HR 25 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AM0244, r.o. 3.8.
HR, 14-06-2022, nr. 21/01238 C
ECLI:NL:HR:2022:700
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-06-2022
- Zaaknummer
21/01238 C
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:700, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑06‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:369
ECLI:NL:PHR:2022:369, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑04‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:700
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Caribische zaak. Poging tot doodslag op vriendin door met mes in borst te steken (art. 2:259 jo. 1:119 SrC) en wederrechtelijke vrijheidsberoving (art. 2:249 SrC) op Curaçao. 1. Heeft Hof bij bevestiging vonnis ten onrechte niet gerespondeerd op in hoger beroep gevoerd verweer m.b.t. aangetroffen hoeveelheid bloed in kofferbak? 2. Klachten over bewijs en kwalificatie wederrechtelijke vrijheidsberoving. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01238 C
Datum 14 juni 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 18 februari 2021, nummer H 79/20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2022.
Conclusie 19‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Caribische zaak. Poging tot doodslag. Wederrechtelijke vrijheidsberoving. Falende klachten over respons op bewijsverweer en over bewijsvoering en kwalificatie wederrechtelijke vrijheidsberoving. Conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/01238 C
Zitting 19 april 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.
Inleiding
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft bij vonnis van 18 februari 2021 het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 24 juni 2020, waarin de verdachte wegens 1 primair impliciet subsidiair “Poging tot doodslag” en onder 2 “Opzettelijk iemand wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven” is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van voorarrest, bevestigd behalve ten aanzien van de vordering van benadeelde partij. Het Hof heeft daarbij opnieuw op deze vordering beslist.
Namens de verdachte hebben mrs. R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Ik neem deze conclusie op het moment dat de termijn nog niet is verstreken die op grond van art. 435, tweede lid, Sv aan de benadeelde partij is gegeven om door een advocaat een middel van cassatie te doen indienen. Mocht alsnog een schriftuur worden ingediend over een rechtspunt dat de vordering van de benadeelde partij betreft, dan ben ik uiteraard bereid aanvullend te concluderen.
Het eerste middel
4. Het middel bevat de klacht dat het Hof de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde onvoldoende met redenen heeft omkleed, omdat het bij de bevestiging van het vonnis in eerste aanleg ten onrechte niet heeft gerespondeerd op een in hoger beroep door de verdediging gevoerd verweer over de onbegrijpelijkheid van het oordeel in eerste aanleg dat het feit dat in de kofferbak relatief weinig bloed van het slachtoffer zou zijn aangetroffen niet afdoet aan de bewijswaarde daarvan. Volgens de stellers van het middel klemt dit temeer nu het door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario (dat het niet de verdachte is geweest die aangeefster in huis heeft gestoken maar mogelijk een ander persoon haar heeft gestoken op of nabij de locatie waar zij gevonden is) niet zonder meer zijn weerlegging vindt in de bewijsconstructie.
5. De stellers van het middel doelen op hetgeen door de raadsman, overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities, als onderdeel van het verweer dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, is aangevoerd tijdens de terechtzitting van het Hof van 28 januari 2021:
“E. Het onderzoek aan de auto:
27. Ten onrechte heeft de eerste rechter geoordeeld dat het feit dat er in de kofferbak relatief weinig bloed is aangetroffen niets af doet aan de bewijswaarde daarvan. Naar aanleiding van de verklaring van [benadeelde] is namelijk de auto van cliënt in beslag genomen en is er onderzoek gedaan. Volgens het TOD rapport zouden er mogelijk sporen van bloed zijn aangetroffen in de auto. Naar het bloed is ook door het NFI onderzoek gedaan en het NFI komt tot de volgende conclusie. De sinnummers eindigende op 7768NL#01 tot en met 7772NL#01 zou het bloed betreffen van [benadeelde] . Dit zou overeenkomen met de plaatsen 3 tot en met 7 van het TOD rapport. Vast staat dus ook dat op verschillende plaatsen bloedvlekjes zou zijn aangetroffen. Hoe die hier zijn gekomen danwel hoe lang deze er al waren danwel waardoor is echter niet vastgesteld. Cliënt kan hier geen uitleg voor geven. Maar het zou heel goed kunnen dat [benadeelde] ooit haar hand of vinger heeft gesneden en toen iets in of uit de kofferbak heeft gehaald. Cliënt en [benadeelde] waren immers al 5 jaren lang bij elkaar en de mini kleine bloedveegjes kunnen dus op allerlei manieren zijn ontstaan.
28. Aan de andere kant staat vast dat het bloedbeeld dat in de kofferbak is aangetroffen op geen enkele maar dan ook echter op geen enkele manier overeenkomt met het verhaal van [benadeelde] over het gebeurde in samenhang met het door verbalisant [verbalisant 1] omschrevene en door verbalisant [verbalisant 2] fotografisch vastgestelde scenario, waarbij sprake van een enorme plas met bloed en dus een groot bloedverlies. Vaststaat dat [benadeelde] naar aanleiding van haar verwonding zwaar heeft gebloed en dit zware bloeden komt op geen enkele manier overeen met het bloedbeeld dat in de achterbak is aangetroffen. Hier en daar een veegje, maar niet is sprake geweest van een enorme bloedvlek waar [benadeelde] zou moeten hebben gelegen. Het bloedbeeld zoals aangetroffen op het plaats delict komt geenszins overeen met wat in de achterbak is aangetroffen. Er kan dus ook op geen enkele manier worden vastgesteld dat het verhaal van [benadeelde] , dat zij in de achterbak van de auto heeft gelegen waar is. Hierbij dient ook in overweging te worden genomen dat een heleboel van de door [benadeelde] jegens cliënt geuite beweringen aantoonbaar niet juist zijn geweest. Ook dit komt niet overeen en de bevindingen in de achterbak bieden dus ook onvoldoende steun voor de overtuiging dat het verhaal van [benadeelde] waar is, danwel dat cliënt hier iets te maken mee heeft gehad.
29. Daarbij is nog van belang dat de eerste rechter heeft aangegeven dat het misschien kan zijn geweest dat [benadeelde] , toen zij in de achterbak lag, nog niet hevig aan het bloeden was, danwel dat cliënt nota bene de kofferbak schoon zou hebben gemaakt. Beide stellingen van de eerste rechter snijden echter geen hout. Hierbij is het volgende van belang.
30. Allereerst is van belang dat [benadeelde] heeft aangegeven in de woning te [a-straat] te zijn gestoken waarbij cliënt het mes in de borst van [benadeelde] zou hebben omgedraaid en vervolgens door cliënt in de achterbak van de auto te zijn gestopt waarbij zij hierna zou in het bos van [plaats] uit de kofferbak zou zijn gehaald. Indien Googlemaps wordt geraadpleegd blijkt dat de kortste rit vanaf de [a-straat] naar het kruispunt van de [B] (waar [benadeelde] werd aangetroffen) maar liefst 5 minuten duurt en 4,1 kilometer betreft. Bovendien is het een weg met allemaal heuvels zodat, indien iemand in een kofferbak zou liggen je heen en weer wordt geschud. Het is volstrekt onaannemelijk dat [benadeelde] , indien zij bij de [a-straat] zou zijn gestoken zoals zij dit heeft besproken, dat zij in de bewegende kofferbak niet een enorme plas bloed zou hebben achtergelaten en dat zij pas 5 minuten na het oplopen van de verwonding zou zijn gaan beginnen met bloeden. Veel aannemelijker is dat [benadeelde] helemaal niet te [a-straat] werd gestoken maar in de buurt waar zij werd aangetroffen is gestoken net voordat zij werd aangetroffen.
31. Ook de andere aanname van de eerste rechter is volstrekt onjuist. Van belang hierbij is het volgende. Er is grondig onderzoek gedaan door het TFCO aan de wagen van cliënt die al op 31 oktober 2019 in beslag werd genomen. Indien er bleekmiddelen danwel andere middelen zouden zijn gebruikt om de auto schoon te maken dat had het TFCO dat natuurlijk direct opgemerkt en hiervan ook melding gemaakt in de rapportage. Duidelijk is gebleken, nu er enkele miniatuur sporen werden aangetroffen, dat de auto niet was gewassen alvorens deze in beslag werd genomen. Ook het proces-verbaal van huiszoeking te [a-straat] meld op geen enkele manier van spullen die zouden zijn aangetroffen die aan zouden kunnen duiden dat er een enorme schoonmaak actie zou hebben plaatsgevonden. Ook geen van de buren die in dit onderzoek zijn gehoord verklaard hierover. Er lagen zelfs een tweetal sportschoenen, een pet van nog andere dingen in de achterbak die allemaal geen teken van enig bloed hadden.
32. Vast moeten we dus ook gewoon stellen dat er een andere uitleg gegeven kan worden aan de minimale bloedsporen die in de achterbak zijn aangetroffen nu cliënt en [benadeelde] al 5 jaar een relatie hadden, terwijl het volstrekt onaannemelijk is dat [benadeelde] , indien zij in de achterbak zou hebben gelegen zo weinig zou hebben gebloed, terwijl er geen enkele indicatie bestaat, nog via het TFOC danwel de bevinding te [a-straat] dat er een grootschalige schoonmaak actie is geweest aan de auto. Vastgesteld kan dan ook worden dat het bloedbeeld de verklaringen van [benadeelde] niet onderbouwd.
[…]
38. Het niet aantreffen van enig spoor te [a-straat]
Het feit dat op de messen die in de woning aanwezig waren geen bloed is aangetroffen
Het feit dat het onderzoek van het gordijn danwel telefoon van cliënt geen enkel resultaat heeft geleverd
Het feit dat geen van de buren die avond ook maar iets hebben gehoord van een ruzie
Het feit dat de verklaringen van [benadeelde] zo uiteenlopen en onbetrouwbaar zijn
Het feit dat er geen enkele onafhankelijke getuige bestaat die iets heeft gezien die avond danwel de verklaring van [benadeelde] kan bevestigen
Het feit dat het bloedbeeld niet overeenkomt met de door [benadeelde] opgelopen verwondingen
Laat een enorme twijfel doen opkomen of hetgeen [benadeelde] stelt überhaupt heeft plaatsgevonden, voor wat betreft zij stelt dat heeft plaatsgevonden te [a-straat] en voor wat betreft de betrokkenheid van cliënt.
39. Het wettig en overtuigend bewijs voor het scenario zoals door [benadeelde] omschreven ontbreekt in ieder geval in het voorhanden dossier en op grond daarvan dient cliënt te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.”
6. Omdat het Hof het vonnis in eerste aanleg heeft bevestigd zonder aanvulling van gronden voor de bewezenverklaring, moet het volgende worden vooropgesteld. Indien in hoger beroep een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt wordt ingenomen waarop niet al in eerste aanleg uitdrukkelijk en gemotiveerd is beslist en waarmee het oordeel van de rechter in eerste aanleg uitdrukkelijk en gemotiveerd wordt betwist, moet de rechter in hoger beroep daarop zelf uitdrukkelijk en gemotiveerd beslissen.1.Indien de rechter dit verzuimt, is de uitspraak nietig op grond van art. 359, achtste lid, Sv.
7. In het door het Hof bevestigde vonnis is ten laste van de verdachte bewezenverklaard:
“Feit 1
dat hij omstreeks 31 oktober 2019, te Curaçao, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om, opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet, één maal (met kracht) met een mes in de rechterborst van die [benadeelde] heeft gestoken en een draaiende beweging heeft gemaakt waardoor die [benadeelde] een steekwond aan de rechterborst heeft opgelopen, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Feit 2
dat hij omstreeks 31 oktober 2019, te Curaçao, opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet die [benadeelde] opgetild en in de kofferbak van zijn personenauto gestopt en de kofferbak daarna dicht gedaan en is hij weggereden”.
8. Deze bewezenverklaring is in het door het Hof bevestigde vonnis gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:2.
“1. L. [benadeelde] deed op 31 oktober 2019 aangifte. Zij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
"In de avond van 30 oktober 2019 werd ik omstreeks 23:15 uur door mijn vriend, [verdachte] , opgehaald van mijn werk, Burger King te Caracasbaai. [verdachte] kwam in zijn auto, een donkerblauwe Toyota Avensis met het kenteken [kenteken] . Toen ik in de auto stapte zei [verdachte] tegen mij: "Mi tin tin sorpresa pa bo" (vrije vertaling: "Ik heb een verassing voor je."). [verdachte] reed met een hoge snelheid richting ons huis. Eenmaal thuis aangekomen, deed ik de ramen en deuren van de woning open, maar [verdachte] deed ze weer dicht. Hij vroeg toen aan mij: "Ken ta [naam] ?" (vrije vertaling: "Wie is [naam] ?"). Ik vertelde aan [verdachte] dat [naam] een vriend is die ik sinds jongs af aan ken. Hierna liep ik naar de badkamer, maar ik werd door [verdachte] op de grond gesleurd. [verdachte] gaf mij meerdere harde vuistslagen in mijn gezicht. Ik smeekte hem om te stoppen. Ik zag dat hij een mes in zijn hand had. Ik smeekte hem om het mes weg te zetten, wat hij voor even heeft gedaan. Echter pakte hij het mes weer op. Ik bleef hem smeken: "No hasie. No haste." (vrije vertaling: "Doe het niet. Doe het niet") [verdachte] heeft mij gewurgd en stak mij met het mes in mijn rechterborst. Terwijl het mes in mijn borst was, draaide [verdachte] deze aan. Terwijl hij dit deed zei hij: "Bo sa ku bo no tin mag di tin amigu tog?"(vrije vertaling: "Je weet dat je geen vrienden mag hebben toch?)".
Ik had veel pijn, was bewusteloos en ik had geen kracht om voor hulp te schreeuwen.
Hierna heeft [verdachte] mij in de kofferbak van zijn auto gezet. Hij vertelde dat hij mij naar het ziekenhuis zou brengen voor medische behandeling. Op enig moment voelde ik dat de auto in beweging was. Hij stopte, haalde mij uit de kofferbak en liet mij ter hoogte van het bos van [plaats] achter. Hij zei toen: " Si bo no ta pa ami, bo no ta pa niun hende tampoko" (vrije vertaling: "Indien je niet voor mij bent, dan ben je ook voor niemand.").
Hierna reed hij weg. Ik sleurde mezelf over de grond om op de hoofdweg aan te komen. Eenmaal daar ben ik door andere mensen geholpen. Indien ik geen hulp had gekregen, had ik het misschien niet gered."
2. L. [benadeelde] deed op 5 november 2019 een aanvullende aangifte. Zij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
"Ik verzocht [verdachte] om het mes op de grond te gooien. [verdachte] deed dit, maar hij pakte het mes kort daarna weer op en stak mij met kracht in de borst. Het betrof een zilverkleurig mes, met een grijs handvat. Het was een groot mes, met dezelfde lengte als een liniaal, ongeveer 30 centimeter lang."
3. Proces-verbaal van eerste verhoor verdachte, waarin de verdachte heeft verklaard:
"Op 30 oktober 2019, omstreeks 22:30 uur was ik [benadeelde] gaan halen van haar werk. Ik was toen thuis, [a-straat 1] ."
4. Proces-verbaal van tweede verhoor verdachte, waarin de verdachte heeft verklaard:
"Ik heb van die gekleurde messen en ik heb ook een set zilverkleurige (Nikkel) messen, waaronder een broodmes van ongeveer een liniaal lengte (30 cm). De andere messen uit die set hebben een vergelijkbare lengte."
5. Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , betreffende een poging doodslag, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 31 oktober 2019, omstreeks 00:45 uur, reed ik in de richting van Centrum Supermarket Piscadera. Ter hoogte van de kruising [A] en [B] ( [plaats] ), zag ik een vrouw op de grond liggen. De vrouw was gekleed in een zwartkleurige shirt met het logo van Burger King. Onder haar lichaam en op straat zag ik veel bloed. De vrouw heeft verklaard dat zij door haar vriend, verdachte, ter hoogte van haar borst werd gestoken. De vrouw gaf op te zijn: [benadeelde] . De vrouw had veel bloed verloren en zag er heel zwak uit."
6. NFI-rapport van [betrokkene 1] , inzake resultaten sporenonderzoek, voor zover inhoudende:
"De auto van de verdachte, Toyota Avensis met het kenteken [kenteken] , is door de politie bemonsterd. Zowel van het referentiemateriaal van het slachtoffer als van een gedeelte van de bemonsteringen zijn DNA-profielen verkregen. Bemonsterd is
- het rubber van de kofferbak ter hoogte van de onderste rand van de achterruit van de Toyota Avensis;
- binnenste achterbumper paneel van de achterruit van de Toyota Avensis;
- een gele plasticfles van "Engine Coolant Maxima Protection", aangetroffen op het reserve wiel afdekplaat van de kofferbak van de Toyota Avensis;
- een gele plasticfles van "Prestone Antifreeze/Coolant", aangetroffen op het reservewiel afdekplaat van de kofferbak van de Toyota Avensis;
- de binnenkant van de kofferbak paneel ter hoogte van de Nederlands Forensisch rechterachterlicht van de Toyota Avensis.
Het DNA-profiel van voornoemde bemonsteringen is vergeleken met het DNA-profiel van het slachtoffer en dit heeft een positieve match opgeleverd. De matchkans van dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard, ofwel de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard".
7. Medische verklaring van [betrokkene 2] . De arts heeft de volgende verklaring opgesteld:
"Het letsel betreft een steekwond in de rechter thorax en is 3 cm lang. Er is sprake van ernstig uitwending bloedverlies. Ook is er sprake van inwendig bloedverlies, hemothorax. Medisch ingrijpen, operatie, is noodzakelijk."”
9. In het door het Hof bevestigde vonnis is de volgende bewijsoverweging opgenomen:
“De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken:
1. omdat het wettig en overtuigend bewijs tekortschiet. Zij heeft daartoe aangevoerd dat […] (c) er weinig bloed in de kofferbak van de auto van de verdachte is aangetroffen en helemaal geen bloed in de woning van de verdachte.
[…]
Het Gerecht overweegt als volgt.
Ad 1.
Het Gerecht is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich aan het ten laste schuldig heeft gemaakt, zoals bewezen verklaard. Daartoe overweegt het Gerecht:
[…]
c. Dat, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, in de kofferbak relatief weinig bloed van het slachtoffer zou zijn aangetroffen, doet niet af aan de bewijswaarde daarvan. Dat er überhaupt bloed van het slachtoffer in de kofferbak is aangetroffen, is veelzeggend. Voor de omstandigheid dat er minder bloed is aangetroffen dan men mogelijk zou verwachten, zijn verschillende mogelijke verklaringen aan te wijzen, bijvoorbeeld dat het slachtoffer in de kofferbak (nog) niet hevig aan het bloeden was of dat de verdachte de kofferbak schoon heeft gemaakt. Datzelfde geldt voor het ontbreken van bloedsporen in de woning van de verdachte.
In aanvulling op het bovenstaande overweegt het Gerecht in algemene zin dat een alternatief scenario, waarin bijvoorbeeld een ander dan de verdachte het feit heeft gepleegd, zich redelijkerwijs niet laat indenken, terwijl van de zijde van de verdediging ook niets is aangevoerd om een dergelijk alternatief scenario aannemelijk te maken.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het Gerecht het verweer strekkende tot vrijspraak.”
10. Het middel is, mede gelet op de toelichting ervan, uitsluitend gericht tegen het door het Hof overgenomen oordeel dat het feit dat in de kofferbak relatief weinig bloed van het slachtoffer zou zijn aangetroffen niet afdoet aan de bewijswaarde daarvan. Het middel is daarmee niet gericht tegen het oordeel over een ter terechtzitting ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als geheel – dat strekt tot vrijspraak wegens onvoldoende bewijs – maar slechts tegen het oordeel over een deel van dat uitdrukkelijk onderbouwde standpunt.
11. Het Hof heeft met bevestiging van het vonnis in eerste aanleg geoordeeld (1) dat veelzeggend is dat er überhaupt bloed van het slachtoffer in de kofferbak is aangetroffen, en (2) dat er verschillende mogelijke verklaringen zijn voor de omstandigheid dat er minder bloed is aangetroffen dan men mogelijk zou verwachten. Met betrekking tot dat laatste zijn in het vonnis twee voorbeelden gegeven: (1) dat het slachtoffer in de kofferbak (nog) niet hevig aan het bloeden was, en (2) dat de verdachte de kofferbak nadien schoon heeft gemaakt.
12. Uit de bevestiging van het vonnis in eerste aanleg blijkt dat waarom het Hof van oordeel is dat het in hoger beroep gevoerde verweer over de aangetroffen hoeveelheid bloed in de kofferbak moet worden verworpen: dat het veelzeggend is dat er überhaupt bloed is aangetroffen en dat er verschillende redenen kunnen zijn voor de omstandigheid dat er minder bloed is aangetroffen dan men mogelijk zou verwachten. De twee daarvoor in het vonnis van het Gerecht genoemde mogelijke redenen – dat het slachtoffer in de kofferbak (nog) niet hevig aan het bloeden was en dat de verdachte de kofferbak schoon heeft gemaakt – zijn slechts opgenomen als voorbeelden. Voor zover het verweer gaat over de begrijpelijkheid van één van die voorbeelden, doet het niet af aan de bewijsconclusie die in het vonnis is getrokken. Naar mijn oordeel heeft het Hof het vonnis van het Gerecht daarmee zonder nadere motivering kunnen bevestigen.
13. Het middel faalt.
Het tweede middel
14. Het middel is gericht tegen de bewijsvoering en de kwalificatie van het onder 2 tenlastegelegde en bevat twee klachten. De eerste klacht houdt in dat het oordeel van het Gerecht (en het Hof) dat het niet anders kan zijn dan dat het door de verdachte in de kofferbak van zijn auto opsluiten van het slachtoffer, gelet op de feiten en omstandigheden zoals die uit de bewijsmiddelen naar voren komen, tegen de wil van het slachtoffer gebeurde, zodat sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving zoals bewezenverklaard, onbegrijpelijk is. De tweede klacht houdt in dat het kennelijke oordeel van het Gerecht en het Hof dat het vervoeren van een persoon in een kofferbak van een auto, waarbij die persoon is misleid door deze in de waan te brengen dat zij op deze wijze naar een ziekenhuis zou worden vervoerd, kan worden aangemerkt als wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van art. 2:249 SrC, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is.
15. In het door het Hof bevestigde vonnis is ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard:
“dat hij omstreeks 31 oktober 2019, te Curaçao, opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet die [benadeelde] opgetild en in de kofferbak van zijn personenauto gestopt en de kofferbak daarna dicht gedaan en is hij weggereden”.
16. De bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde steunt onder meer op de in het middel aangehaalde verklaring van de aangeefster, die in het door het Hof bevestigde vonnis als eerste bewijsmiddel is opgenomen. Deze verklaring houdt onder meer in:3.
“[verdachte] heeft mij gewurgd en stak mij met het mes in mijn rechterborst. Terwijl het mes in mijn borst was, draaide [verdachte] deze aan. Terwijl hij dit deed zei hij: "Bo sa ku bo no tin mag di tin amigu tog?"(vrije vertaling: "Je weet dat je geen vrienden mag hebben toch?)".
Ik had veel pijn, was bewusteloos en ik had geen kracht om voor hulp te schreeuwen.
Hierna heeft [verdachte] mij in de kofferbak van zijn auto gezet. Hij vertelde dat hij mij naar het ziekenhuis zou brengen voor medische behandeling. Op enig moment voelde ik dat de auto in beweging was. Hij stopte, haalde mij uit de kofferbak en liet mij ter hoogte van het bos van [plaats] achter.”
17. In het door het Hof bevestigde vonnis is in verband met de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde nog het volgende overwogen:
“Het Gerecht overweegt ambtshalve dat het niet anders kan zijn dan dat het door de verdachte in de kofferbak van zijn auto opsluiten van het slachtoffer, gelet op de feiten en omstandigheden zoals die uit de bewijsmiddelen naar voren komen, tegen de wil van het slachtoffer gebeurde, zodat sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving zoals bewezen verklaard.”
18. In het door het Hof bevestigde vonnis is het onder 2 bewezenverklaarde gekwalificeerd als “Opzettelijk iemand wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven”.
19. Art. 2:249, eerste lid, SrC luidt:
“Hij die opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid berooft of beroofd houdt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
20. De eerste klacht is gericht tegen het oordeel van het Gerecht dat sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving zoals bewezenverklaard, omdat het niet anders kan zijn dan dat het door de verdachte in de kofferbak van zijn auto opsluiten van het slachtoffer, gelet op de feiten en omstandigheden zoals die uit de bewijsmiddelen naar voren komen, tegen de wil van het slachtoffer gebeurde. Dit oordeel is volgens de stellers van het middel onbegrijpelijk.
21. Uit de door het Gerecht gebezigde bewijsmiddelen blijken de volgende feiten en omstandigheden:
(i) de verdachte heeft het slachtoffer gewurgd (ik begrijp: de keel van het slachtoffer dichtgeknepen, D.P.), met een mes in haar rechterborst gestoken en het mes aangedraaid terwijl dit mes in haar borst zat;
(ii) het slachtoffer had als gevolg daarvan veel pijn, was bewusteloos (ik begrijp: verkeerde in staat van onmacht, D.P.) en had geen kracht om om hulp te schreeuwen;
(iii) de verdachte heeft het slachtoffer in de kofferbak van zijn auto gezet en het slachtoffer verteld dat hij haar naar het ziekenhuis zou brengen voor medische behandeling;
(iv) de verdachte is met de auto gaan rijden;
(v) de verdachte heeft het slachtoffer ter hoogte van het bos van [plaats] uit de kofferbak gehaald.
22. Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat het slachtoffer als gevolg van handelingen door de verdachte niet meer in staat was om fysiek weerstand te bieden toen zij door de verdachte in de kofferbak werd gezet en op dat moment ook niet meer in staat was om om hulp te roepen. De verdachte is vervolgens met het slachtoffer in de kofferbak van zijn auto naar een bepaalde plek gereden en heeft haar daar uit de kofferbak gehaald.
23. Gelet op het voorgaande is het oordeel van het Gerecht dat bij het plaatsen van het slachtoffer in de kofferbak van zijn auto en tijdens het vervoeren van het slachtoffer in die kofferbak sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving, niet onbegrijpelijk. Dat de verdachte het slachtoffer nadat hij haar in zijn kofferbak had geplaatst, heeft medegedeeld dat hij haar naar het ziekenhuis zou brengen, doet daaraan niet af, omdat het slachtoffer fysiek niet tot enige weerstand in staat was. Het oordeel van het Gerecht wordt dan ook niet onbegrijpelijk doordat het in zijn strafmaatoverweging heeft overwogen dat de verdachte het gewonde slachtoffer zonder haar instemming en onder valse voorwendselen in de kofferbak van zijn auto heeft gestopt en haar naar een afgelegen plaats heeft gebracht.
24. De eerste klacht faalt.
25. Uit het voorgaande volgt voorts dat de tweede klacht is gebaseerd op een onjuiste lezing van het door het Hof bevestigde vonnis en daarmee faalt. Uit dit vonnis blijkt immers niet dat het Gerecht van oordeel is dat het vervoeren van een persoon in een kofferbak van een auto, waarbij die persoon (uitsluitend) is misleid door deze in de waan te brengen dat zij op deze wijze naar een ziekenhuis zou worden vervoerd, kan worden aangemerkt als wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van art. 2:249 SrC. Uit het gebruik van de verklaring van het slachtoffer als bewijsmiddel blijkt dat het Gerecht van oordeel is geweest dat er geen misleiding nodig is geweest om het slachtoffer in de auto te kunnen vervoeren.
26. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Slotsom
27. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
28. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
29. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG