Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2016/2284 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen
Bijlage IV Methoden voor het opstellen en actualiseren van de nationale emissie-inventari informatieve inventarisrapporten en aangepaste nationale emissie-inventarissen als bedoeld in de artikelen 5 en 8
Geldend
Geldend vanaf 06-02-2024
- Bronpublicatie:
27-10-2023, PbEU L 2024, 2024/299 (uitgifte: 17-01-2024, regelingnummer: 2024/299)
- Inwerkingtreding
06-02-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-10-2023, PbEU L 2024, 2024/299 (uitgifte: 17-01-2024, regelingnummer: 2024/299)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Lucht
De lidstaten stellen nationale emissie-inventarissen, in voorkomend geval aangepaste nationale emissie-inventarissen, nationale emissieprognoses, ruimtelijk gedesaggregeerde nationale emissie-inventarissen en inventarissen van grote puntbronnen en informatieve inventarisrapporten op voor de verontreinigende stoffen als vermeld in bijlage I, met gebruikmaking van de methoden die zijn vastgesteld door de partijen bij het LRTAP-verdrag (rapportagerichtsnoeren van EMEP), en worden verzocht gebruik te maken van het EMEP/EEA-richtsnoer voor de inventarisatie van emissies van luchtverontreinigende stoffen (EMEP/EEA-richtsnoer) waarnaar daarin wordt verwezen. Bovendien worden in overeenstemming met dezelfde richtsnoeren aanvullende gegevens opgesteld, met name de activiteitengegevens, die nodig zijn voor de beoordeling van de nationale emissie-inventarissen en emissieprognoses.
De toepassing van de rapportagerichtsnoeren van EMEP laat de in deze bijlage bepaalde aanvullende regelingen evenals de rapportagevoorschriften inzake nomenclatuur, tijdreeksen en rapportagedata als omschreven in bijlage I onverlet.
Deel 1. Nationale jaarlijkse emissie-inventarissen
1
De nationale emissie-inventarissen zijn transparant, consistent, vergelijkbaar, volledig en nauwkeurig.
2
De emissies van de geïdentificeerde hoofdcategorieën worden berekend overeenkomstig de methoden die zijn vastgesteld in het EMEP/EEA-richtsnoer, waarbij ernaar wordt gestreefd de Tier 2- of een hogere (meer gedetailleerde) methode toe te passen.
De lidstaten kunnen voor het tot stand brengen van nationale emissie-inventarissen andere compatibele wetenschappelijke methoden gebruiken als die methoden nauwkeurigere ramingen opleveren dan de in het EMEP/EEA-richtsnoer vastgestelde standaardmethoden.
3
De emissies door vervoer worden door de lidstaten berekend en gerapporteerd in overeenstemming met de aan Eurostat meegedeelde nationale energiebalansen.
4
De emissies van het wegvervoer worden berekend en gerapporteerd op basis van de in de betrokken lidstaat verkochte hoeveelheid brandstof (1). Daarnaast kunnen de lidstaten de emissies van het wegvervoer ook rapporteren op basis van de gebruikte hoeveelheid brandstof of het aantal in de lidstaat afgelegde kilometers.
5
De lidstaten rapporteren hun jaarlijkse nationale emissies in de toepasselijke eenheid als omschreven in het NFR-rapportagemodel van het LRTAP-verdrag.
Deel 2. Nationale emissieprognoses
1
De nationale emissieprognoses zijn transparant, consistent, vergelijkbaar, volledig en nauwkeurig en de gerapporteerde informatie bevat ten minste:
- a)
een duidelijke identificatie van de in de prognoses opgenomen, vastgestelde en geplande beleidslijnen en maatregelen;
- b)
waar passend, de resultaten van een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd met betrekking tot de prognoses;
- c)
een beschrijving van de methoden, modellen, onderliggende aannames en belangrijkste input- en outputparameters.
2
De emissieprognoses worden geraamd en gerapporteerd per NFR-broncategorie. Als dit door een gebrek aan voldoende gedetailleerde gegevens niet mogelijk is, wordt in het informatief inventarisrapport een motivering voor een rapportage op een meer geaggregeerd niveau opgenomen. De lidstaten verstrekken per verontreinigende stof een prognose ‘met bestaande maatregelen’ (vastgestelde maatregelen) en, indien van toepassing, een prognose ‘met aanvullende maatregelen’ (geplande maatregelen) in overeenstemming met de richtsnoeren als vastgesteld in het EMEP/EEA-richtsnoer.
3
De nationale emissieprognoses zijn in overeenstemming met de nationale jaarlijkse emissie-inventaris voor het jaar x-3 en met de prognoses die zijn gerapporteerd uit hoofde van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2).
Deel 3. Informatief inventarisrapport
De informatieve inventarisrapporten worden opgesteld in overeenstemming met de rapportagerichtsnoeren van EMEP en gerapporteerd met gebruikmaking van het daarin opgenomen model voor inventarisrapporten. Het inventarisrapport bevat ten minste de volgende informatie:
- a)
beschrijvingen, referenties en informatiebronnen met betrekking tot de specifieke methoden, veronderstellingen, emissiefactoren en activiteitsgegevens, alsmede een motivering van de gemaakte keuze;
- b)
een omschrijving van de nationale hoofdcategorieën van emissiebronnen;
- c)
informatie over onzekerheden, kwaliteitsborging en verificatie;
- d)
een beschrijving van de institutionele regelingen inzake de opstelling van de inventaris;
- e)
herberekeningen en geplande verbeteringen;
- f)
indien van toepassing, informatie over het gebruik van de vormen van flexibiliteit op grond van artikel 5, leden 1, 2, 3 en 4;
- g)
indien van toepassing, informatie over de redenen waarom wordt afgeweken van het in overeenstemming met artikel 4, lid 2, vastgestelde reductietraject, alsook de maatregelen om op dit traject terug te keren;
- h)
een samenvatting.
Deel 4. Aanpassing van de nationale emissie-inventarissen
1
Een lidstaat die een aanpassing van zijn nationale emissie-inventaris voorstelt in overeenstemming met artikel 5, lid 1, voegt bij zijn voorstel aan de Commissie ten minste de volgende ondersteunende documenten:
- a)
bewijs dat de betreffende nationale emissiereductieverbintenis(sen) is/zijn overschreden;
- b)
bewijs van de mate waarin de aanpassing van de emissie-inventaris de overschrijding vermindert en bijdraagt aan de naleving van de desbetreffende nationale emissiereductieverbintenis(sen);
- c)
een beoordeling van de vraag of en wanneer naar verwachting aan de desbetreffende nationale emissiereductieverbintenis(sen) zal zijn voldaan op basis van de nationale emissieprognoses zonder de aanpassing;
- d)
bewijs dat de aanpassing overeenkomt met een of meer van de drie onderstaande omstandigheden. Daarbij kan in voorkomend geval worden verwezen naar relevante eerdere aanpassingen:
- i)
in het geval van nieuwe emissiebroncategorieën:
- —
bewijs dat de nieuwe emissiebroncategorie is erkend in de wetenschappelijke literatuur en/of in het EMEP/EEA-richtsnoer;
- —
bewijs dat deze broncategorie niet was opgenomen in de relevante historische nationale emissie-inventaris op het moment dat de emissiereductieverbintenis werd vastgesteld;
- —
bewijs dat de emissies van nieuwe broncategorieën ertoe bijdragen dat een lidstaat niet kan voldoen aan zijn emissiereductieverbintenissen, en dat wordt gestaafd door een gedetailleerde beschrijving van de methoden, gegevens en emissiefactoren die zijn gebruikt om tot die conclusie te komen;
- ii)
in het geval van significant verschillende emissiefactoren die zijn gebruikt voor het bepalen van de emissies van specifieke broncategorieën:
- —
een omschrijving van de oorspronkelijke emissiefactoren, waaronder een nauwkeurige omschrijving van de wetenschappelijke grondslag waar de emissiefactor van is afgeleid;
- —
bewijs dat de oorspronkelijke emissiefactoren zijn gebruikt voor het bepalen van de emissiereducties op het moment dat deze werden vastgesteld;
- —
een omschrijving van de geactualiseerde emissiefactoren, met inbegrip van nauwkeurige informatie over de wetenschappelijke grondslag waar de emissiefactor van is afgeleid;
- —
een vergelijking tussen de emissieramingen die zijn gemaakt met behulp van de oorspronkelijke en de geactualiseerde emissiefactoren, waaruit blijkt dat een lidstaat mede als gevolg van de wijziging in de emissiefactoren niet aan zijn reductieverbintenissen kan voldoen;
- —
de overwegingen die ten grondslag liggen aan het besluit of de veranderingen in de emissiefactoren al dan niet significant zijn;
- iii)
in het geval van significant verschillende methoden die worden gebruikt voor het bepalen van de emissies van specifieke broncategorieën:
- —
een omschrijving van de oorspronkelijk gebruikte methoden, met inbegrip van nauwkeurige informatie over de wetenschappelijke grondslag waar de emissiefactor van is afgeleid;
- —
bewijs dat de oorspronkelijke methoden zijn gebruikt voor het bepalen van de emissiereducties op het moment dat deze werden vastgesteld;
- —
een omschrijving van de gebruikte geactualiseerde methoden, met inbegrip van een nauwkeurige omschrijving van de wetenschappelijke grondslag of referentie waarvan deze is afgeleid;
- —
een vergelijking tussen de emissieramingen die zijn gemaakt met behulp van de oorspronkelijke en de geactualiseerde methoden, waaruit blijkt dat een lidstaat mede als gevolg van de wijziging in de methoden niet aan zijn reductieverbintenis kan voldoen;
- —
de overwegingen die ten grondslag liggen aan het besluit of de verandering in de methoden al dan niet significant is.
2
De lidstaten kunnen dezelfde ondersteunende informatie indienen voor aanpassingsprocedures die zijn gebaseerd op vergelijkbare voorwaarden, mits elke lidstaat de verzochte individuele landenspecifieke informatie verstrekt als vervat in lid 1.
3
De lidstaten maken een herberekening van de aangepaste emissies om zo veel mogelijk te zorgen voor consistentie van de tijdreeksen voor elk jaar dat de aanpassing(en) word(t)en toegepast.
Voetnoten
Lidstaten die ervoor kunnen kiezen om het op basis van de gebruikte hoeveelheid brandstof berekende totaal aan nationale emissies te gebruiken als criterium voor naleving van het LRTAP-verdrag, kunnen deze keuze behouden met het oog op de samenhang tussen het internationale recht en het Unierecht.
Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13).