Hof Amsterdam, 03-01-2012, nr. 23-004020-10
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV0917, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
03-01-2012
- Zaaknummer
23-004020-10
- LJN
BV0917
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV0917, Uitspraak, Hof Amsterdam, 03‑01‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:1562, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2010:BN7989, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
art. 26 Wet wapens en munitie
Uitspraak 03‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Poging doodslag door met een geladen vuurwapen in het donker meermalen op een verbalisant in burger te schieten. Omstandigheden waaruit het hof afleidt dat de verdachte wist dat het om een politieman ging. Er was geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Verwerping van beroep op (putatief) noodweer en noodweerexces. Voorwaardelijk opzet: de verdachte heeft door op korte afstand meermalen met een vuurwapen gericht te schieten op de politieman, die daarbij werd geraakt, willens en wetens de aanmerkelijke kans op een fatale afloop aanvaard. Geen voorbedachten raad, nu niet is vast te stellen dat sprake was van zodanige tijdspanne dat de verdachte in de gelegenheid is geweest zich rekenschap te geven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Strafmaat: 10 jaar gevangenisstraf, mede gelet op de reeks bewezen verklaarde ernstige strafbare feiten, waaronder een gewapende overval.
Partij(en)
parketnummer: 23-004020-10
datum uitspraak: 3 januari 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 september 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-525982-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Het Veer te Amsterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 9 maart, 12 mei, 16 juni en 8 september 2010 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 15 februari en 20 december 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
- 1.
hij op of omstreeks 2 december 2009 te Amsterdam met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een of meer medewerker(s) van makelaarskantoor [naam makelaarskantoor] ([adres makelaarskantoor]), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (tussen de 4300 euro en 4800 euro) en/of een horloge (merk IWC), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan dat makelaarskantoor en/of die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte (nadat hij zich naar dat makelaarskantoor had begeven)
- -
een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die medewerker(s) heeft getoond en/of voorgehouden en/of op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] heeft gericht en/of (voortdurend) gericht heeft gehouden en/of (voortdurend) onder schot heeft gehouden en/of
- -
tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] een of meermalen heeft gezegd: 'En nu naar die kluis, schiet op' en/of geschreeuwd dat hij de handen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] wilde zien, in elk geval woorden van dergelijke aard en/of strekking en/of
- -
op korte afstand met dat vuurwapen, in elk geval met dat op een vuurwapen gelijkende voorwerp is blijven zwaaien in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of
- -
(vervolgens) met dat vuurwapen, in elk geval met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp (vlak) achter die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] is aangelopen (richting de kluis) en/of tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: 'Je krijgt één kans, anders schiet ik je door je kop', in elk geval woorden van dergelijke - dreigende - aard en/of strekking en/of
- -
tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] heeft gezegd: 'Blijven liggen jullie, mijn negervriend staat buiten en die houdt jullie in de gaten' in elk geval woorden (telkens) van dergelijke dreigende aard en/of strekking;
- 2.
primair
hij op of omstreeks 2 december 2009 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 3] (brigadier van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland) van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), met een vuurwapen een of meerdere kogel(s) op en/of in de richting van die [slachtoffer 3] heeft afgevuurd/afgeschoten (waardoor die [slachtoffer 3] in/op de heup/buikstreek, in elk geval op het lichaam werd geraakt en/of geschampt);
- 2.
subsidiair:
hij op of omstreeks 2 december 2009 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk (en met voorbedachten rade) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) met een vuurwapen een of meerdere kogel(s) op en/of in de richting van die [slachtoffer 3] heeft afgevuurd/afgeschoten (waardoor die [slachtoffer 3] in/op de heup/buikstreek, in elk geval op het lichaam werd geraakt en/of geschampt);
- 3.
hij op of omstreeks 2 december 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 4] (agent van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (op korte afstand) een (vuur)wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer 4] getoond en/of voorgehouden;
- 4.
hij op of omstreeks 2 december 2009 te Amsterdam een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool en/of een revolver (merk [wapen]), en/ of munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
- 5.
hij op of omstreeks 4 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een medewerkster van makelaarskantoor [naam makelaarskantoor] ([adres makelaarskantoor]), te weten [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van één of meer geldbedrag(en) (ongeveer 20.000 euro) en/of een horloge (merk Cartier), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemd makelaarskantoor en/of die [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte (nadat hij zich naar dat makelaarskantoor had begeven)
- -
een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer 5] heeft getoond en/of voorgehouden en/of op die [slachtoffer 5] heeft gericht en/of (voortdurend) gericht heeft gehouden en/of (voortdurend) onder schot heeft gehouden en/of
- -
tegen voomoemde [slachtoffer 5] één of meermalen heeft gezegd: 'Kluis openmaken, anders schiet ik je dood' en/of 'Dit soort geintjes ken ik, nog één keer anders schiet ik je dood', in elk geval (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
en/of
hij op of omstreeks 4 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen één of meer geldbedrag(en) (circa 20.000 euro) en/of één of meer horloge(s) (merk Cartier), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan makelaarskantoor [naam makelaarskantoor] ([adres makelaarskantoor]) en/of [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte (nadat hij zich naar dat makelaarskantoor had begeven)
- -
een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer 5] heeft getoond en/of voorgehouden en/of op die [slachtoffer 5] heeft gericht en/of (voortdurend) gericht heeft gehouden en/of (voortdurend) onder schot heeft gehouden en/of
- -
tegen voornoemde [slachtoffer 5] één of meermalen heeft gezegd: 'Kluis openmaken, anders schiet ik je dood' en/of 'Dit soort geintjes ken ik, nog één keer anders schiet ik je dood', in elk geval (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/ of strekking;
- 6.
hij op of omstreeks 22 april 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een medewerkster van kledingwinkel [naam kledingwinkel], te weten [slachtoffer 6] heeft gedwongen tot de afgifte van één of meer geldbedrag(en) (circa 700 euro) en/of één of meer bankpas(sen) (ABN Amro privépas met rekeningnummer [rekeningnummer]2 en/of ABN Amro zakelijke pas met rekeningnummer [rekeningnummer]), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde kledingwinkel [naam kledingwinkel] en/of [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of tot het ter beschikking stellen van de pincode, in elk geval het ter beschikking stellen van gegevens, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte, (nadat hij zich naar voornoemde
kledingwinkel had begeven)
- -
een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer 6] heeft getoond en/of voorgehouden en/of op die [slachtoffer 6] heeft gericht en/of (voortdurend) gericht heeft gehouden en/of (voortdurend) onder schot heeft gehouden en/of
- -
tegen voornoemde [slachtoffer 6] één of meermalen heeft gezegd: 'Geef mij geld' en/of 'Dan wil ik je pinpas hebben en schrijf je pincode op' en/of 'Als de pincode verkeerd is weet ik jou te vinden', in elk geval (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
- 7.
hij op of omstreeks 22 april 2009 te Amsterdam, in elk het geval in Nederland, ter uitvoering van door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/ uit één of meer geldautoma(a)t(en) weg te nemen een of meer geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6] en/of ABN Amro, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot de plaats des misdrijfs te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten een of meer ontvreemde bankpas(sen) (ABN Amro privépas met rekeningnummer [rekeningnummer] en/of zakelijke pas met rekeningnummer [rekeningnummer]) (op naam van [slachtoffer 6]).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 1, 4 en 7 ten laste gelegde
Met de raadsman en de advocaat-generaal is naar oordeel van het hof, onder meer gelet op de bekennende verklaringen van de verdachte, de aangiften en het Wapenrapport (pagina 73 e.v.), hetgeen aan de verdachte onder 1, 4 en 7 is ten laste gelegd, wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat zijn cliënt van het hem onder 2 primair en subsidiair dient te worden vrijgesproken. De verbalisanten hebben een andere lezing van de incidenten gegeven dan de verdachte, doch het hof dient uit te gaan van de lezing van de verdachte omdat deze als het meest betrouwbaar kan worden aangemerkt. Deze komt er -kort weergegeven- op neer dat hij niet wist dat hij schoot op een politieambtenaar, genaamd [slachtoffer 3]. [slachtoffer 3] was niet als zodanig herkenbaar en het was donker. De verdachte heeft niet gehoord dat [slachtoffer 3] riep dat hij van de politie was; de afstand was daarvoor te groot.
Er is geen sprake van voorbedachte rade nu niet is gebleken dat de verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Hoogstens kan sprake zijn van voorwaardelijk opzet, hetgeen in de strafmaat tot uitdrukking dient te komen.
Ten aanzien van hetgeen onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat zijn cliënt geen opzet heeft gehad om [slachtoffer 4] te bedreigen, nu de verdachte al fietsend het vuurwapen in zijn hand hield en dit niet op [slachtoffer 4] heeft gericht.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] consistent, concreet en onderbouwd met redenen van wetenschap hebben verklaard in lijn met de situatie op beide plaatsen zoals door de politie aangetroffen. Deze verklaringen vinden op belangrijke punten steun in andere bewijsmiddelen. Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] daarom betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat zij in strijd met de waarheid hebben verklaard, zijn niet aannemelijk geworden. Het hof zal daarom de verklaring van de verdachte voor zover die strijdig is met bovengenoemde bewijsmiddelen, passeren.
Op grond van de bewijsmiddelen in het aanvullend arrest gaat het hof uit van de hierna geschetste gang van zaken.
Op 2 december 2009 omstreeks 17.00 uur is het makelaarskantoor [naam makelaarskantoor] aan de [adres makelaarskantoor] in Amsterdam overvallen, hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd. Na de overval vluchtte de gewapende verdachte op zijn fiets in de richting van de RAI en het Beatrixpark in Amsterdam. Hij had niet gemerkt dat hij door de politieambtenaar [slachtoffer 3], in burger gekleed, op de fiets werd achtervolgd. De verdachte stopte om zich in de bosjes om te kleden. Uit het proces-verbaal van 3 december 2009 van het verhoor van [slachtoffer 3] bij de politie en zijn verklaring bij de rechter-commissaris van 17 maart 2010 blijkt dat [slachtoffer 3] met een redelijke snelheid op zijn fiets kwam aanrijden. Hij wilde zijn fiets tot stilstand brengen ten einde om te keren en via zijn portofoon zijn locatie door te geven. Omdat zijn aandacht naar zijn portofoon uitging, kwam hij dichter in de buurt van de verdachte tot stilstand dan hij wilde. De afstand tussen hen beiden was toen ongeveer 20 meter. De verdachte kwam op hem aflopen en keek in de richting van [slachtoffer 3]. [slachtoffer 3] kreeg de indruk dat de verdachte achterdochtig was en dat het niet goed zou zijn om zijn rug naar de verdachte toe te keren om van hem weg te fietsen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 3] een aantal keren aankeek. [slachtoffer 3] besloot om niet op versterking te wachten, maar om tot aanhouding van de verdachte over te gaan. De afstand tussen beide mannen was toen ongeveer 10 meter. [slachtoffer 3] trok zijn dienstwapen, richtte dat op de verdachte en riep: 'Politie, je bent aangehouden.' De verdachte schreeuwde iets onverstaanbaars terug, trok zijn jas omhoog, pakte met zijn hand iets van zijn linker zij en richtte dat voorwerp onmiddellijk op [slachtoffer 3]. Vervolgens schoten zij op elkaar. [slachtoffer 3] werd op zijn rechter heup geraakt. Uit de medische verklaring van het VU Medisch Centrum van 2 december 2009 blijkt dat [slachtoffer 3] een oppervlakkige schotwond op zijn rechter zij had opgelopen. Beiden stonden even stil zonder te schieten. [slachtoffer 3] besloot achter een boom dekking te zoeken. Vervolgens schoten beiden wederom op elkaar. De verdachte pakte zijn fiets en rende weg in de richting van het Beatrixpark. Blijkens het proces-verbaal van 3 december 2009 van het verhoor van verbalisant [slachtoffer 4] bij de politie en zijn verklaring bij de rechter-commissaris van 17 maart 2010 is [slachtoffer 4], in uniform gekleed, in zijn dienstvoertuig naar de achterkant van de RAI gereden. [slachtoffer 4] hoorde dat er werd geschoten, is uitgestapt en in de richting van het Beatrixpark gelopen. Hij zag dat er een fietser (het hof begrijpt, en verder te noemen,: de verdachte) zijn kant op kwam rijden, die zichtbaar schrok toen hij [slachtoffer 4] zag. De verdachte liet zijn fiets met een slipbeweging op ongeveer 3 à 4 meter voor [slachtoffer 4] tot stilstand komen en riep: 'Doe het niet, doe het niet.' De verdachte had een wapen in zijn hand en maakte daarmee een zwaaiende beweging in de richting van [slachtoffer 4]. [slachtoffer 4] trok zijn dienstwapen en schoot op de benen van de verdachte. De verdachte werd geraakt en viel van zijn fiets. Hij krabbelde overeind en hij reed op zijn fiets in de richting van het Beatrixpark. Enige tijd later werd de verdachte door de politie in het Beatrixpark aangehouden.
Het hof gaat er van uit dat [slachtoffer 3] in de richting van de verdachte heeft geroepen dat hij van de politie was, de verdachte hiervan aldus wetenschap heeft gehad, dat de afstand tussen de verdachte en [slachtoffer 3] ongeveer 20 meter bedroeg. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat het schietincident in een afgelegen gebied (het parkeerterrein bij de RAI) heeft plaatsgevonden waar het rond dat tijdstip stil en donker was. Dat de verdachte niet zou hebben gehoord dat [slachtoffer 3] zou hebben geroepen dat hij een politieagent was, acht het hof derhalve onaannemelijk.
Van voorbedachte raad is sprake indien gebleken is van kalm beraad en rustig overleg, dat wil zeggen: als de verdachte de gelegenheid heeft gehad zich op het te nemen of genomen besluit te beraden, zodat de gelegenheid heeft bestaan over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad te kunnen nadenken en zich daarvan rekenschap te kunnen geven.
Het hof leidt uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen af dat, nadat [slachtoffer 3] door een kogel in zijn zij werd geraakt, een moment door de verdachte niet is geschoten. [slachtoffer 3] spreekt in dat verband van een 'impasse', waardoor hij achter een boom dekking kon zoeken waarna zij, [slachtoffer 3] en verdachte, wederom op elkaar schoten. Met de raadsman is het hof echter van oordeel dat niet vast te stellen valt dat sprake was van een zodanige tijdspanne dat de verdachte in de gelegenheid is geweest zich van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad rekenschap te geven.
Wel is het hof van oordeel dat de verdachte door zijn handelwijze, te weten: het op korte afstand gericht in de richting van [slachtoffer 3] meermalen met een vuurwapen schieten, waarbij [slachtoffer 3] werd geraakt, willens en wetens de aanmerkelijke kans op een voor [slachtoffer 3] mogelijk fatale afloop heeft aanvaard. Hij heeft dan ook met voorwaardelijk opzet gehandeld.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij, toen hij van [slachtoffer 3] wegfietste, geen tijd had om zijn wapen weg te stoppen en dat hij nog met het wapen in zijn hand op zijn fiets plotseling met een man in uniform werd geconfronteerd (het hof begrijpt: verbalisant [slachtoffer 4]). Uit de verklaringen van verbalisant [slachtoffer 4] blijkt dat de verdachte op korte afstand met een wapen in zijn hand een zwaaiende beweging in zijn richting heeft gemaakt. Dit was voor [slachtoffer 4] aanleiding om met zijn dienstwapen in de richting van de verdachte te schieten. Naar oordeel van het hof heeft de verdachte door aldus te handelen opzettelijk [slachtoffer 4] bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De verweren worden in hun onderdelen, daarbuiten gelaten het bovenbeschrevene ten aanzien van de voorbedachte rade, verworpen. Op grond van het bovenstaande acht het hof het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen zoals hieronder aangegeven.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
De rechtbank heeft de verdachte van hetgeen hem onder 5 is ten laste gelegd vrijgesproken. De officier van justitie is tegen die beslissing in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd om de verdachte vrij te spreken, nu weliswaar voldoende wettig bewijs aanwezig is maar hij niet de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte zich aan het ten laste gelegde onder 5 schuldig zou hebben gemaakt. De raadsman heeft verzocht de vrijspraak in stand te laten.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 5 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. De verdachte heeft telkens een ontkennende verklaring afgelegd. Het hof kan niet uitsluiten dat de verklaring van aangever [slachtoffer 5] over het signalement van de dader, gelet op het tijdsverloop tussen de pleegdatum en het verhoor door de politie en de rechter-commissaris nadien, is beïnvloed. Andere bewijsmiddelen die duiden op betrokkenheid van de verdachte bij dit feit, zijn niet in voldoende mate aanwezig.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep, onder 6 ten laste gelegde -kort weergegeven- dat hij op 22 april 2009 een medewerkster van kledingwinkel [naam kledingwinkel], aangeefster [slachtoffer 6], te Amsterdam met een vuurwapen zou hebben gedwongen tot afgifte van een geldbedrag en bankpassen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend deze overval te hebben gepleegd. Hij verklaart dat hij op 22 april 2009 door ene [naam contactpersoon] werd gebeld, hij van [naam contactpersoon] bankpassen heeft gekocht en hij daarmee heeft geprobeerd geld op te nemen, hetgeen aan hem onder 7 is ten laste gelegd. De aangeefster [slachtoffer 6] heeft in haar verklaring bij de politie op 24 april 2009 de dader van de overval -kort weergegeven- omschreven als: een blanke man van 30-35 jaar, 1.75 meter lang, een slank postuur en accentloos Nederlands pratend. Dit signalement heeft het hof vergeleken met het signalement van de dader ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit, uit de verklaring van de aangever [slachtoffer 2]. De verdachte heeft bekend het onder 1 ten laste gelegde te hebben gepleegd. [slachtoffer 2] (pagina 43), omschrijft de dader -kort weergegeven- als: een man met een getinte huidskleur van 20-30 jaar, 1.70-1.75 meter lang, een smal postuur en met een licht Amsterdams accent pratend.
Het hof stelt voorts aan de hand van de stukken in het dossier vast dat de tijd tussen de overval en de poging van de verdachte om geld op te nemen ongeveer 25 minuten bedraagt en dat de afstand tussen de plaats van de overval en het pinautomaat ongeveer 3,5 kilometer is. Het hof overweegt dat het signalement van de verdachte van de overval op 2 december 2009 en dat van de dader van de overval op 22 april 2009 kenmerkende verschillen bevat en voor zover de signalementen overeenkomsten bevatten, deze te weinig specifiek zijn om daaraan in overwegende mate bewijskracht te verbinden.
Hoewel het feitelijk heel wel mogelijk is om in een dergelijke tijdspanne deze afstand af te leggen, komt het hof, mede gelet op het van het door de aangeefster opgegeven afwijkende signalement van de verdachte, op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet tot voldoende wettig en overtuigend bewijs. Bij deze stand van zaken en het ontbreken van verdere indicaties van zijn betrokkenheid zal het hof de verdachte van het onder 6 ten laste gelegde vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4 en 7 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
hij op 2 december 2009 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld medewerkers van makelaarskantoor [naam makelaarskantoor] ([adres makelaarskantoor]), te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en een horloge (merk IWC), toebehorende aan dat makelaarskantoor en/ of die [slachtoffer 2], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, nadat hij zich naar dat makelaarskantoor had begeven,
- -
een vuurwapen, aan die medewerkers heeft getoond en voorgehouden en op die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] heeft gericht en gericht heeft gehouden en - tegen die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] een of meermalen heeft gezegd: 'En nu naar die kluis, schiet op' en geschreeuwd dat hij de handen van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] wilde zien, en
- -
op korte afstand met dat vuurwapen, is blijven zwaaien in de richting van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en - vervolgens met dat vuurwapen, vlak achter die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] is aangelopen richting de kluis en
- -
tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: 'Je krijgt één kans, anders schiet ik je door je kop', en
- -
tegen die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] heeft gezegd: 'Blijven liggen jullie, mijn negervriend staat buiten en die houdt jullie in de gaten':
2 primair.
op 2 december 2009 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3], brigadier van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, van het leven te beroven, met dat opzet, met een vuurwapen meerdere kogels op of in de richting van die [slachtoffer 3] heeft afgeschoten, waardoor die [slachtoffer 3] in het lichaam werd geraakt of geschampt;
3.
op 2 december 2009 te Amsterdam, [slachtoffer 4], agent van de regiopolitie Amsterdam Amstelland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend op korte afstand een vuurwapen, aan voornoemde [slachtoffer 4] getoond;
4.
op 2 december 2009 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een revolver merk [wapen], en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
7.
op 22 april 2009 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening uit één geldautomaat weg te nemen geldbedragen, toebehorende aan [slachtoffer 6] en/of ABN Amro, en dat weg te nemen geld onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten ontvreemde bankpassen ABN Amro privépas met rekeningnummer [rekeningnummer] en zakelijke pas met rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [slachtoffer 6].
Hetgeen onder 1, 2 primair, 3, 4 en 7 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat sprake is van (putatief) noodweer(exces), nu de verdachte geen wetenschap had dat [slachtoffer 3] politieambtenaar was.
Het hof overweegt daartoe dat naar zijn oordeel op grond van de gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde vaststaat dat de wetenschap had dat [slachtoffer 3] een politieambtenaar was, zodat voor de verdachte geen sprake meer was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging geboden was op het moment dat hij met het vuurwapen op [slachtoffer 3] schoot.
Het hof verwerpt het verweer voor zover het om (al dan niet putatief) noodweer gaat nu, zo er al van een onmiddellijke aanranding sprake was, deze niet (voor verdachte kenbaar) wederrechtelijk was. Nu er geen sprake was van een noodweersituatie, verwerpt het hof het beroep op noodweerexces.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 primair, 3, 4 en 7 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
afpersing.
het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1, 2 primair, 3, 4, 6 en 7 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 primair, 3, 4, 6, en 7 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op 22 april en 2 december 2009 schuldig gemaakt aan reeks zeer ernstige misdrijven, die bruut en gewelddadig van karakter waren.
Op 2 december 2009 heeft de verdachte, vermomd en voorzien van een vuurwapen, een gewelddadig overval op een makelaarskantoor gepleegd. Hij heeft zijn wapen op het hoofd van de slachtoffers gericht, hen gedwongen de kluis te openen, geld en een horloge af te geven en hij heeft gedreigd hen door hun hoofd te schieten. De verdachte heeft op ingrijpende wijze inbreuk gemaakt op de integriteit van de slachtoffers, alsmede op hun gevoel van veiligheid. Zijn handelen heeft, blijkens de stukken in het dossier, voor de slachtoffers traumatisch gevolgen gehad. Het heeft bij een van de slachtoffers tot onder meer nervositeit, concentratieproblemen en slechte nachtrust geleid. Dat het op 2 december 2009 om een -in de woorden van de verdachte- (criminele) incasso ging bij een in zijn ogen malafide makelaarskantoor maakt dit niet anders.
Op 22 december 2009 heeft hij zich eveneens schuldig gemaakt een poging doodslag en een bedreiging met een vuurwapen tegen twee politieagenten. Hij heeft bewust meermalen met een vuurwapen in de richting van een politieambtenaar geschoten. Hij heeft daarbij een politieambtenaar verwond en hij heeft het risico genomen dat zijn slachtoffer het met de dood had moeten bekopen. Door aldus te handelen heeft verdachte het leven van het slachtoffer ernstig in gevaar gebracht. De verdachte heeft zich daarbij geen rekenschap gegeven van de traumatische gevolgen voor het slachtoffer van zijn handelen. Met datzelfde vuurwapen heeft hij korte tijd na het schietincident een andere, geüniformeerde politieambtenaar bedreigd. Beiden hebben nog lange tijd nadien last gehad van de gevolgen van het handelen van de verdachte. Een politieambtenaar moet zijn werk kunnen uitvoeren zonder met dergelijke feiten te worden geconfronteerd.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het wederrechtelijk voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. Ongecontroleerd wapenbezit brengt gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee, waardoor een toename van wapenbezit, gepaard gaande met een drempelverlaging ten aanzien van het gebruik ervan, valt te vrezen. Dat laatste heeft zich in dit geval gerealiseerd, zowel bij de overval op 22 december als bij het aansluitende treffen met beide politieambtenaren.
De verdachte heeft ten slotte op 22 april 2009 met bankpassen die ongeveer 25 minuten daarvoor bij een overval waren toegeëigend, geprobeerd bij een geldautomaat geld op te nemen. De verdachte heeft verklaard dat hij deze bankpassen voor € 150 van ene '[naam contactpersoon]' te hebben gekocht. Wat daarvan ook zij, de verdachte heeft willens en wetens geld proberen te pinnen dat niet van hem was en waarvoor hij geen toestemming had. Daarmee had hij het slachtoffer aanzienlijke schade kunnen toebrengen. Voorts acht het hof dit een ernstig feit nu daarmee inbreuk wordt gemaakt op het vertrouwen dat in het elektronisch betalingsverkeer en het bankwezen moet kunnen worden gesteld en veel overlast en onrust wordt veroorzaakt aan zowel rekeninghouders als financiële instellingen.
Het hof ziet in het aantal misdrijven over een korte periode en de ernst van de feiten reden om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor lange duur op te leggen. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 december 2011 is de verdachte eerder voor soortgelijke misdrijven veroordeeld. De totale duur van de aan hem opgelegde gevangenisstraffen bestrijken ongeveer 1/3 van zijn leven. De verdachte heeft blijkens het Pro Justitia rapport van 3 maart 2010 over hetgeen hem is ten laste gelegd niet willen spreken. De psycholoog, T.M. Cornelisse-Claassen, heeft zich derhalve moeten onthouden van aanbevelingen. Ter terechtzitting in hoger beroep maakte de verdachte op het hof een laconieke indruk waaruit weinig gemeende betreurenswaardigheid naar de slachtoffers uitgaat en vooral de nadruk op de gevolgen legt die het schieten door [slachtoffer 3] op hem, verdachte, heeft gehad, waarbij de verdachte de gevolgen voor de slachtoffers van de brute gewapende overval en voor de door de verdachte beschoten politieambtenaar [slachtoffer 3] en de met een vuurwapen bedreigde politieambtenaar [slachtoffer 4] klaarblijkelijk van minder belang acht.
Naar het oordeel van het hof zou gezien de ernst van de feiten in deze zaak een straf gelijk aan de eis van de advocaat-generaal in beginsel passend zijn. Nu het hof de verdachte zal vrijspraken van het hem onder 6 ten laste gelegde zal het evenwel van de eis van de advocaat-generaal afwijken en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 285, 287, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.650. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 85.000. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk afgewezen en overigens niet-ontvankelijk verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte tot een bedrag van € 3.000 rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden afgewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.000. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4 en 7 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 primair, 3, 4 en 7 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 STK Pil, OXAZEPAM, (373648 I) meerdere pillen aangetroffen in br.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
1 STK USB-stick (memorykaart), (3736429);
- -
2 STK Cd-rom, IMATION, (3739077) camera 27 en
- -
1STK DVD MEMOREX, (3739081) beeldmateriaal RAI camera 25 02.12.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
2 STK Schoenen, [VERDACHTE], (3792238);
- -
1 STK T-shirt, (3792240); - 2 STK Handschoen, (3792241);
- -
1 STK Ondergoed, [VERDACHTE], (3792243);
- -
1 STK Broek, [VERDACHTE], (3792244);
- -
1 STK Horloge, SWATCH, 3806460; witte wijzerplaat;
- -
1 STK Kleding KI: bruin, 3806465; bruine sjaal;
- -
1 STK Telefoonkaart; 3806470; waarde 10 euro.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: Geld Nederlands, (onbekend) zie inhoud tas (3792246) 130x20, 10x5.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 STK Tas Plastic, (3792246) inh. sleutel, kent. papieren..
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 3.000 (drieduizend euro) af.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] terzake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.650 (duizend zeshonderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van € 1.650 (duizend zeshonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 26 (zesentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] terzake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 5.000 (vijfduizend euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], een bedrag te betalen van € 5.000 (vijfduizend euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] terzake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 3.000 (drieduizend euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], een bedrag te betalen van € 3.000 (drieduizend euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. N.F. van Manen en mr. P.B.C.D.F. van Sasse van Ysselt, in tegenwoordigheid van mr. R. van Leusden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 januari 2012.