HR, 12-03-2024, nr. 23/01625
ECLI:NL:HR:2024:352
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-03-2024
- Zaaknummer
23/01625
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:352, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑03‑2024; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:1156
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑03‑2024
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 552a Sv na beslag ex art. 94 Sv op (digitale) stukken en gegevens onder onderneming waaraan klaagster verbonden is, t.z.v. verdenking van grootschalige fraude in voedselketen. Klaagster voert aan dat advocaten en notarissen beroep op verschoningsrecht toekomt m.b.t. inbeslaggenomen stukken en gegevens. Is klaagster ontvankelijk in cassatieberoep v.zv. in beklagprocedures van twee advocaten- en notarissenkantoren reeds onherroepelijk is beslist dat beslag niet in strijd is met hun verschoningsrecht? Is kennelijk oordeel Rb dat door schifting RC verschoningsrecht van andere geheimhouders dan de twee advocaten- en notarissenkantoren voldoende is gewaarborgd, toereikend gemotiveerd? Op gronden vermeld in HR:2024:316, rov. 2.3 en 2.4, kan HR cassatieberoep van klaagster niet in behandeling nemen v.zv. gericht tegen beslissing Rb v.zv. die betrekking heeft op verschoningsrecht van twee advocaten- en notarissenkantoren. V.zv. middel betrekking heeft op verschoningsrecht van andere geheimhouders, faalt het. De redenen staan eveneens vermeld in voornoemde beschikking HR. Klaagster (partieel) n-o m.b.t. beslissingen Rb over verschoningsrecht van twee advocaten- en notarissenkantoren en verwerping beroep voor overige. CAG (strekking): klaagster (partieel) n-o m.b.t. klachten over verschoningsrecht alle geheimhouders en verwerping beroep voor overige. Samenhang met 23/01615, 23/01617, 23/01618, 23/01619, 23/01620, 23/01621, 23/01622, 23/01626, 23/01627, 23/01628, 23/01632, 23/01633, 23/01634, 23/01635, 23/01636, 23/01639, 23/01640, 23/01641, 23/01642, 23/01643 en 23/01644.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 23/01625 Bv
Datum 12 maart 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, economische kamer, van 7 maart 2023, nummer RK 21/004256, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster ] ,
geboren op [geboortedatum] 1989,
hierna: de klaagster.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te ‘s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster in haar beroep voor zover het de klachten over het verschoningsrecht betreft en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel en van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de beslissing van de rechtbank tot ongegrondverklaring van het beklag voor zover de klaagster daaraan ten grondslag heeft gelegd dat zich – ook na een schifting onder leiding van de rechter-commissaris – onder het beslag (digitale) stukken en gegevens bevinden ten aanzien waarvan een bevoegdheid tot verschoning kan worden uitgeoefend.
2.2
Op de gronden die zijn vermeld in de beschikking die de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 23/01615 Bv, ECLI:NL:HR:2024:316, rechtsoverweging 2.3 en 2.4, kan de Hoge Raad het cassatieberoep van de klaagster niet in behandeling nemen voor zover het is gericht tegen de beslissing van de rechtbank voor zover die beslissing betrekking heeft op het verschoningsrecht van [klaagster 1] of van [klaagster 2] N.V.
2.3
Voor zover het cassatiemiddel betrekking heeft op het verschoningsrecht van andere geheimhouders dan de geheimhouders die aan [klaagster 1] en [klaagster 2] N.V. zijn verbonden, faalt het. De redenen daarvoor staan eveneens vermeld in de voornoemde beschikking van de Hoge Raad.
3. Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
De Hoge Raad heeft de overige klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep tegen de onder 2.1 genoemde beslissing van de rechtbank niet-ontvankelijk voor zover die beslissing betrekking heeft op het verschoningsrecht van [klaagster 1] of van [klaagster 2] N.V.;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2024.