Einde inhoudsopgave
Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
Artikel 3.14.10 Provisie
Geldend
Geldend van 20-08-2014 tot 01-07-2025
- Bronpublicatie:
11-07-2014, Stcrt. 2014, 20679 (uitgifte: 19-08-2014, regelingnummer: WJZ/13125043)
- Inwerkingtreding
20-08-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-07-2014, Stcrt. 2014, 20679 (uitgifte: 19-08-2014, regelingnummer: WJZ/13125043)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
1.
De financier is voor het verstrekken van een bankgarantiefaciliteit een eenmalige provisie van 0,25 procent van 50 procent van de bankgarantiefaciliteit verschuldigd.
2.
Voor zover de opbrengsten uit de provisie, bedoeld in het eerste lid, die de financier bij de onderneming in rekening brengt voor het verstrekken van de bankgarantiefaciliteit hoger zijn dan 0,5 procent van de bankgarantiefaciliteit, is de financier het meerdere voor 50 procent aan de Staat verschuldigd.
3.
Voor zover de opbrengsten uit een eventuele bereidstellingsprovisie die een financier bij een onderneming in rekening brengt over het onbenutte deel van een bankgarantiefaciliteit hoger zijn dan 25 procent van een door een financier aan een onderneming in rekening gebrachte provisie op bankgaranties, is de financier het meerdere voor 50 procent aan de Staat verschuldigd.
4.
Het tarief van de periodieke provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het besluit, wordt voor de garantstelling op een afgegeven bankgarantie berekend over de waarde van de afgegeven bankgaranties op de eerste dag van het kwartaal en is gelijk aan de door een financier aan een onderneming in rekening gebrachte provisie over het door de staat gegarandeerde deel van de afgegeven bankgaranties met aftrek van 0,15 procent op jaarbasis als vergoeding voor de financier voor het beheer van de bankgarantiefaciliteit en met een minimum van 0,5 procent op jaarbasis.
5.
In afwijking van het vierde lid kan een financier eenmalig en vooraf aangeven de provisie per kwartaal te willen verrekenen op basis van een controleerbare opgave van de provisieberekening op dagbasis.
6.
De minister kan een hoger tarief voor de provisie, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, vaststellen, indien de provisie te laag is in relatie tot het risico dat de Staat loopt.