Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/186
186 Regeling
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS457026:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Voetnoten
Voetnoten
Zowel de verzoeker als de verwerende partij kan een (re)conventioneel verzoek indienen tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De verwerende partij zal hierbij doorgaans geen belang hebben.
Vóór 1988 was onduidelijk of uitvoerbaarverklaring bij voorraad mogelijk was (wel volgens Hof ’s-Gravenhage 21 november 1985, ECLI:NL:GHSGR:1985:AC9111, NJ 1986, 580).
In Rb. Rotterdam 10 januari 2008, ECLI:NL:RBROT:2008:BC1641, JBPr 2008, 50, m.nt. H.L.G. Wieten en NJF 2008, 153 onderbouwde de verzoeker zijn verzoek tot uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring met de hogere leeftijd van de getuigen, waardoor herinneringen sneller vervagen. Naar mijn mening is dit onnodig. De verweerder zal moeten aangeven waarom een verzoek niet uitvoerbaar bij voorraad dient te worden verklaard.
De uitsluiting van hoger beroep in art. 188 lid 2 Rv lijkt uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet nodig te maken. Immers, als tegen een beschikking waarbij een voorlopig getuigenverhoor is bevolen geen hoger beroep kan worden ingesteld, is de beschikking onherroepelijk en staat niets het houden van een voorlopig getuigenverhoor in de weg. Deze redenering gaat niet op vanwege de appeldoorbrekingsrechtspraak (zie par. 5.8.2).
Van Mierlo 2014 (T&C Rv), art. 288, aant. 2.
Rb. Rotterdam (pres.) 12 december 1990, ECLI:NL:RBROT:1990:AH3374, KG 1991, 23 besliste dat een vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad moet worden toegewezen, tenzij in hoge mate waarschijnlijk is dat een ingesteld rechtsmiddel slaagt.
De rechter kan een beschikking ambtshalve of op verzoek1 uitvoerbaar bij voorraad verklaren, waardoor de schorsende werking aan het rechtsmiddel wordt ontnomen (art. 288 Rv).2 De uitvoerbaar-bij-vooraadverklaring dient in beginsel te worden toegewezen, zonder dat de verzoeker zijn verzoek tot uitvoerbaar-bijvoorraadverklaring hoeft te onderbouwen.3 Een voorlopig getuigenverhoor dient er immers onder andere toe om snel de feitelijke grondslag van een geschil vast te stellen. Dit blijkt uit de term “onverwijld” in art. 186 lid 1 Rv en ook uit het uitsluiten van een hogere voorziening in art. 188 lid 2 Rv.4 Het genoemde doel wordt niet bereikt als de werking van de beschikking kan worden geschorst door het instellen van rechtsmiddelen. De verzoeker doet er wel verstandig aan altijd uitvoerbaarverklaring bij voorraad te vragen en niet af te wachten of de rechter hiertoe uit zichzelf overgaat.
De verzoeker kan in kort geding uitvoerbaarverklaring bij voorraad vorderen als hij dit is vergeten te verzoeken5 en de rechter de beschikking niet ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard.6 In beginsel is een spoedeisend belang (art. 254 lid 1 Rv) gegeven met de toewijzing van het voorlopig getuigenverhoor: blijkbaar heeft de verzoeker recht op een onverwijld voorlopig getuigenverhoor (art. 186 lid 1 Rv).7 Bovendien kan na het instellen van hoger beroep aan het hof uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking in eerste aanleg worden verzocht (art. 360 lid 2 Rv).