HvJ EU 7 april 2022, ECLI:EU:C:2022:269
Rb. Rotterdam, 12-05-2023, nr. 8963920 CV EXPL 21-1168
ECLI:NL:RBROT:2023:4049
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
12-05-2023
- Zaaknummer
8963920 CV EXPL 21-1168
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2023:4049, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 12‑05‑2023; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:RBROT:2023:2090, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 03‑03‑2023; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑05‑2023
Inhoudsindicatie
Prejudiciele vraag aan de Hoge Raad. In hoeverre kan de handelaar recht hebben op een vergoeding op grond van de wet nadat de overeenkomst op grond van artikel 6:230v lid 3 BW is vernietigd?
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
locatie Rotterdam
zaaknummer: 8963920 CV EXPL 21-1168
datum uitspraak: 12 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Capabel Onderwijs Groep B.V.,
vestigingsplaats: Zwolle,
eiser,
gemachtigde: Bosveld Incasso en Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. U. Özcan.
De partijen worden hierna ‘Capabel’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.
1 De procedure
1.1.
Het dossier bestaat uit:
- het tussenvonnis van 3 maart 2022 en de daarin genoemde stukken;
- de akte van Capabel.
2 Het geschil
2.1.
De zaak gaat over het volgende. [gedaagde01] heeft zich bij Capabel ingeschreven voor de opleiding doktersassistent. De opleiding duurt normaal gesproken twaalf maanden en kost € 195,00 aan inschrijfgeld, € 219,00 voor leermiddelen en € 4.392,00 aan leergeld. Het leergeld dient te worden betaald in twaalf maandelijkse termijnen van € 366,00.
2.2.
[gedaagde01] heeft zich voor de opleiding ingeschreven via de website van Capabel. Zij heeft het inschrijfproces voltooid door te klikken op een knop met daarop de tekst ‘schrijf je nu in’. Capabel heeft daarna de inschrijving per e-mail bevestigd. [gedaagde01] heeft enkele dagen daarna een doorlopende machtiging gegeven voor het afschrijven van het leergeld van haar rekening. Op een gegeven moment is [gedaagde01] gestopt met het volgen van lessen en het betalen van het leergeld. Het diploma voor de opleiding heeft zij niet behaald.
2.3.
Capabel vordert in deze procedure betaling van het resterende loon van € 2.409,54 met rente. Dit bedrag is gebaseerd op € 4.806,00 aan inschrijfgeld, kosten voor leermiddelen en leergeld, € 413,90 aan buitengerechtelijke kosten en € 232,32 aan tot 25 november 2020 vervallen wettelijke rente. Aangezien [gedaagde01] hiervan reeds € 3.042,78 heeft betaald, resteerde op 25 november 2020 een bedrag van € 2.409,54.
3 De beoordeling
De overeenkomst is niet tussentijds beëindigd
3.1.
[gedaagde01] stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst vroegtijdig is beëindigd en dat de beëindigingsregeling in de algemene voorwaarden van Capabel onredelijk bezwarend is en daarom vernietigbaar. De kantonrechter volgt dit standpunt niet.
3.2.
[gedaagde01] heeft de overeenkomst niet opgezegd. Zij heeft wel gesteld dat zij is gestopt met het volgen van lessen en het betalen van het leergeld maar dat is onvoldoende voor een opzegging. Op grond daarvan hoefde Capabel niet te begrijpen dat [gedaagde01] de overeenkomst wilde opzeggen. Op zijn minst was vereist dat [gedaagde01] op enige manier aan Capabel duidelijk zou maken dat zij de overeenkomst wilde beëindigen. [gedaagde01] heeft niet gesteld dat zij dat heeft gedaan.
3.3.
De kantonrechter kan ook niet vaststellen dat Capabel de overeenkomst heeft opgezegd. Capabel schrijft in een brief van 17 februari 2017 weliswaar aan [gedaagde01] dat zij vanwege het niet betalen van leergeld niet meer wordt toegelaten tot het onderwijs, maar op dat moment was de opleiding al geëindigd. [gedaagde01] stelt terecht dat wat er in de brief staat vreemd is, maar uit de brief blijkt niet dat de overeenkomst vroegtijdig is opgezegd.
3.4.
Verder is juist dat de algemene voorwaarden Capabel het recht geven om de overeenkomst wegens wanbetaling te beëindigen, maar dat betekent niet dat Capabel daarvan gebruik heeft gemaakt. De overeenkomst eindigt op grond van de algemene voorwaarden niet vanzelf op het moment van wanbetaling.
3.5.
De kantonrechter stelt aldus vast dat de overeenkomst niet tussentijds is beëindigd en dat [gedaagde01] gedurende de gehele opleiding onderwijs heeft kunnen volgen. In deze zaak hoeft daarom niet te worden onderzocht of de algemene voorwaarden van Capabel op dit punt onredelijk bezwarend zijn.
[gedaagde01] mag de overeenkomst vernietigen
3.6.
[gedaagde01] is de overeenkomst aangegaan door op de website van Capabel op een knop te klikken met daarop de tekst schrijf je nu in . Deze tekst voldoet niet aan artikel 6:230v lid 3 BW. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft namelijk beslist dat uit de tekst op de knop moet blijken dat de consument een betalingsverplichting aangaat. Het gaat daarbij alleen om de tekst op de knop zelf. De context en de tekst om de knop heen zijn niet van belang. De tekst op de knop moet ook in het dagelijks spraakgebruik altijd geassocieerd worden met een betalingsverplichting.1.Dat is hier niet het geval, want het woord inschrijven wordt ook gebruikt in situaties waarbij geen betalingsverplichting wordt aangegaan. Zo kan iemand zich bijvoorbeeld inschrijven voor een gratis nieuwsbrief.
3.7.
[gedaagde01] mag de overeenkomst daarom op grond van artikel 6:230v lid 3 BW vernietigen. Nadat zij daartoe in de gelegenheid was gesteld, heeft [gedaagde01] verklaard dat zij van dit recht gebruik wil maken. De kantonrechter is daarom voornemens om de overeenkomst te vernietigen.
Prejudiciële vragen
3.8.
De precieze rechtsgevolgen van de vernietiging op grond van artikel 6:230v lid 3 BW zijn op dit moment nog onduidelijk. De kantonrechter zal hierover de volgende prejudiciële vraag stellen aan de Hoge Raad:
Kan de handelaar recht hebben op een vergoeding op grond van de artikelen 6:203, 6:210 of 6:212 BW nadat een overeenkomst op grond van artikel 6:230v lid 3 BW is vernietigd?
3.9.
De vraag heeft betrekking op de gevolgen van een vernietiging zoals bedoeld in artikel 6:230v lid 3 BW. De kantonrechter gaat er daarbij van uit dat de richtlijn er niet toe dwingt vernietiging anders uit te leggen dan volgens Nederlands recht gebruikelijk is. Dat wil zeggen dat vernietiging de gehele overeenkomst treft en niet alleen de daaruit voortvloeiende verplichtingen van de consument. De kantonrechter is het dus niet eens met de uitleg die de rechtbank Noord-Holland aan dit artikel lijkt te geven, waarbij de verplichtingen van de handelaar in stand worden gelaten.2.
3.10.
Er zijn nog maar weinig rechterlijke uitspraken op dit punt, maar de kantonrechter is er ambtshalve mee bekend dat er tussen rechters verschil van inzicht bestaat. Het is daarom wenselijk dat de Hoge Raad op dit punt duidelijkheid verschaft.
3.11.
Er bestaat nog geen rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de precieze gevolgen van de niet-bindendheid zoals bedoeld in artikel 8 lid 2 van de Richtlijn Consumentenrechten. Er is wel rechtspraak over de Richtlijn oneerlijke bedingen. Die rechtspraak komt er kort samengevat op neer dat de rechter na vernietiging van een oneerlijke bepaling de overeenkomst niet mag aanvullen op basis van nationaal recht. Uitgangspunt bij vernietiging van een oneerlijke bepaling is echter dat de overeenkomst voor het overige in stand blijft. Als de overeenkomst zonder de oneerlijke bepaling niet kan voortbestaan, mag de rechter onder omstandigheden de overeenkomst wel aanvullen met nationaal recht. Uit de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 januari 2023 leidt de kantonrechter af dat de richtlijn er in zo‘n geval op zich niet aan in de weg staat dat het nationale recht de handelaar de mogelijkheid biedt om op basis van een andere rechtsgrond dan de nietig verklaarde overeenkomst vergoeding voor de prestatie te eisen.3.
3.12.
Volgens Nederlands recht is een beroep op een andere rechtsgrond mogelijk. Zo hebben partijen recht op teruggave van wat al is geleverd op grond van onverschuldigde betaling en als de consument niet voldoet aan die verplichting, dan heeft de handelaar recht op schadevergoeding. Als het geleverde naar zijn aard niet kan worden teruggegeven, kan de handelaar recht hebben op een vergoeding op grond van artikel 6:210 lid 2 BW. Als alternatief of aanvullend zou een verbintenis tot schadevergoeding kunnen ontstaan op grond van ongerechtvaardigde verrijking. De vraag die beantwoord moet worden, is in hoeverre de doelstelling van de richtlijn om doeltreffend en afschrikwekkend te zijn aan de toepassing van deze regels in de weg staat.
3.13.
De Hoge Raad heeft in zijn beantwoording van de prejudiciële vragen over koop op afbetaling van mobiele telefoons onder meer overwogen dat na vernietiging de consument de telefoon moet teruggeven en dat hij – als hij de telefoon niet teruggeeft – een vergoeding moet betalen. Voor een vergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking voor het genot dat de consument over de periode dat hij de telefoon onder zich had, bestaat echter geen grond, mede omdat dit afbreuk zou doen aan het vereiste dat de sanctie doeltreffend en afschrikwekkend moet zijn.4.Eenzelfde lijn zou kunnen worden gehanteerd bij vernietiging op grond van artikel 6:230v lid 3 BW.
3.14.
Het ligt daarom in de rede om aan te nemen dat de consument aan hem geleverde zaken moet teruggeven en dat als hij dat niet doet, hij een schadevergoeding moet betalen. De kantonrechter gaat ervan uit dat de hoogte van de schadevergoeding in beginsel moet worden bepaald op (een inschatting van) de waarde van het product op het moment van vernietiging. Ook hier geldt immers dat eventuele achteruitgang van het product niet valt toe te rekenen aan de consument zolang hij nog geen rekening hoefde te houden met teruggave.
3.15.
Bij sommige overeenkomsten kan het product naar zijn aard niet worden teruggegeven. Dat is ook hier het geval. Verder is dit bijvoorbeeld het geval voor de kernprestatie van de handelaar bij energieovereenkomsten en huurovereenkomsten. In die gevallen ligt toepassing van artikel 6:210 lid 2 BW naar het oordeel van de kantonrechter in de rede. Op grond van dit artikel is degene die aan de ander een prestatie heeft verricht die naar zijn aard niet ongedaan kan worden gemaakt een vergoeding verschuldigd voor de waarde van de prestatie op het ogenblik van ontvangst. Daarvoor is vereist dat de ontvanger door de prestatie is verrijkt, het aan hem is toe te rekenen dat de prestatie is verricht, of dat hij erin had toegestemd een tegenprestatie te verrichten. Hieraan zal steeds zijn voldaan.
3.16.
De doeltreffende en afschrikkende werking van de richtlijn zou naar het oordeel van de kantonrechter echter in het gedrang komen als de consument een waardevergoeding moet betalen die (nagenoeg) gelijk is aan de waarde die het product in het economische verkeer had. De consument is dan in veel gevallen immers niet beter af door de vernietiging. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de hoogte van de vergoeding moet worden bepaald op een substantieel lager deel van de overeengekomen prijs. Daarbij moet worden bedacht dat op dit moment in de meeste zaken door de handelaar niet aan alle informatieplichten is voldaan. Dat leidt ertoe dat – als de overeenkomst niet op grond van artikel 6:230v lid 3 BW wordt vernietigd – de overeenkomst gedeeltelijk wordt vernietigd in die zin dat de prijs voor het product wordt bepaald op 75% of 50% van de oorspronkelijke prijs. Het lijkt niet wenselijk dat een consument wiens overeenkomst op grond van artikel 6:230v lid 3 BW volledig wordt vernietigd in een nadeligere positie komt dan een consument wiens overeenkomst gedeeltelijk wordt vernietigd. Dit geldt nog meer als de Hoge Raad beslist dat de rechter ook in verstekzaken de overeenkomst ambtshalve volledig moet vernietigen als de tekst op de bestelknop niet voldoet.
3.17.
Bij het voorgaande moet worden opgemerkt dat een consument met een lopende overeenkomst nog steeds belang kan hebben bij volledige vernietiging. Hiermee kan de consument immers bewerkstelligen dat de overeenkomst eindigt, zonder dat hij vanwege de beëindiging een schadevergoeding moet betalen.
Afsluiting
3.18.
De kantonrechter wil tot slot opmerken dat in vrijwel alle zaken die de rechtbank bereiken voor de consument duidelijk moet zijn geweest dat hij een betalingsverplichting aanging. In veel gevallen voldoet de tekst op de bestelknop weliswaar niet, maar meestal wordt de prijs voor het product duidelijk getoond op dezelfde pagina waarop de bestelknop wordt weergegeven. In deze gevallen zou het hoogst onredelijk voorkomen en ook maatschappelijk ongewenst zijn dat de handelaar voor de door hem geleverde prestatie in het geheel niet betaald krijgt. Er zullen waarschijnlijk ook gevallen zijn waarin voor de consument daadwerkelijk niet duidelijk was dat hij een betalingsverplichting aanging, maar die zaken worden vrijwel niet bij de rechtbanken aangebracht.
Vervolg procedure na beantwoording van de vragen
3.19.
Nadat het antwoord van de Hoge Raad is ontvangen, zal de kantonrechter partijen in de gelegenheid stellen zich hierover uit te laten. Daarna zal in uitspraak worden gedaan.
4 De beslissing
De kantonrechter:
stelt de volgende vraag aan de Hoge Raad:
Kan de handelaar recht hebben op een vergoeding op grond van de artikelen 6:203, 6:210 of 6:212 BW nadat een overeenkomst op grond van artikel 6:230v lid 3 BW is vernietigd?
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
371
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑05‑2023
Zie Rechtbank Noord-Holland 1 juni 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:4676
HvJ EU 12 januari 2023, ECLI:EU:C:2023:14, r.o. 62
Hoge Raad 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:236 (Mobiele telefoon II)
Uitspraak 03‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Voornemen tot stellen van prejudiciële vragen. Bestelknop (6:230v lid 3 BW). Kan de handelaar recht hebben op een vergoeding op grond van de artikelen 6:203, 6:210 of 6:212 BW nadat de overeenkomst op grond van 6:230v lid 3 BW is vernietigd.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
locatie Rotterdam
zaaknummer: 8963920 CV EXPL 21-1168
datum uitspraak: 3 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Capabel Onderwijs Groep B.V.,
vestigingsplaats: Zwolle,
eiser,
gemachtigde: Bosveld Incasso en Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. U. Özcan.
De partijen worden hierna ‘Capabel’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
- -
de dagvaarding van 13 december 2020, met bijlagen;
- -
het antwoord;
- -
de repliek, met bijlagen;
- -
de dupliek;
- -
de rolbeslissing van 27 augustus 2021;
- -
de akte van Capabel;
- -
de akte van [gedaagde01] ;
- -
de rolbeslissing van 17 december 2021;
- -
de akte van Capabel;
- -
de akte van [gedaagde01] ;
- -
de rolbeslissing van 6 mei 2022;
- -
de akte van [gedaagde01] ;
- -
de akte van Capabel.
2. De beoordeling
2.1.
De kantonrechter is voornemens om in twee zaken tegelijk prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad die verband houden met de toepassing van artikel 6:230v lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Een van die twee zaken is deze zaak. Het gaat in deze zaak om de volgende vraag:
Kan de handelaar recht hebben op een vergoeding op grond van de artikelen 6:203, 6:210 of 6:212 van het Burgerlijk Wetboek nadat een overeenkomst op grond van artikel 6:230v lid 3 BW is vernietigd?
2.2.
In deze zaak stond op de bestelknop de tekst ‘schrijf je nu in’. Deze tekst voldoet niet aan artikel 6:230v lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. Het woord inschrijven wordt in Nederland immers ook veelvuldig gebruikt zonder dat daarmee een betalingsverplichting samenhangt.
2.3.
[gedaagde01] heeft verklaard de overeenkomst te willen vernietigen. De vraag gaat over de gevolgen van vernietiging van de gehele overeenkomst. Op dit moment is onduidelijk in hoeverre de Richtlijn Consumentenrechten toestaat dat de handelaar in zo’n geval een vergoeding kan vragen voor de reeds geleverde prestatie.
2.4.
Partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het voornemen tot het stellen van prejudiciële vragen en over de vraag zelf.
2.5.
Over de procedure bij de Hoge Raad wordt alvast het volgende overwogen. De Hoge Raad zal partijen in de gelegenheid stellen schriftelijke opmerkingen te maken, tenzij de Hoge Raad direct beslist dat hij de vragen niet in behandeling zal nemen. Partijen zijn niet verplicht om schriftelijke opmerkingen te maken. De Hoge Raad zal de kosten die partijen bij de Hoge Raad hebben gemaakt (als zij besluiten schriftelijke opmerkingen te maken) begroten en de kantonrechter zal uiteindelijk over de proceskosten beslissen. Partijen hoeven voor deze procedure bij de Hoge Raad geen griffierecht te betalen.
3. De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 29 maart 2023 om 13:30 uur, op welke rolzitting beide partijen zich mogen uitlaten over het voorgaande.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
371