoffer] en ik zijn toen weggelopen uit de tent om naar buiten te gaan. [slachtoffer] is toen geslagen. Ik zag dat [slachtoffer] zijn gezicht vol bloed zat. (...) Nu u mijn verklaring opneemt, zie ik de donkere jongen staan die ook bij ons in de Dancetent stond en later achter ons aan liep naar buiten.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (…) [betrokkene 2]:
Ik ben werkzaam als evenementenbeveiliger. Op 27 juli 2018 was ik tewerk gesteld bij het evenement 'het Deventer stadsfestival'.
Omstreeks kwart voor 10 stond ik op het festivalterrein op het dance veld.
Ik zag dat het slachtoffer knock-out ging en niet meer aanspreekbaar was. Ik zag dat het slachtoffer een bebloed gelaat had. Het slachtoffer is vervolgens overgedragen aan het EHBO team.
De persoon die is aangehouden heeft het slachtoffer geslagen.
Noot verbalisant: toen de getuigenverklaring werd opgenomen stond de verdachte nog te wachten op transport naar het bureau. De getuige had hier zicht op en bevestigde dat dit de persoon was die het slachtoffer had geslagen.
5. Het proces-verbaal ter terechtzitting van 4 februari 2020, van de politierechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, voor zover inhoudende (…) als verklaring van de getuige [betrokkene 2]:
Ik was die avond aanwezig als beveiliger in de feesttent bij het stadsfestival in Deventer. Ik herinner mij dat de verdachte van vandaag toen naar mij toe is gelopen om te zeggen dat hij het drankje in het gezicht van het meisje had gegooid. Ik sprak de verdachte buiten de tent. Hierna heb ik het meisje, en de jongen waarmee ze was, opgehaald en mee naar buiten genomen. Ik liep vooraan en hoorde iets achter mij gebeuren. Ik draaide mij om en ik zag dat de jongen waarmee ik liep op de grond lag. Ik zag dat de verdachte boven de jongen stond. De jongen lag nog op de grond nadat ik langs de politie was geweest. De jongen was bewusteloos. Ik heb niet gezien dat de jongen naar de verdachte is toegelopen.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte (…), inhoudende (…) als vraag van de verbalisant (V) en verklaring van verdachte (A):
V: Je wordt verdacht van mishandeling, gepleegd gisteravond 21 juli 2018, op het stadsfestival te Deventer. Wat kun je hierover verklaren?
A: (...) ik sloeg hem met mijn gebalde vuist in zijn gezicht. Ik zag dat die jongen achterover viel en op de grond terecht kwam. (...) Ik ben aangehouden en meegenomen door de politie.
7. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof van 30 juni 2021 (…):
Het klopt wel dat ik aangever [slachtoffer] een klap heb gegeven.”
2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2021 houdt in:
“De verdachte verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik verdien geen straf want ik heb uit noodweer gehandeld. Het klopt wel dat ik aangever [slachtoffer] een klap heb gegeven.
Ik had de vriendin van aangever een paar keer gewaarschuwd. Zij bleef maar doorgaan. Uiteindelijk gooide ik een drankje in haar gezicht. Daarna liep ik naar de beveiliger in de tent. De beveiliger liep samen met mij naar buiten om met mij te praten. De beveiliger gaf mij de instructie dat ik buiten de tent moest blijven. De beveiliger ging terug de tent in om dat meisje op te halen. Ik hoor de voorzitter zeggen dat de beveiliger [betrokkene 2] als getuige is gehoord en heeft verklaard dat hij dat meisje en haar vriend had opgehaald, dat ze achter hem liepen, dat hij op een gegeven moment kabaal achter hem hoorde en dat de jongen daarna knock-out op de grond lag. Toen de jongen samen het meisje en de beveiliger naar buiten kwam, rende hij op mij af. De jongen pakte mij bij de keel. Ik zette een stap achteruit. Op dat moment wilde de jongen mij slaan. Toen heb ik hem teruggeslagen.
Volgens mij is het niet zo dat de jongen na de klap buiten westen op de grond bleef liggen. De jongen stond op nadat ik hem had geslagen. Hij ging gelijk weer in een gevechtshouding staan. De voorzitter houdt aan mij voor dat de getuige [betrokkene 2] heeft verklaard dat de jongen nog op de grond lag nadat hij langs de politie was geweest en dat hij denkt dat de jongen zo’n tien minuten op de grond heeft gelegen. Ik heb de jongen maar één klap gegeven en daarna stond hij gelijk op.
De voorzitter leest voor wat de getuigen [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ter terechtzitting in eerste aanleg hebben verklaard en dan in het bijzonder dat de getuige [betrokkene 4] heeft verklaard dat de jongen op mij afliep, mij krachtig bij de keel pakte en mij een corrigerende tik gaf. Die “corrigerende tik" heb ik ontweken. De voorzitter leest vervolgens voor wat aangever [slachtoffer] heeft verklaard. Daar klopt niets van. Hij wilde mij een klap geven. Hij haalde wel uit. Maar die klap heb ik ontweken. Hierop heb ik in een split second gereageerd door hem een klap terug te geven. Het was voor mij op dat moment onmogelijk om weg te lopen. Ik stond met mijn rug tegen een hek aan. Dit was een dranghek waarmee het park was afgesloten en waarbij ik op advies van de beveiliger was blijven staan. Als ik mij zou hebben omgedraaid om weg te lopen dan zou ik tegen dit dranghek zijn aangelopen. Het ging zo snel. Het klopt dat ik nu voor het eerst verklaar dat ik met mijn rug tegen het dranghek aan stond en dat niemand anders dit heeft verklaard. Er broeide van te voren helemaal niets, zoals de beveiliger [betrokkene 2] heeft verklaard. Ik ben zelf naar de beveiliger toegelopen en heb hem verteld wat er in de tent was gebeurd, waarop hij mij naar buiten heeft begeleid. In mijn ogen liep de jongen niet achter de beveiliger maar naast de beveiliger mee naar buiten. Op het moment dat de jongen op mij af begon te rennen stond ik een stukje verderop met mijn rug tegen het drankhek aan. Ik denk dat de jongen van zijn vriendin of de beveiliger had gehoord dat hij mij moest hebben. Op het moment dat ik het drankje in het gezicht van het meisje gooide was er geen jongen bij haar.
Aan mij wordt voorgehouden dat de getuige [betrokkene 4] heeft verklaard dat ik een stap naar achter deed en de jongen mijn keel losliet, terwijl ik zojuist heb verklaard dat ik met mijn rug tegen liet dranghek aan stond. Ik zette één stap achteruit en toen stond ik met mijn rug tegen het dranghek aan. Aan mij wordt gevraagd waarom ik de jongen niet wegduwde en of het nodig was hem een vuistslag te geven. Dit was mijn reactie op zijn actie. De jongen haalde uit. Ik ontweek zijn klap door een stap achter uit te zetten en sloeg hem terug. Ja, dat was noodzakelijk. Anders zou hij door zijn gegaan. Nadat ik hem had geslagen, stond hij weer op en ging hij in een gevechtshouding staan. Aan mij wordt gevraagd waarom ik niet naar links of rechts wegliep toen ik met mijn rug tegen het dranghek stond en de jongen mij wilde slaan. Het gebeurde onverwacht in een split-second.
(…)
De verdachte verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:
Toen ik op het politiebureau zat dacht ik niet na over de personen die er om heen stonden. Daar dacht ik later pas aan. Later kon ik mij ook weer herinneren dat aangever mij bij de keel had vastgepakt.
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging, zakelijk weergegeven:
De advocaat-generaal benoemt in zijn heldere requisitoir aspecten van deze zaak die ik ook naar voren zou hebben gebracht. In aanvulling daarop voer ik het volgende aan. Ter terechtzitting in eerste aanleg was ik aanwezig bij de verhoren van de getuigen [betrokkene 4] en [betrokkene 3]. Ze werden onder ede gehoord en hun verklaringen kwamen overtuigend, oprecht, betrouwbaar en waarachtig op mij over. De advocaat-generaal volgt de verklaring van de getuigen terecht. De getuigenverklaringen bevestigen het verhaal van mijn cliënt. De advocaat-generaal komt ook terecht tot de conclusie dat het verhaal van mijn cliënt aannemelijk is. Ik ben evenals de advocaat-generaal van mening dat de noodweersituatie niet zozeer zit in de situatie ter plaatse, maar in het verassingseffect. Het feit dat mijn cliënt (bijna) tegen een hek aanstond betekent op zichzelf niet dat hij zich in een noodweersituatie bevond. De onverhoedse aanval van aangever op mijn cliënt maakt dat hij niet anders kon reageren dan de wijze waarop hij heeft gereageerd op die aanval.
Mijn cliënt wenste niet in deze situatie terecht te komen. Daarom ging hij naar de beveiliger toe. Het was onhandig van de beveiliger om het meisje en de aangever op te halen, waardoor hij onbewust heeft meegewerkt aan het ontstaan van deze situatie. Het is de aangever die de confrontatie heeft opgezocht.
Uiteindelijk komt de advocaat-generaal tot de conclusie dat mijn cliënt met teveel kracht heeft geslagen en daarmee disproportioneel heeft gehandeld. Ik ben echter van mening dat niet kan worden vastgesteld dat mijn cliënt te krachtig heeft geslagen en dat hij daarom disproportioneel heeft gehandeld. Dat een klap hard kan aankomen hoort bij de noodweersituatie waarin mijn cliënt zich bevond en van hem mocht niet worden gevergd dat hij (…) op de beste wijze zou reageren op de aanval van aangever. Daarbij is ook van belang dat twee getuigen ter terechtzitting in eerste aanleg hebben verklaard dat aangever meteen is opgestaan en volgens mijn cliënt nam aangever ook gelijk weer een dreigende houding aan. Er is geen reden om aan te nemen dat het anders is gegaan, dan de getuigen [betrokkene 4] en [betrokkene 3] en mijn cliënt hebben verklaard. Ter terechtzitting in eerste aanleg is de beveiliger [betrokkene 2] eveneens gehoord als getuige. De getuige [betrokkene 2] is toen teruggekomen op de verklaring die hij aanvankelijk bij de politie heeft afgelegd. De getuige [betrokkene 2] zag niet dat de jongen werd geslagen. Hij zag de jongen op de grond liggen. De getuige weet ook niet of de jongen na de val weer was opgestaan.
Op basis van het dossier moet worden aangenomen dat mijn cliënt zich in een noodweersituatie heeft bevonden en dat hij proportioneel heeft gehandeld. Ik bepleit primair mijn cliënt van het tenlastegelegde vrij te spreken, althans hem te ontslaan van alle rechtsvervolging, in verband met het beroep op noodweer (…).”
2.4
Het hof heeft het beroep op noodweer als volgt samengevat en verworpen:
“Verdachte erkent dat hij aangever heeft geslagen.
Door en namens verdachte is evenwel een beroep op noodweer gedaan. De raadsvrouw heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde dan wel hem te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het hof stelt bij de beoordeling van het door en namens verdachte gevoerde verweer voorop dat op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad een geslaagd beroep op noodweer in geval van verdenking van mishandeling dient te leiden tot een vrijspraak.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de tenlastegelegde mishandeling wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
De aangifte van [slachtoffer] houdt in dat hij zich in de avond van zaterdag 21 juli 2018 samen met zijn vriendin [betrokkene 1] (liet hof begrijpt: de getuige [betrokkene 1]) bevond in een dancetent tijdens het stadsfestival in Deventer. Aangever zag dat een jongen met een donkere huidskleur en lange haren in een staart, een drankje in het gezicht van zijn vriendin [betrokkene 1] gooide. Aangever vroeg die jongen waarom hij zijn vriendin aan het huilen had gemaakt. Wat er hierna is gebeurd kan aangever zich niet herinneren. Aangever kwam bij in de EHBO-tent.
Tijdens het verhoor van verdachte door de politie op 22 juli 201 8 heeft verdachte verklaard dat hij zag dat die jongen (het hof begrijpt: aangever [slachtoffer]) wilde uithalen in zijn richting en hem probeerde te slaan, waarop verdachte de zwaaiende vuist van aangever ontweek en verdachte vervolgens met gebalde vuist in het gezicht van aangever sloeg. Verdachte zag dat aangever achterover viel en op de grond terechtkwam. De politie heeft verdachte gevraagd of er van zijn kant mensen zijn die iets gezien hebben van het conflict tussen aangever en hem. Die vraag heeft verdachte ontkennend beantwoord.
Tijdens de terechtzitting in eerste aanleg blijft verdachte bij die verklaring. Maar verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg twee vrienden als getuigen, namelijk [betrokkene 4] en [betrokkene 3], meegebracht die beiden verklaren dat zij buiten de tent aanwezig waren en dat [slachtoffer] op verdachte afliep, hem probeerde te slaan en hem bij de keel pakte, dat verdachte een stap achteruit deed en daarna weer een naar voren en toen het slachtoffer op zijn kaak sloeg.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte zijn verklaring aangepast, in die zin dat hij nu verklaart dat hij met zijn rug tegen een hek stond en dat het slachtoffer op hem af kwam, hem wilde slaan en hem bij de keel greep, waarna verdachte hem een vuistslag zou hebben gegeven. Verdachte zegt dat hij geen kant op kon.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van de getuigen [betrokkene 4] en [betrokkene 3] en die van verdachte in hoger beroep niet overeenkomen met hetgeen een onafhankelijke getuige de beveiliger [betrokkene 2] verklaart. [betrokkene 2] zegt dat de jongen en zijn vriendin achter hem aan de tent uitliepen. Hij hoort iets en draait zich om en ziet dat het slachtoffer knock-out op de grond ligt. Hij heeft niet gezien dat de jongen eerst naar verdachte is toegelopen.
Mede gelet op het feit dat de verdachte wisselend heeft verklaard over de toedracht en zijn verklaring lijkt aan te passen aan het verhaal van de later ter zitting gehoorde getuigen, vindt het hof zijn verklaring dat hij werd aangevallen en niet weg kon, niet geloofwaardig. De getuigen die verdachte in eerste aanleg ter terechtzitting heeft laten horen vindt het hof evenmin geloofwaardig. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verdachte aanvankelijk heeft gezegd dat er geen getuigen van zijn kant bij waren geweest.
Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat verdachte zich ten tijde van het tenlastegelegde in een situatie bevond waarin het noodzakelijk was zich te verdedigen tegen een wederrechtelijke aanval. Daarom verwerpt het hof het beroep op noodweer.”
3. Bespreking van het middel
3.1
In het middel wordt geklaagd dat het hof “het beroep op noodweer heeft verworpen terwijl die verwerping niet toereikend is gemotiveerd”.
3.2
In het algemeen geldt dat als door of namens de verdachte een beroep op noodweer, noodweerexces of putatief noodweer wordt gedaan, de rechter zal moeten onderzoeken of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. In dat verband kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten en kunnen – in de woorden van de Hoge Raad – “nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van belang zijn”, waarbij de rechter de last tot het aannemelijk laten worden van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de schouders van de verdachte mag leggen. Als de rechter het beroep op (putatief) noodweer(exces) verwerpt, dient hij duidelijk te maken of hij de door of namens de verdachte aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden acht, dan wel of die toedracht het beroep niet kan doen slagen.1.
3.3
In de onderhavige zaak staat niet ter discussie dat de verdachte op 21 juli 2018 op een stadsfestival in Deventer de aangever in het gezicht heeft geslagen. Over hetgeen hieraan vooraf is gegaan lopen de lezingen wel uiteen.
3.4
Ter terechtzitting in hoger beroep is – evenals als in eerste aanleg – door en/of namens de verdachte aangevoerd dat de aangever de confrontatie heeft opgezocht en dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. Nu de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, dient hij te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing van het beroep op noodweer heeft de verdediging gewezen op de verklaringen van de in eerste aanleg gehoorde getuigen. Er is volgens de verdediging geen reden om aan te nemen dat het anders is gegaan dan hetgeen de getuigen [betrokkene 4] en [betrokkene 3] en de verdachte op de zitting van de politierechter hebben verklaard. Zo heeft [betrokkene 4] verklaard dat de aangever de verdachte bij zijn keel heeft gepakt en hem een corrigerende tik heeft gegeven, dat de verdachte aangever op zijn kaak heeft geslagen en dat de aangever tegen de grond ging, maar meteen weer opstond. [betrokkene 3] heeft verklaard dat de aangever de verdachte bij zijn keel heeft gepakt en hem heeft proberen te slaan, dat de verdachte de klap heeft ontweken en de aangever vervolgens heeft geslagen. De aangever is daarbij gevallen, maar stond twee seconden later weer op. Ook de verdachte heeft verklaard dat de aangever gelijk weer “een dreigende houding” aannam.
Daarnaast stelt de verdediging zich op het standpunt dat de – in eerste aanleg aanvullend gehoorde – getuige [betrokkene 2] bij de politierechter is teruggekomen op de verklaring die hij aanvankelijk bij de politie had afgelegd.
3.5
Het hof heeft de verdediging niet gevolgd. Het is tot een andere vaststelling van de feiten gekomen dan door de verdediging bepleit. Het dossier laat daarvoor ruimte doordat het naast de verklaringen van de verdachte en de getuige [betrokkene 4] en [betrokkene 3], ook andere verklaringen bevat, waaronder de verklaring van de aangever die verklaart dat hij vanaf het moment dat hij naar de verdachte is toegelopen, zich niets meer kan herinneren en bijkwam in een EHBO-tent en daarnaast de verklaring van – de door het hof als onafhankelijke getuige aangemerkte evenementenbeveiliger – [betrokkene 2], die ten overstaan van de politie heeft verklaard dat hij zag dat de aangever knock-out ging en die op de zitting van de politierechter heeft verklaard dat de aangever bewusteloos was.
3.6
Het hof heeft de feitelijke situatie waarin de verdachte de aangever heeft mishandeld anders gewaardeerd dan de verdediging. Dat stond het hof vrij. De selectie en waardering van het bewijs is immers het domein van de feitenrechter. Uit de door het hof in het arrest opgenomen bewijsoverweging blijkt (i) dat het hof, mede gelet op het feit dat de verdachte wisselend heeft verklaard, de verklaring van de verdachte dat hij werd aangevallen en niet weg kon, niet geloofwaardig acht en (ii) dat het hof de verklaringen van de in eerste aanleg gehoorde getuigen [betrokkene 4] en [betrokkene 3] evenmin geloofwaardig vindt. Deze waarderingen leiden ertoe dat het hof oordeelt dat de aan het beroep op noodweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden is waardoor er in feite geen sprake is geweest van een noodweersituatie (zie randnr. 2.4). Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk, noch ontoereikend gemotiveerd.
3.7
In zoverre faalt het middel.
3.8
Daarnaast bevat het middel de klacht dat de overweging van het hof dat “de verklaringen van de getuigen [betrokkene 4] en [betrokkene 3] en die van verdachte in hoger beroep niet overeenkomen met hetgeen een onafhankelijke getuige, de beveiliger [betrokkene 2] verklaart”, niet begrijpelijk is. Dat de beveiliger, anders dan de getuigen [betrokkene 4] en [betrokkene 3], niet heeft gezien dat de aangever achter de rug van de beveiliger, naar de verdachte is toegelopen, betekent nog niet dat die verklaringen met elkaar strijdig zijn, aldus de steller van het middel.
3.9
De klacht faalt. Het hof heeft immers niet alleen overwogen dat de beveiliger niet heeft gezien dat de aangever naar de verdachte is toegelopen, maar ook dat de beveiliger heeft verklaard dat hij, als hij iets hoort en zich omdraait, ziet dat het slachtoffer knock-out ging en bewusteloos op de grond lag. [betrokkene 4] en [betrokkene 3] hebben daarentegen verklaard dat de aangever, nadat de verdachte hem had geslagen, direct weer opstond. Ook de verdachte heeft verklaard dat de aangever gelijk weer een dreigende houding aannam (zie hiervoor onder randnr. 3.4). Gelet hierop acht ik het oordeel van het hof, dat de verklaringen van [betrokkene 4], [betrokkene 3] en de verdachte niet stroken met de verklaring van [betrokkene 2], niet onbegrijpelijk.
3.10
Tot slot wordt nog geklaagd dat de overweging van het hof “dat de verdachte aanvankelijk heeft gezegd dat er geen getuigen van zijn kant bij waren” niet in overeenstemming is met de feiten, nu de verdachte slechts heeft verklaard dat hij dacht dat er geen getuigen van zijn kant aanwezig waren. “Niet is gebleken dat de betreffende getuigen ([betrokkene 4] en [betrokkene 3]) niet daadwerkelijk getuige zijn geweest van het gebeuren”, aldus de steller van het middel.
3.11
Ook deze klacht faalt. Het hof heeft geoordeeld dat het de verklaring van de verdachte dat hij werd aangevallen en niet weg kon, niet geloofwaardig vindt mede gelet op het feit dat de verdachte wisselend heeft verklaard over de toedracht en zijn verklaring lijkt aan te passen aan het verhaal van de later ter zitting [AG: van de politierechter] gehoorde getuigen. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk. Het hof heeft de verklaringen van de later gehoorde getuigen evenmin geloofwaardig geacht. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte aanvankelijk heeft gezegd dat er geen getuigen van zijn kant aanwezig waren. Uit de gehele in randnr. 2.4 aangehaalde overweging van het hof leid ik af dat het hof de wisselende verklaring van de verdachte niet alleen heeft meegewogen bij de beoordeling van de vraag of het de verklaring van de verdachte geloofwaardig acht, maar ook bij de beoordeling van diezelfde vraag ten aanzien van de verklaringen van de door de verdachte in eerste aanleg meegebrachte getuigen. Dat het hof vervolgens heeft geoordeeld dat ook die verklaringen niet geloofwaardig zijn, acht ik niet onbegrijpelijk. Anders dan de steller van het middel betoogt, heeft het hof niet geoordeeld dat [betrokkene 4] en [betrokkene 3] “niet daadwerkelijk getuige zijn geweest” van het incident.
3.12
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
4. Slotsom
4.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met een op art. 81 lid 1 RO gebaseerde overweging.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.2.
4.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑05‑2023
Ik merk op dat de inzendtermijn met ruim drie maanden is overschreden. Daarover is niet geklaagd. Uitspraak in cassatie binnen twee jaar is nog mogelijk indien de Hoge Raad arrest wijst voor 27 juli 2023.