De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/23.3.2.3.1:23.3.2.3.1 Beslag
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/23.3.2.3.1
23.3.2.3.1 Beslag
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS380369:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Kleijn spreekt in zijn annotatie bij HR 24 oktober 1980, NJ 1981, 265(Langeveld/Bouwman) van 'onmiddellijkheid in de tweede graad'.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Met name de laatste overwegingen van de Hoge Raad in het arrest Van den Bergh/Van der Walle bieden een aanknopingspunt voor het oordeel dat een zelfstandig beslag op een toekomstige dwangsomvordering in beginsel niet mogelijk zal zijn. Een veroordeelde zal in de regel aan een rechterlijke veroordeling niet ongehoorzaam zijn, zodat de verbeurte van een dwangsom en dus het ontstaan van een dwangsomvordering tijdens het beslag doorgaans niet waarschijnlijk zal zijn. Ook een beslag op een toekomstige dwangsomvordering zal dan ook over het algemeen lange tijd niet te gelde kunnen worden gemaakt, maar gedurende die tijd evenmin kunnen worden opgeheven.
Wanneer dan ook 'de waarschijnlijkheid dat het beslag te gelde gemaakt zal kunnen worden' als gezichtspunt moet worden beschouwd dat meer in het algemeen gehanteerd kan worden, leidt toepassing daarvan tot de conclusie dat de toekomstige dwangsomvordering niet kan worden beslagen. Hiermee houdt bovendien verband dat ten opzichte van de overige 'tweede graads'-gevallen die zich in de jurisprudentie hebben voorgedaan,1 een in mijn ogen relevant verschil bestaat. Terwijl in de andere gevallen de rechtsverhouding steeds is gericht op het ontstaan van de vordering, is de rechtsverhouding waaruit de toekomstige dwangsomvordering voortvloeit er daarentegen juist op gericht dat de vordering niét zal ontstaan.
Ik sluit overigens niet uit dat in een concreet geval bijzondere omstandigheden tot een ander oordeel kunnen leiden. De waarschijnlijkheid dat een hoofdveroordeling niet zal worden nageleefd kan bijvoorbeeld toenemen op basis van overtredingen in het verleden, of andere feitelijke aanwijzingen die meebrengen dat de aannemelijkheid van een niet naleven van de rechterlijke veroordeling in de toekomst wordt vergroot.
Bij het voorgaande verdient opmerking dat de overweging van de Hoge Raad in het arrest Van den Bergh/Van der Walle mogelijk niet zonder meer naar de hier behandelde dwangsomcasus kan worden getransponeerd. De bank lijkt immers in de jurisprudentie met betrekking tot het derdenbeslag een zodanige uitzonderingspositie in te nemen, dat niet vaststaat dat de jurisprudentie met betrekking tot het geval waarin de bank derdebeslagene is, ook toepasselijk is in andere gevallen.