Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 27b [Strafrechtsketennummer]
Geldend
Geldend vanaf 01-03-2023
- Bronpublicatie:
23-11-2022, Stb. 2022, 490 (uitgifte: 07-12-2022, kamerstukken: 35916)
- Inwerkingtreding
01-03-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-02-2023, Stb. 2023, 61 (uitgifte: 22-02-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Voorfase
1.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie kent aan de verdachte na de vaststelling van zijn identiteit een strafrechtsketennummer toe, tenzij aan hem reeds een strafrechtsketennummer is toegekend. Het strafrechtsketennummer bevat geen informatie over de verdachte.
2.
Het strafrechtsketennummer mag slechts worden gebruikt ten behoeve van het uitwisselen van persoonsgegevens van verdachten en veroordeelden ten behoeve van de toepassing van het strafrecht en de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen.
3.
De functionarissen en organen die met de toepassing van het strafrecht zijn belast, gebruiken bij het onderling uitwisselen van persoonsgegevens over verdachten en veroordeelden het strafrechtsketennummer, evenals bij het uitwisselen van deze persoonsgegevens met de functionarissen die met de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 zijn belast. Bij het uitwisselen van deze persoonsgegevens met andere gebruikers als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer gebruiken zij het burgerservicenummer om te waarborgen dat deze persoonsgegevens betrekking hebben op de juiste verdachte of veroordeelde.
4.
Het strafrechtsketennummer en de andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de identiteit van verdachten en veroordeelden en die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, worden in de strafrechtsketendatabank verwerkt.
5.
De artikelen 1, onderdelen i, j, l tot en met z, 3, 7 tot en met 7b, 7d tot en met 7f, 15, 16, 16a, 17a, 17b, 20 en 22 tot en met 26h en 27, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens zijn van overeenkomstige toepassing op de verwerking van de gegevens, bedoeld in het vierde lid. Onze Minister van Justitie en Veiligheid is verwerkingsverantwoordelijke in de zin van die wet voor de databank, bedoeld in het vierde lid.
6.
De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek binnen vier weken van Onze Minister van Justitie en Veiligheid uitsluitsel te krijgen over de al dan niet verwerking van hem betreffende gegevens, bedoeld in het derde lid, en, wanneer dat het geval is, om die gegevens in te zien en hierover de informatie, bedoeld in artikel 18, onderdelen a tot en met g, te verkrijgen. Onze Minister van Justitie en Veiligheid doet daarbij geen mededelingen in schriftelijke vorm over de verwerking van de betrokkene betreffende gegevens, tenzij hij weigert een mededeling te doen. Een gehele of gedeeltelijke afwijzing vindt schriftelijk plaats.
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor het verwerken van de gegevens, bedoeld in het vierde lid.