Einde inhoudsopgave
Voorschrift Vreemdelingen 2000
Artikel 3.20b
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2015
- Bronpublicatie:
11-12-2014, Stcrt. 2014, 36739 (uitgifte: 18-12-2014, regelingnummer: 593764)
- Inwerkingtreding
01-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-12-2014, Stcrt. 2014, 36739 (uitgifte: 18-12-2014, regelingnummer: 593764)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Grensbewaking
Vreemdelingenrecht / Verblijf
Vreemdelingenrecht (V)
1.
Verblijf in het kader van arbeid als zelfstandige als bedoeld in artikel 3.30, zesde lid, van het Besluit, is mogelijk indien de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister beschikt over een betrouwbare deskundige begeleider en voldoet aan artikel 3.30, zesde lid, van het Besluit. De beoordeling geschiedt aan de hand van bijlage 8b bij deze regeling.
2.
Het verblijf kan door de vreemdeling of een persoon of rechtspersoon gezamenlijk worden bekostigd.
3.
Indien het verblijf middels periodieke betalingen wordt bekostigd, zijn middelen van bestaan slechts duurzaam, indien naar het oordeel van Onze Minister voldoende zekerheid is verschaft over het ongestoorde verloop van de periodieke geldstroom.
4.
Middelen van bestaan zijn duurzaam, indien deze op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven, voor een jaar of zoveel korter als het voorgenomen verblijf in Nederland zal duren, beschikbaar zijn.
5.
Middelen van bestaan zijn eveneens duurzaam, indien op een ten name van de vreemdeling gestelde bankrekening in Nederland, dan wel op de bankrekening van de begeleider, een bedrag beschikbaar is, gelijk aan het maandelijkse normbedrag, bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, vermenigvuldigd met twaalf, of zoveel minder als het voorgenomen verblijf in Nederland zal duren.
6.
De verblijfsvergunning kan worden afgewezen indien de vreemdeling en de begeleider van elkaar bloedverwant zijn tot en met de derde graad.