Hof 's-Hertogenbosch, 23-06-2009, nr. HD 103.005.817
ECLI:NL:GHSHE:2009:BI9975
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
23-06-2009
- Zaaknummer
HD 103.005.817
- LJN
BI9975
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2009:BI9975, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 23‑06‑2009; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ2212
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BQ2212, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
JPF 2009/149
SJP 2009/219
Uitspraak 23‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Vordering van achtergebleven partner op erfgenamen van de overleden partner tot vergoeding van te hoge bijdragen aan het huishouden tijdens de samenleving. Rechtsverwerking aangenomen.
Partij(en)
HD 103.005.817
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
zevende kamer, van 23 juni 2009,
gewezen in de zaak van:
[Appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 24 oktober 2007,
verder te noemen: [X.],
advocaat: mr. H. Weinans,
tegen:
[geïntimeerde A.],
wonende te [woonplaats],
[geïntimeerde B.],
wonende te [woonplaats],
[geïntimeerde C.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden bij gemeld exploot,
verder te noemen: de erven,
advocaat: mr. J.M. Jonkergouw,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder zaak-rolnummer 156391/HA ZA 06-203 gewezen vonnis van 1 augustus 2007 tussen [X.] als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en de erven als gedaagden in conventie, eisers in reconventie.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het comparitievonnis van 17 mei 2006.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij memorie van grieven, met producties, heeft [X.] zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep voor zover in conventie gewezen en, kort gezegd, tot veroordeling van de erven om hem € 75.736,96 te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten.
2.2.
Bij memorie van antwoord, met producties, hebben de erven de grieven bestreden.
2.3.
Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven en de toelichting daarop verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.
[X.] heeft geen grieven gericht tegen de beslissing in reconventie en de erven zijn van die beslissing niet (incidenteel) in hoger beroep gekomen. De reconventie valt derhalve buiten de rechtsstrijd in hoger beroep.
4.2.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.2.1.
[X.] heeft vanaf 1971 tot 10 december 2004 met mevrouw [Y.] (ongehuwd, zonder samenlevingscontract en zonder geregistreerd partnerschap) een gezamenlijke huishouding gevoerd. Op laatstgenoemde datum is zij, naar het hof begrijpt zonder dat zij een testament had doen opmaken, overleden. De erven zijn haar wettelijke erfgenamen.
4.2.2.
Stellende dat de kosten van de gezamenlijke huishouding voor een groot deel door [X.] zijn betaald en dat daarin niet voldoende is bijgedragen door [Y.] zodat zij tijdens de samenleving een vermogen heeft opgebouwd van ruim € 127.000,-, stellende voorts dat er vergoedingsverplichtingen zijdens [Y.] jegens [X.] zijn ontstaan, althans dat [Y.] ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [X.], vordert [X.] van de erven betaling.
4.2.3.
[Y.] genoot vanaf 1978 een AWW-uitkering (laatstelijk van ruim fl. 1.300,- netto per maand) en per september 1991 een AOW-uitkering.
4.2.4.
De rechtbank heeft de vordering in conventie afgewezen voornamelijk op de grond dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, en dat [X.] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Het hoger beroep en de grieven dienen er mede toe alsnog aan deze stelplicht te voldoen. [X.] heeft de kasboeken overgelegd, opgemaakt door [Y.] over de periode vanaf 1 januari 1987 tot haar overlijden. [X.] berekent dat wanneer [Y.] voor de helft had bijgedragen in de huishoudelijke kosten zij hem een bedrag van € 69.544,51 had dienen te betalen. Aan woonlasten berekent hij een bedrag van € 22.484,05. Daarop strekken in mindering door [Y.] betaalde boodschappen (vermeerderd met renteopslag) ad € 16.291,60.
4.3.
Het meest verstrekkende verweer van de erven is gegrond op rechtsverwerking en verjaring.
Naar het oordeel van het hof slaagt het beroep op rechtsverwerking.
4.3.1.
Het hof heeft daarbij onder meer gelet op HR 29 april 1994, NJ 1995/561 (Ter Kuile/ Kofman). Afrekening van huishoudkosten dient plaats te vinden na afloop van ieder kalenderjaar. Daarbij is niet alleen van belang het door de Hoge Raad genoemde praktische bezwaar dat benodigde gegevens veelal niet meer aanwezig zijn na verloop van tijd (welk bezwaar hier van minder gewicht lijkt te zijn), maar tevens het feit dat als [Y.] had geweten dat zij een vergoeding verschuldigd zou zijn aan [X.], zij haar (spaar- en uitgaven)beleid daarop had kunnen aanpassen. In het meest ver strekkende geval is denkbaar dat [Y.] de samenleving zou hebben verbroken, of dat zij minder feitelijke zorg aan het huishouden (en [X.]) of aan de boodschappen zou hebben besteed. Ook is denkbaar dat een andere verdeling van de kosten dan de thans voorgestelde verdeling bij helfte zou zijn overeengekomen (in dit geval had van belang kunnen zijn dat [X.] vermogen opbouwde in de vorm van waardestijging van de op zijn naam gestelde woning). Door niet eerder de financiële verhouding aan de orde te stellen heeft [X.] bij [Y.] het vertrouwen gewekt dat hij geen aanspraak op haar geldend wil maken.
4.3.2.
Voorts neemt het hof in overweging dat de aanwending van de door [X.] en [Y.] te besteden middelen kennelijk berust op (stilzwijgende) afspraken tussen hen, althans heeft [X.] het kennelijk steeds als een verplichting van moraal en fatsoen ervaren om uit zijn (bescheiden) inkomen de huishoudkosten en woonlasten, ook die van [Y.], te voldoen. [X.] wist dat [Y.] al vele jaren een bescheiden AWW- en AOW-uitkering genoot. Hij moet zich er bovendien bewust van zijn geweest dat zij daarvan weinig bijdroeg in het huishouden (de gezamenlijk boodschappen en de rest dus moest sparen), immers naar zijn eigen stelling betaalde hij, [X.], zelf een groot deel van die kosten. Deze jarenlang durende gang van zaken hebben [X.] en [Y.] over en weer (stilzwijgend) aanvaard, terwijl onduidelijk, althans speculatief, is wat hiervoor de achterliggende beweegreden is geweest. Nu [Y.] is overleden kan op deze overeenkomst, althans op deze gedragslijn van moraal en fatsoen, niet worden teruggekomen. Daarin vindt het hof aanleiding om ook niet over te gaan tot verrekening over het laatste jaar van samenleving, waarvoor genoemd arrest van de Hoge Raad de mogelijkheid biedt.
Tot de stilzwijgende afspraken behoorde kennelijk ook deze dat [X.] en [Y.] tijdens hun samen-leving een eigen financiële huishouding zouden voeren, zoals blijkt uit de overgelegde kasboeken en uit het feit dat de inkomsten van [X.] en [Y.] niet werden gestort op een gezamenlijke bankrekening of een bankrekening waartoe beide partijen gemachtigd waren. Kennelijk hechtte [Y.] aan de vrijheid om over het haar bespaarde inkomen te beschikken, zoals haar zelf goeddunkte, derhalve zonder daarin [X.] te betrekken.
Tot de afspraken behoorde kennelijk ook deze dat [Y.] de gezamenlijke boodschappen voor haar rekening nam, zoals in eerste aanleg erkend door [X.] (rov. 3.11 van het vonnis waarvan beroep).
Naar het oordeel van het hof heeft [X.] derhalve het recht verwerkt om de financiële gang van zaken achteraf – tegenover de erven – ter discussie te stellen.
4.3.3.
In dit verband acht het hof mede (processueel) van belang dat de erven, als gevolg van het feit dat [X.] eerst met zijn aanspraak komt ná het overlijden van [Y.], sterk, en onaanvaardbaar, in hun bewijspositie zijn benadeeld. De erven beroepen zich er dan ook terecht op dat een eventuele vordering op [Y.] tegen haar had behoren te worden ingesteld, en nu dat niet is geschied, [X.] het recht heeft verwerkt de erven daarvoor aan te spreken.
4.3.4.
Het beroep van [X.] op HR 12 juni 1987, NJ 1988/150 (Kriek/Smit) faalt. Weliswaar is de stelling van [X.] in zoverre juist dat ook tussen samenlevers vergoedingsrechten kunnen ontstaan, maar dan zou het moeten gaan om zaken die [Y.] tijdens de samenleving op haar naam heeft verworven gefinancierd met geld van [X.]. Daarvan is geen sprake. [X.] stelt juist dat de banksaldi ten name van [Y.] zijn gevoed uit haar eigen AWW- en AOW-inkomen.
4.3.5.
Ook het beroep op HR 15 februari 1985, NJ 1985/885 (belegde besparingen) faalt. In die zaak lag aan de verplichting van de ene echtgenoot om de helft van de waarde van het vermogen dat door belegging van besparingen was verkregen met de andere echtgenoot te verrekenen de afspraak van partijen uit de huwelijkse voorwaarden (het periodiek verrekenbeding) ten grondslag. Hier ontbreekt zo’n verrekenafspraak. Het hof acht in het onderhavige geval het beroep op de redelijkheid en billijkheid, die in de plaats zou komen voor een verrekenafspraak, ontoereikend, mede in het licht van hetgeen werd overwogen in rov. 4.3.2, namelijk de stilzwijgende afspraak om juist niet te verrekenen.
4.3.6.
Het beroep op ongerechtvaardigde verrijking faalt evenzeer. Het hof neemt daarbij in overweging HR 5 september 2008, NJ 2008/481, en dat derhalve verrijking van [Y.] door besparing in beginsel mogelijk is evenals verarming van [X.] doordat hij meer dan de helft heeft bijgedragen in de kosten. Naar het oordeel van het hof (in het midden latend of er wel sprake is van verrijking en verarming en of er daartussen wel voldoende verband bestaat) is in de onderhavige zaak geen sprake van een ongerechtvaardigdheid. De enkele omstandigheid dat [Y.] aan het einde van de samenleving over een vermogen van € 127.000,- beschikte en dat zij over minder had beschikt als zij meer had bijgedragen aan het huishouden, is daartoe ontoereikend. In dit verband is van belang dat tussen [X.] en [Y.] de eerder genoemde afspraken golden, c.q. het feitelijk financieel handelen van hen ten tijde van de samenleving door hen kennelijk als redelijk en gerechtvaardigd werd ervaren.
4.4.
De conclusie is dat de rechtbank terecht de vordering heeft afgewezen en dat de grieven niet tot een andere beslissing in conventie kunnen leiden.
4.5.
Het hof ziet aanleiding in de omstandigheid dat het geschil is terug te voeren tot een geschil tussen levensgezellen, om de proceskosten te compenseren.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten aldus dat elk van partijen haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Van Gink en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 juni 2009.