Hof Den Haag, 27-05-2020, nr. 2200188718
ECLI:NL:GHDHA:2020:957
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
27-05-2020
- Zaaknummer
2200188718
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2020:957, Uitspraak, Hof Den Haag, 27‑05‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1562
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2020-0442
Uitspraak 27‑05‑2020
Inhoudsindicatie
Gijzeling en verkrachting in eigen woning van slachtoffer. Eerder veroordeling voor gelijksoortige feiten. 10 Jaar gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging. Verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Rolnummer: 22-001887-18
Parketnummer: 10-660123-17
VI-nummer: 99-000256-37
Datum uitspraak: 27 mei 2020
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats],
op [geboortedag] 1984,
thans gedetineerd in PI Rotterdam, locatie De Schie te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 15 juli 2019 en 13 mei 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 maart 2017 te Rotterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en/of houden van zijn penis in haar mond en/of vagina en/of het brengen van zijn vinger in haar vagina en/of anus; het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het
- tonen en/of voorhouden van een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of
- het (meermalen) zetten/duwen van een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp op/tegen haar keel en/of
- aan die [slachtoffer] toevoegen van de woorden: "Ik maak je dood, ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- tegen haar zeggen dat ze haar broek uit moet doen en/of zich uit moet kleden en/of dat hij haar dood gaat maken als zij dat niet doet en/of
- ( meermalen) slaan en/of (dicht)knijpen van/in de keel en/of (meermalen) aan de haren trekken van die [slachtoffer] en/of
- binden van (een) veter(s) om haar pols,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren – welke periode al dan niet is verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 43a Sr, tweede zin – zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
hij op of omstreeks 04 maart 2017 te Rotterdam opzettelijk [slachtoffer] in haar woning gelegen op/aan de [adres] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte
- die [slachtoffer] (meermalen) een mes op haar keel gezet en/of vastgepakt en/of heeft getoond en/of
- meermalen op/tegen het hoofd en/of het lichaam geslagen en/of
- de deur(en) op slot gedaan en/of laten doen en/of
- de telefoon van die [slachtoffer] kapot gegooid en/of
- ( in) de keel van die [slachtoffer] (dicht)geknepen en/of aan haar haren getrokken en/of
- ( een) veter(s) om haar pols gebonden en/of
- tegen haar gezegd: "Ik ga je gevangen houden, jij bent mijn slaafje. Je gaat morgen niet werken. Je gaat je ziek melden.", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- sleutels van (de woning van) die [slachtoffer] in zijn zak te stoppen, althans bij zich te houden,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren – welke periode al dan niet is verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 43a Sr, tweede zin – zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
3.
hij op of omstreeks 04 maart 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, een mes op de keel van die [slachtoffer] gezet en/of (daarbij) de woorden toegevoegd: "Ik maak je dood, je weet wel wat er gebeurt als je geen geld hebt. Ik wil alleen cash.", althans woorden van gelijk aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren – welke periode al dan niet is verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 43a Sr, tweede zin – zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
4.
hij op of omstreeks 01 maart 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, te weten een portemonnee, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- de deur van de woning van die [slachtoffer 2] met kracht open heeft geduwd en/of
- die [slachtoffer 2] woordelijk heeft toegevoegd dat hij haar portemonnee wilde hebben en/of
- die [slachtoffer 2] heeft gekrabt en/of aan haar haren heeft getrokken en/of
- aan de tas van die [slachtoffer 2] heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer 2], terwijl zij op de grond lag, heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren – welke periode al dan niet is verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 43a Sr, tweede zin – zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is ter zake van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast, met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij en de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Door de officier van justitie en namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek van voorarrest, en dat daarnaast ter zake van die ten laste gelegde feiten de terbeschikkingstelling van de verdachte zal worden gelast, met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op of omstreeks 04 maart 2017 te Rotterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en/of houden van zijn penis in haar mond en/of vagina en/of het brengen van zijn vinger in haar vagina en/of anus; het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander(e) feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het
- tonen en/of voorhouden van een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of
- het (meermalen) zetten/duwen van een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp op/tegen haar keel en/of
- aan die [slachtoffer] toevoegen van de woorden: "Ik maak je dood, ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- tegen haar zeggen dat ze haar broek uit moet doen en/of zich uit moet kleden en/of dat hij haar dood gaat maken als zij dat niet doet en/of
- (meermalen) slaan en/of (dicht)knijpen van/in de keel en/of (meermalen) aan de haren trekken van die [slachtoffer] en/of
- binden van (een) veter(s) om haar pols,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren – welke periode al dan niet is verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 43a Sr, tweede zin – zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
hij op of omstreeks 04 maart 2017 te Rotterdam opzettelijk [slachtoffer] in haar woning gelegen op/aan de [adres] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte
- die [slachtoffer] (meermalen) een mes op haar keel gezet en/of vastgepakt en/of meermalen een mes heeft getoond en/of
- meermalen op/tegen het hoofd en/of het lichaam geslagen en/of
- de deur(en) op slot gedaan en/of laten doen en/of
- de telefoon van die [slachtoffer] kapot gegooid en/of
- (in) de keel van die [slachtoffer] (dicht)geknepen en/of aan haar haren getrokken en/of
- (een) veter(s) om haar pols gebonden en/of
- tegen haar gezegd: "Ik ga je gevangen houden, jij bent mijn slaafje. Je gaat morgen niet werken. Je gaat je ziek melden.", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- sleutels van (de woning van) die [slachtoffer] in zijn zak te stoppen gestopt, althans bij zich te houden,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren – welke periode al dan niet is verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 43a Sr, tweede zin – zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
3.
hij op of omstreeks 04 maart 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, een mes op de keel van die [slachtoffer] heeft gezet en/of (daarbij) de woorden toegevoegd: "Ik maak je dood, je weet wel wat er gebeurt als je geen geld hebt. Ik wil alleen cash.", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren – welke periode al dan niet is verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 43a Sr, tweede zin – zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
4.
hij op of omstreeks 01 maart 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, te weten een portemonnee, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, en te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, en gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- de deur van de woning van die [slachtoffer 2] met kracht open heeft geduwd en/of
- die [slachtoffer 2] woordelijk heeft toegevoegd dat hij haar portemonnee wilde hebben en/of
- die [slachtoffer 2] heeft gekrabt gekrabd en/of aan haar haren heeft getrokken en/of
- aan de tas van die [slachtoffer 2] heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer 2], terwijl zij op de grond lag, heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren – welke periode al dan niet is verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 43a Sr, tweede zin – zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
verkrachting, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een hem wegens een soortgelijk misdrijf opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een hem wegens een soortgelijk misdrijf opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een hem wegens een soortgelijk misdrijf opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een hem wegens een soortgelijk misdrijf opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen straf en maatregel
Ernst van de feiten en de gevolgen daarvan
Op 28 februari 2017 is de verdachte, na het uitzitten van een langdurige gevangenisstraf, (wederom) voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Daarna heeft hij zich in een zeer kort tijdsbestek opnieuw schuldig gemaakt aan (zeer) ernstige strafbare feiten.
Op 1 maart 2017, heeft hij geprobeerd een jonge vrouw te beroven van haar portemonnee, door haar ’s nachts te volgen naar haar woning en haar, nadat de deur van de woning was geopend, te krabben, te schoppen en aan de haren trekken. Op het moment dat de huisgenoten van het slachtoffer op het gegil van het slachtoffer afkwamen, is de verdachte gevlucht.
Op 4 maart 2017, slechts drie dagen later, heeft de verdachte wederom een jonge vrouw in de nachtelijke uren gevolgd naar haar woning. Toen het slachtoffer haar voordeur opende, is de verdachte haar woning met geweld en onder bedreiging met een mes (op haar keel) binnengedrongen en heeft hij eerst geprobeerd het slachtoffer geld afhandig te maken. Maar snel daarop zei hij: “doe je kleren uit.” Hieruit volgt dat de verdachte het slachtoffer heeft uitgekozen en zich gedurende de achtervolging niet heeft bedacht. Vervolgens heeft de verdachte het huis gecontroleerd op andere aanwezigen en het slachtoffer opgedragen de deur op slot te draaien. Ook hieruit blijkt planmatig handelen en de inzet om gedurende langere tijd met het slachtoffer ongestoord samen te kunnen zijn. De verdachte heeft vervolgens het slachtoffer urenlang in haar eigen woning vastgehouden. In die tijd heeft de verdachte het slachtoffer op vernederende wijze mishandeld, ernstig bedreigd en meermalen en op allerlei manieren verkracht. Hij noemde haar zijn slaafje, dwong haar alcohol te drinken, zichzelf te douchen en te scheren en sexy kleding aan te trekken. Pas als de politie, door moedig, daadkrachtig en doortastend optreden van het – in doodsangst verkerende - slachtoffer, wordt gealarmeerd en ter plaatse komt, staakt de verdachte na enige tijd de vrijheidsberoving.
Nadat hij zichzelf en het slachtoffer in een kamer op de bovenste verdieping had opgesloten, is hij de woning van het slachtoffer via een raam ontvlucht, het slachtoffer in die kamer opgesloten achterlatend.
Met deze feiten heeft de verdachte ernstige en grove inbreuken gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit en de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Het hof neemt in het bijzonder in aanmerking de mate, de aard en de grofheid van het – bij één van hen ook seksuele - geweld dat jegens de ogenschijnlijk volstrekt willekeurig gekozen slachtoffers is toegepast. De feiten vonden ook nog eens plaats in/bij de eigen woningen van de slachtoffers; dit betreft bij uitstek een plaats waar zij zich veilig moeten kunnen voelen. De verdachte heeft zijn eigen financieel gewin en seksueel verlangen laten prevaleren boven het welzijn van de slachtoffers. Het handelen van de verdachte op 4 maart 2017 was mede gericht op het op seksuele wijze overheersen van en het uitoefenen van macht op het slachtoffer.
Voor beide slachtoffers zijn dit buitengewoon schokkende en beangstigende gebeurtenissen geweest en voor het slachtoffer van het geweld op 4 maart 2017 ook zeer traumatiserend. Van haar is bekend dat zij daarvan – ook nu nog en voortdurend – ingrijpende nadelige psychische gevolgen ondervindt. De feiten veroorzaken daarnaast beroering en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Voor alle vier bewezen verklaarde feiten geldt dat de verdachte korter dan vijf jaar ervoor voor een soortgelijk misdrijf tot (langdurige) gevangenisstraf is veroordeeld, hetgeen op grond van artikel 43a Wetboek van Strafrecht als strafverzwaringsgrond heeft te gelden.
Deskundigenrapportages met betrekking tot de persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op:
- de NIFP-rapportage, d.d. 18 december 2017, naar aanleiding van het onderzoek in het Pieter Baan Centrum, opgesteld en ondertekend door C.J. Kerssens, psychiater, en T. van den Hazel, klinisch psycholoog,
- -
het reclasseringsadvies d.d. 19 januari 2018, opgesteld en ondertekend door E. van Busschbach, reclasseringswerker, en H. Arendse, leidinggevende, en
- -
de NIFP-rapportage, d.d. 22 april 2020, naar aanleiding van het onderzoek in het Pieter Baan Centrum, opgesteld en ondertekend door P.K.J. Ronhaar, psychiater, en T. ’t Hoen, GZ-psycholoog.
Aan het gedragsdeskundige onderzoek ten behoeve van de laatstgenoemde NIFP-rapportage heeft de verdachte, anders dan in 2017, grotendeels meegewerkt. Uit dat onderzoek komt volgens de gedragsdeskundigen – zakelijk weergegeven - naar voren dat de verdachte een traumatiserende jeugd heeft gekend en dat hij – niet tegenstaande ingrijpende gedragskundige interventies vanaf zijn vroegste jeugd - mede als gevolg daarvan en nog steeds in de kern vooral uitgaat van zichzelf en geen rekening houdt met anderen. Hij hecht zich niet en hij kan manipulerend, berekenend en als niet stuurbaar overkomen. Zijn empathische vermogens en zijn gewetensfuncties zijn beperkt. Buiten detentie ontbreekt het hem aan relationele, sociale en maatschappelijke inbedding en stabiliteit. Hij is grillig in zijn stemmingen en heeft een beperkte agressie-, impuls- en emotieregulatie. Bij oplopende spanningen neigt hij tot zwart-witdenken, devalueren en idealiseren, maar ook tot angst, wantrouwen en (vooral verbale) agressie. Omdat deze aspecten verdachtes functioneren op alle levensterreinen nadrukkelijk en langdurig beïnvloeden, moet bij hem worden gesproken van een (ernstige) antisociale persoonlijkheidsstoornis met vooral borderline kenmerken. Daarbij zijn er ook wel enige narcistische elementen zichtbaar: de verdachte is verhoogd krenkbaar, voelt zich gauw slecht begrepen en benadeeld, en neigt naar het nemen van regie of het aanspreken van anderen op dingen die in zijn ogen niet goed gaan. Verdachtes functioneren wordt behalve door deze persoonlijkheidsstoornis ook beïnvloed door zijn enigszins beperkte intelligentie: geconcludeerd wordt dat er bij de verdachte sprake is van een zwakbegaafd niveau van functioneren. Ten slotte gaan de deskundigen uit van een ten minste matige stoornis in het gebruik van cannabis. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was er bij de verdachte – vanwege het chronische karakter van deze stoornissen – eveneens sprake van bovengenoemde pathologie.
Bij het feitencomplex op 4 maart 2017 (feiten 1, 2 en 3) geldt dat uit het geheel van aangeefsters verklaringen evident is dat betrokkene gericht was op meer dan alleen antisociaal handelen (instrumenteel over de grenzen van een ander gaan om eigen doelen te bereiken): hij was ook uit op het op seksuele wijze overheersen en het uitoefenen van macht.
Vanwege de nadrukkelijke doorwerking van verdachtes pathologie op deze feiten wordt geadviseerd deze feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Op basis van de inhoud van deze rapportage kan worden vastgesteld dat er bij de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof neemt de conclusie van de deskundigen dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd over en maakt deze tot de zijne.
Op te leggen straf
Nu het hof de verdachte strafbaar acht, zal aan de verdachte in de eerste plaats een straf worden opgelegd. Het hof heeft die straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals hierboven uiteengezet en daarvan overigens is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Ten nadele van de verdachte heeft het hof ter zake van de bewezenverklaarde feiten 1 tot en met 3 samengenomen, nog meegewogen: het planmatige handelen, de bedreigingen met een mes, het mes op de keel, het slaan en het wurgen, het bevel aan het slachtoffer om zich klaar te maken voor de verkrachting, (waaronder douchen, aantrekken van spannende kleding en opzetten van porno) en de langdurige verkrachting in haar eigen bed, het langdurig opsluiten van het slachtoffer in haar huis en door dit alles, van meet af aan, de haar aangedane doodsangst. De verdachte heeft het slachtoffer nog verder vernederd door na de verkrachting ‘lepeltje/lepeltje’ te willen liggen, te knuffelen en te kletsen over onder meer zijn familie. Daarbij heeft hij haar gezegd dat zij “best mocht huilen”, maar ook dat als zij aangifte zou doen, hij haar zou doodmaken.
Het hof heeft kennis genomen van het, de verdachte betreffende, uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 april 2020, waaruit blijkt dat hij eerder – meer dan eens – onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten, tot langdurige gevangenisstraffen. Kennelijk hebben noch die veroordelingen noch het gegeven dat de verdachte in een proeftijd liep, verbonden aan een voorwaardelijke invrijheidsstelling, de verdachte ervan weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
In straf verlagende zin houdt het hof rekening met de verminderde mate van toerekenbaarheid van de verdachte: zijn handelen werd gedeeltelijk bepaald door zijn bovenomschreven pathologie. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de verdachte – inmiddels – voor een groot deel openheid van zaken geeft, en – naar het hof voorkomt - naar zijn vermogen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en het verwerpelijke daarvan inziet, zich niet opnieuw schuldig wil maken aan strafbare feiten en daarom aan zichzelf wil werken door een klinische behandeling te ondergaan.
De raadsvrouw heeft gewezen op de straftoemeting in verschillende - wat haar betreft - vergelijkbare zaken. Het hof heeft hier bij zijn overwegingen acht op geslagen, maar tekent daarbij aan dat de bestaande casuïstiek zich niet makkelijk laat vergelijken met de ernst en bijzonderheden van de onderhavige zaak.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat op dusdanig ernstige feiten als de onderhavige niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Gelet op het strafrechtelijk verleden van de verdachte acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren een passende en geboden reactie. Gelet echter op de hiervoor genoemde straf verlagende factoren, brengt het hof op deze overwogen straf 4 jaren in mindering, zodat een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest resteert.
De raadsvrouw heeft betoogd dat bij de berechting van de zaak in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging. Het hof overweegt dat in deze zaak, waarin de verdachte in verband met de bewezen verklaarde feiten in voorlopige hechtenis verkeert, als uitgangspunt in hoger beroep heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
In deze zaak is het eindarrest niet gewezen binnen 16 maanden na het instellen van appel. Gerekend vanaf het moment dat de verdachte in verzekering is gesteld op 9 maart 2017 heeft de berechting in eerste aanleg en hoger beroep bij elkaar genomen, drie jaar en ruim twee en een have maand geduurd. In deze periode is de verdachte twee maal onderzocht in het PBC, aan welk onderzoek hij de eerste keer geen medewerking heeft gegeven en waardoor een tweede onderzoek – toen hij alsnog aangaf mee te willen werken – nodig was met de nodige wachttijden van dien. Dat de verdachte toestemming heeft gegeven de resultaten van het onderzoek in eerste aanleg te gebruiken doet aan die noodzaak niet af.
Het hof oordeelt dat de redelijke termijn gelet op deze omstandigheden in zijn geheel niet is overschreden en verwerpt aldus het verweer van de raadsvrouw.
Op te leggen maatregel
De psychiater en de psycholoog van de NIFP rapportage van 22 april 2020, achten het risico op herhaling van feiten als thans ten laste gelegd op korte termijn hoog indien de verdachte zonder behandeling zou terugkeren naar de situatie van voor zijn aanhouding. Het recidivegevaar kan worden beperkt door verdachtes agressie-, impuls- en emotieregulatie te vergroten, door zijn probleem-oplossende vaardigheden uit te breiden en hem inzicht te verschaffen in de steeds terugkerende patronen. Een dergelijke behandeling kan alleen succesvol zijn als deze langdurig en intensief en noodzakelijkerwijs klinisch is. Gelet op de aard en omvang van verdachtes pathologie, het hoge recidivegevaar, het benodigde beveiligingsniveau en de noodzaak van een adequate, klinische behandeling die ook gecontinueerd kan worden als de verdachte zich gaat verzetten of zich eraan zou willen onttrekken, achten de gedragsdeskundigen een behandeling alleen mogelijk als deze plaatsvindt in het kader van een TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege. Een TBS met voorwaarden is volgens hen gedoemd te mislukken gelet op de eerdere ervaringen met klinische behandelpogingen en opgelegde voorwaarden, en het feit dat de verdachte vanwege zijn pathologie te impulsief en grillig is om zich langdurig aan voorwaarden te kunnen conformeren.
Het hof overweegt dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de door de gedragsdeskundigen geadviseerde maatregel is voldaan. Reeds hierboven heeft het hof vastgesteld dat bij de verdachte tijdens het begaan van de bewezen verklaarde feiten een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Voorts staat vast dat de door de verdachte begane feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Gelet op de bewezenverklaring en de kwalificatie daarvan betreffen de feiten tevens misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op de pathologie van de verdachte, alsmede op de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten en de hoge kans op recidive – het hof gaat hier met de gedragsdeskundigen van uit –, is het hof tevens van oordeel dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van een TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege eist. Het hof zal die maatregel dan ook opleggen, naast de eerder genoemde gevangenisstraf. Uit hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de aard van de bewezen verklaarde feiten volgt dat de op te leggen maatregel in duur niet zal zijn gemaximeerd.
Het hof ziet aanleiding om in deze uitspraak een advies op te nemen als bedoeld in artikel 37b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen, in die zin dat in beginsel de behandeling in het kader van de TBS-maatregel pas zal ingaan op het moment dat twee derde gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf is ondergaan.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer], bijgestaan door haar raadsman, zich in eerste aanleg als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde tot een bedrag van € 42.507,72 (bestaande uit € 7.507,72 aan materiële schade en € 35.000,00 aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast is in eerste aanleg verzocht om vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten ten bedrage van € 18.184,07 (bestaande uit kosten rechtsbijstand).
Deze vordering tot schadevergoeding is in hoger beroep gehandhaafd en daarom in het geheel opnieuw aan de orde. De verzochte vergoeding van proceskosten is in hoger beroep verhoogd naar een bedrag van € 33.247,43 (wederom bestaande uit kosten rechtsbijstand).
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 40.517,87 (bestaande uit € 5.517,87 aan materiële schade en € 35.000,00 aan immateriële schade), met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de gevraagde proceskostenvergoeding.
De vordering van de benadeelde partij is op enkele punten namens de verdachte betwist.
Het hof zal hieronder de verschillende onderdelen van de vordering van de benadeelde partij, zoals benoemd in het voegingsformulier, bespreken en beoordelen.
Reiskosten
Deze schadepost ad € 843,47 is als volgt opgebouwd:
- -
reiskosten eerste aanleg i.v.m. therapie € 194,51,
- -
reiskosten hoger beroep i.v.m. therapie € 115,68,
- -
reiskosten + parkeerkosten eerste aanleg € 433,28,
- -
reiskosten + parkeerkosten hoger beroep € 100,00.
Voor wat betreft de reiskosten in verband met therapie wijst het hof de vordering toe tot een bedrag van € 270,49 (€ 194,51 eerste aanleg en € 75,98 hoger beroep). Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat deze materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde. Het overige gevorderde gedeelte van € 39,70 wordt afgewezen, nu deze kosten blijkens de brief d.d. 4 mei 2020 van de raadsman van de benadeelde partij niet zijn gemaakt. Het hof ziet geen aanleiding deze als toekomstige kosten toe te wijzen.
Met betrekking tot de reis- en parkeerkosten eerste aanleg en hoger beroep zijn door de raadsman van de benadeelde partij overzichten meegestuurd. Het hof wijst de vordering op dit punt toe tot een bedrag van € 154,61. Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat deze materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde. Het overig gevorderde op dit onderdeel groot € 378,67 (in eerste aanleg een bedrag van € 278,67 en in hoger beroep een bedrag van € 100,00) wordt afgewezen. Uit genoemde overzichten en brief van 4 mei 2020 volgt dat dit bedrag aan opgevoerde kosten verband houdt met het voeren van de procedure. Deze kosten zijn niet te beschouwen als materiële schade zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen. Deze kosten moeten worden gezien als proceskosten, en zullen daarom hieronder worden besproken.
Kosten binnentreden woning + bijmaken sleutels
Deze schadepost ad € 344,84 is als volgt opgebouwd:
- -
kosten i.v.m. binnentreden woning door politie € 312,48,
- -
kosten i.v.m. het laten bijmaken van sleutels € 32,00.
Het hof wijst dit deel van de vordering toe tot een bedrag van € 344,48 (een optelsom van bovengenoemde bedragen). Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat deze materiële schade is geleden. Deze schade, veroorzaakt bij het betreden van de woning door de politie ter ontzetting van de aangeefster, is een rechtstreeks gevolg van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde, waaronder de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Deze schade kan de verdachte – anders dan de raadsvrouw heeft bepleit – als gevolg van zijn handelen in redelijkheid worden toegerekend. Het overige gevorderde gedeelte van € 0,36 wordt afgewezen, nu deze kosten niet zijn onderbouwd en het hof uitgaat van een kennelijke verschrijving op het voegingsformulier.
Kosten aanschaf kleding, persoonlijke hygiëne, dekbed
Deze schadepost ad € 427,00 (op zitting in eerste aanleg verminderd tot € 411,00) is als volgt opgebouwd:
- -
kleding en persoonlijke hygiëne € 66,00,
- -
kleding € 235,00,
- -
dekbed € 110,00.
Het hof wijst dit deel van de vordering ad € 411,00 toe. Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat deze materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde.
Kosten verhuizing, opslag en herinrichtingskosten
Deze schadepost ad € 3.594,58 is als volgt opgebouwd:
- -
laminaatvloer en tapijt € 759,15,
- -
kleine aankopen i.v.m. verhuizing € 86,99;
- -
kosten i.v.m. verhuizing inboedel naar opslag € 353,00,
- -
kosten opslag € 951,99,
- -
kosten i.v.m. verhuizing inboedel naar nieuwe woning € 160,85,
- -
kosten aanschaf nieuwe bank en hocker € 624,60,
- -
kosten aanschaf nieuw bed € 658,00.
Deze kosten zijn gemaakt in verband met het vertrek van de benadeelde partij uit haar woning, naar aanleiding van de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten. Het hof is anders dan de raadsvrouw van de verdachte van oordeel dat tussen die bewezen verklaarde feiten en bovengenoemde, aangetoonde, schade voldoende verband bestaat in de zin van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek. Deze schade was naar ervaringsregels voorzienbaar als gevolg van het opzettelijke handelen van de verdachte en kan hem in redelijkheid worden toegerekend. Genoemde schadeposten komen dan ook als rechtstreekse schade in beginsel voor toewijzing in aanmerking.
Het hof merkt hierbij wel op dat bij een aantal van bovengenoemde kostenposten sprake is van zaakschade, en dat de omvang van zaakschade moet worden vastgesteld naar het criterium van de dagwaarde, zoals ook de raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd.
Het hof schat de dagwaarde van de laminaatvloer en het tapijt, die de benadeelde partij moest verwijderen en niet mee kon nemen naar haar volgende woning, op twee derde van de nieuwprijs daarvan: 2/3 x € 759,15 = € 506,10.
Het hof schat de dagwaarde van de meubels en het bed, waarvan de benadeelde partij afstand heeft gedaan, op twee derde van de nieuwprijs van de vervolgens door haar aangeschafte bank, de hocker en het bed: 2/3 x € 1.282,60 (€ 624,60 + € 658,00) = € 855,07.
De schadepost “kosten i.v.m. verhuizing inboedel naar nieuwe woning” zal worden toegewezen tot een bedrag van € 139,15. Uit de bijlage bij het voegingsformulier volgt dat de benadeelde partij een bedrag van € 300,00 heeft aanbetaald voor het huren van een busje en dat zij vervolgens een bedrag van € 160,85 retour heeft ontvangen. De daadwerkelijke kosten bedragen dus € 139,15.
Dit gedeelte van de vordering zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 506,10 + € 86,99 + € 353,00 + € 951,99 + € 139,15 + € 855,07 = € 2.892,30. Het overige gevorderde wordt afgewezen.
Medische kosten
Deze schadepost ad € 856,41 is als volgt opgebouwd:
- -
medicatie € 7,07,
- -
kosten zorgverzekering 2017 € 464,34,
- -
kosten zorgverzekering 2017 € 385,00.
Het hof wijst dit deel van de vordering ad € 856,41 toe. Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat deze materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde.
Gederfd huurgenot
Deze schadepost ad € 1.224,32 is opgebouwd uit de huurpenningen die de benadeelde partij na tijdige opzegging van de huur nog heeft moeten voldoen voor de maanden maart 2017 (€ 662,20) en april 2017 (€ 562,12), terwijl ze niet meer in haar woning verbleef.
Het hof wijst dit deel van de vordering ad in totaal € 1.224,32 toe. Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat deze materiële schade is geleden. Het slachtoffer heeft de woning onmiddellijk en definitief moeten verlaten als gevolg van wat zij daar op 4 maart 2017 heeft moeten doorstaan, maar zij heeft de huur tot de datum waartegen zij heeft opgezegd (24 april 2017) betaald. Deze schade dient als tevergeefs gemaakte kosten volgens jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2005:AR6460) te worden aangemerkt als vermogensschade, en is een rechtstreeks gevolg van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde.
Vervanging parfum en broek
Deze schadepost ad € 233,10 is als volgt opgebouwd:
- -
aanschaf parfum € 149,00,
- -
aanschaf broek € 84,10.
Het hof is van oordeel dat deze aangetoonde kosten rechtstreeks verband houden met de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten. Het hof merkt ook hierbij op dat sprake is van zaakschade en dat dergelijke schade moet worden vastgesteld naar het criterium van de dagwaarde. Het hof schat de dagwaarde van de parfum en de broek, waarvan de benadeelde partij afstand heeft gedaan, op twee derde van de nieuwprijs van de vervolgens door haar aangeschafte parfum en broek: 2/3 x € 233,10 = € 155,40. Het overige gevorderde wordt afgewezen.
Smartengeld
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich naar het oordeel van het hof - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 30.000,00. De overige gevorderde immateriële schadevergoeding wijst het hof af.
Totaal toe te wijzen bedrag aan schade
Gelet op het vorenstaande wordt een bedrag van € 6.309,01 aan materiële schade en een bedrag van € 30.000,00 aan immateriële schade, in totaal een bedrag van € 36.309,01 toegewezen. Dit bedrag wordt vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. Het hof berekent de kosten rechtsbijstand volgens het liquidatietarief rechtbanken en hoven. Anders dan de advocaat-generaal en de raadsman van de benadeelde partij, ziet het hof in deze zaak geen aanleiding om hiervan af te wijken.
De raadsman van het slachtoffer heeft de proceskosten voor de eerste aanleg thans gesteld op € 19.666,02 (zie de brief van 4 mei 2020). De raadsvrouw van de verdachte heeft bij pleidooi in hoger beroep bepleit dat de proces-kosten (voor zowel de eerste aanleg als het hoger beroep) berekend moeten worden volgens het liquidatietarief. De proceskostenveroordeling in eerste aanleg is daarmee onderdeel van het partijdebat in appel geworden en ligt aan het hof ter beoordeling voor.
Eerste aanleg: Voor het invullen van het formulier “Verzoek tot schadevergoeding” kent het hof ½ punt toe. Op dit formulier staan een bedrag voor smartengeld met een toelichting en zeven posten voor materiële schade, vergezeld van nota’s. De regiezittingen leveren tezamen 1. punt op en de inhoudelijke behandeling 2 punten. Tot 1 mei 2018 bedroeg tarief IV € 894,00 per punt. Derhalve bedraagt het totaal voor de eerste aanleg (die plaats had vóór 1 mei 2018): 3,5 x € 894,00 = € 3.129,00.
Hoger beroep: De regiezitting levert ½ punt op en de inhoudelijke behandeling 2 punten. In hoger beroep wordt ieder punt in tarief IV gewaardeerd op € 1.959,00. Derhalve bedraagt het totaal voor het hoger beroep: 2,5 x € 1.959,00 = € 4.897,50.
Totaal: Het totaal van kosten rechtsbijstand bedraagt volgens het liquidatietarief € 3.129,00 + € 4.897,50 = € 8.026,50.
Het hof zal de verdachte daarom veroordelen in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 8.026,50, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof zal de verdachte niet veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte reiskosten in verband met de procedure van in totaal € 378,67. Dergelijke reiskosten zijn ingevolge artikel 238, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering immers niet voor toewijzing vatbaar indien een benadeelde partij met een gemachtigde procedeert. Het betoog van de raadsman van de benadeelde partij op dit punt, waarin hij verwijst naar de Richtlijn 2012/29/EU van 25 oktober 2012 van het Europees Parlement en de Raad (de zogenaamde Slachtofferrichtlijn), maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 36.309,01 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Anders dan de raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit ziet het hof geen aanleiding om de hieraan te verbinden gijzeling te bepalen op 1 dag. Immers, op grond van artikel 6.4.20, lid 3, Wetboek van Strafvordering, zoals dat per 1 januari 2020 geldt, zal gijzeling niet worden toegepast indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling. De door de raadvrouw aan haar verzoek ten grondslag gelegde betalingsonmacht zal dan ook naar het moment dat de beslissing van het openbaar ministerie over de toepassing van gijzeling aan de orde komt, beoordeeld dienen te worden. Het hof zal het aan de maatregel te verbinden aantal dagen gijzeling bepalen op het hierna te noemen – en op grond van de tabel van het LOVS gebruikelijke - aantal dagen.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
De verdachte is bij arrest van dit hof van 3 oktober 2012 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest. Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 mei 2007 is hij voorts veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdachte is op 14 september 2015 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het eind van de hierbij gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd is ingegaan op 14 september 2015 en bedroeg 1582 dagen. Daarna is de voorwaardelijke invrijheidsstelling driemaal herroepen, namelijk voor een periode van respectievelijk 180, 150, en 63 dagen. De verdachte is op 28 februari 2017 wederom voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder dezelfde algemene voorwaarde als hierboven vermeld. De proeftijd bedraagt thans nog 1189 dagen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht om de vordering af te wijzen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan, terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De vordering van het Openbaar Ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is derhalve gegrond.
Het hof zal deze vordering daarom toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan. Het hof heeft bij deze beslissing voor ogen dat deze straf ten uitvoer moet worden gelegd vóórdat kan worden aangevangen met de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
In hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, ziet het hof geen reden om anders te beslissen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 36.309,01 (zesendertigduizend driehonderdnegen euro en één cent) bestaande uit € 6.309,01 (zesduizend driehonderdnegen euro en één cent) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 1.198,71 (duizend honderdachtennegentig euro en eenenzeventig cent) aan materiële schade.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro) aan immateriële schade.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 8.026,50 (achtduizend zesentwintig euro en vijftig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 36.309,01 (zesendertigduizend driehonderdnegen euro en één cent) bestaande uit € 6.309,01 (zesduizend driehonderdnegen euro en één cent) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
216 (tweehonderdzestien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 4 maart 2017.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met nummer 99-000256-37 toe en gelast dat het gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer
is gelegd, alsnog geheel wordt ondergaan, te weten:
1189 (elfhonderd negenentachtig) dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten, mr. D.M. Thierry en mr. L.C. van Walree, in bijzijn van de griffier mr. N. Germeraad-van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 mei 2020.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.