Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/13.6
13.6 Besluit
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zo stelden eerder Barkhuysen & Van Emmerik 2012, p. 194 en recenter herhaald in: Barkhuysen, Van Emmerik & Gerards 2014, p. 56.
In de nationale jurisprudentie is een aantal uitspraken te vinden over de toepassing van het leerstuk van het afgeleide belang onder invloed van de aanwezigheid van een fundamenteel recht. Bijvoorbeeld: ABRvS 21 november 2007, AB 2008, 9, m.nt. B.W.N. de Waard (T-Mobile-zaak); ABRvS 5 september 2007, AB 2008/4, m.nt. B.W.N. de Waard; ABRvS 19 september 2012, AB 2013, 265, m.nt. T. de Jong & Y.E. Schuurmans; ABRvS 21 augustus 2013, AB 2013, 315, m.nt. H.D. Tolsma, Gst. 2013, 121, m.nt. L.J.M. Timmermans, JB 2013, 199, JIN 2013, 210, beide m.nt. R.J.N. Schlössels; Rb. Overijssel 28 oktober 2015, AB 2016, 12, m.nt. H.D. Tolsma (Monstertruck).
Met dit onderzoek is duidelijk geworden dat de procedurele bescherming onder het EVRM niet beperkt blijft tot de artikelen 6 en 13 EVRM. De materiële EVRM-bepalingen omvatten veel meer verplichtingen dan dat prima facie zichtbaar is bij het lezen van de Verdragstekst. Onder deze rechten is een breed procedureel eisenpakket tot stand gekomen met daarin uiteenlopende verplichtingen voor de nationale autoriteiten. De algemene procesrechtelijke eisen en de procedurele zorgvuldigheidseisen onder het materiële recht op leven, het folterverbod, het recht op privé- en familieleven en het eigendomsrecht spelen in veel gevallen in de (bestuurlijke) voorfase al een belangrijke rol. Ook brengen veel van deze procedurele eisen verplichtingen met zich voor de nationale rechters. Een aantal van de in deel I en deel II van deze studie beschreven procedurele eisen bleek van toegevoegde waarde te zijn ten opzichte van de procedurele eisen van de artikelen 6 en 13 EVRM. Verder bleek de bestudering van de toetsingswijze van het Hof eveneens functioneel om een volledig beeld te krijgen van de procedurele implicaties en verplichtingen onder materiële EVRM-rechten in de artikelen 2, 3 en 8 en 1 EP.
De bevindingen van deze studie geven aanleiding tot nader onderzoek. In dit vervolgonderzoek kan het mensenrechtenprocesrecht met het bestuursprocesrecht worden vergeleken. Zo kan de vraag worden onderzocht in hoeverre de gestandaardiseerde uniformerende Awb voldoende is toegesneden op de op het individu georiënteerde mensenrechtenbeoordeling.1 Onder omstandigheden verlangt het Hof tenslotte dat een gedifferentieerde aanpak plaatsvindt om zo recht te doen aan de bescherming van de rechten van het individu onder het EVRM. Ook kan de vraag worden onderzocht in hoeverre de aanwezigheid van fundamentele rechten noopt tot aanpassing van het procesrecht van de Awb.2 De bevindingen van deze studie kunnen als vertrekpunt dienen voor dit vervolgonderzoek.