Rb. Den Haag, 08-12-2015, nr. AWB - 15 , 3372
ECLI:NL:RBDHA:2015:14120
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
08-12-2015
- Zaaknummer
AWB - 15 _ 3372
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:14120, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 08‑12‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2017:1495, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 08‑12‑2015
Inhoudsindicatie
weigering om de volgens eiser van rechtswege verleende omgevingsvergunning bekend te maken alsmede weigering omgevingsvergunning
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 15/3372 en 15/6242
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2015 in de zaken tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. L.C.J. Dekkers),
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder
(gemachtigde: R.M. Klerks).
Procesverloop
Bij brief van 14 april 2015 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet bekend maken van een naar zijn mening van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
Bij per fax verzonden brief van 12 mei 2015 heeft eiser beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om die omgevingsvergunning bekend te maken (zaaknummer SGR 15/3372).
Op verzoek van de rechtbank om aan te geven of het juist is dat de termijn waarbinnen de omgevingsvergunning bekend moest worden gemaakt is overschreden, heeft verweerder bij brief van 1 juni 2015 gereageerd.
Bij besluit van 5 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder geweigerd eiser omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van een vervangend woonhuis op het perceel [adres] te [woonplaats].
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld (zaaknummer SGR 15/6242).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend dat op beide procedures betrekking heeft.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2015. De beroepen zijn gevoegd behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van [adviseur], adviseur. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [persoon A].
Overwegingen
Beide zaken
1.1
Eiser was eigenaar van de woning en het perceel [adres] te [woonplaats]. De woning is in juli 2008 gedeeltelijk door brand verwoest. Verweerder heeft eiser op 24 mei 2011 een last onder dwangsom opgelegd om tot het slopen van die woning dan wel tot het bewoonbaar en bruikbaar maken daarvan over te gaan.
1.2
Eiser heeft de eigendom van een gedeelte van het perceel met daarop de gedeeltelijk verwoeste woning in eigendom overgedragen aan [persoon B]. Eiser is eigenaar gebleven van een gedeelte van het erf en de tuin van dat perceel. Bij brief van 29 juni 2012 heeft verweerder [persoon B] meegedeeld dat voor het herbouwen van de woning met exact dezelfde afmetingen en hetzelfde aanzien als de verwoeste woning geen omgevings-vergunning nodig is. In het najaar van 2012 is het verwoeste pand tot de fundering gesloopt en de eigendom van dat gedeelte van het perceel met daarop de fundering van de verwoeste woning overgedragen aan [persoon C].
1.3
Op 26 november 2014 heeft [persoon C] een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het herbouwen van een woonhuis op de locatie [adres]. Op 6 februari 2015 is hem omgevingsvergunning verleend. Tegen deze omgevingsvergunning zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4
Het bouwplan, waarvoor eiser op 5 december 2014 een aanvraag om omgevingsvergunning heeft ingediend, voorziet in de bouw van een vervangend woonhuis en de aanleg van een uitrit op het perceel [adres] te [woonplaats].
1.5
Bij brief van 9 januari 2015 heeft verweerder eiser meegedeeld dat op zijn aanvraag de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Bij brief van 28 januari 2015 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag in te trekken. Eiser heeft hierop bij brief van 20 februari 2015 gereageerd. Op deze brief heeft verweerder bij brief van 26 februari 2015 een reactie gegeven. Bij brief van 22 april 2015 heeft verweerder gereageerd op de door eiser ingediende ingebrekestelling van 14 april 2015.
1.6
Verweerder heeft besloten de procedure als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te volgen. Het ontwerpbesluit alsmede de aanvraag en de bijbehorende bescheiden hebben vanaf 4 juni 2015 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Bij brief van 9 juni 2015, ingekomen bij verweerder op 10 juni 2015, heeft eiser een zienswijze ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de door eiser ingediende zienswijze ongegrond verklaard, besloten de benodigde afwijkingsvergunning niet te verlenen en de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd wegens strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Op grond van zowel het geldende bestemmingsplan als het voorontwerp van het nieuwe bestemmingsplan zijn binnen het bouwplan elf woningen toegestaan. Voor de herbouw van de door brand verwoeste woning is de rechtsopvolger en huidige eigenaar thans reeds omgevingsvergunning verleend, aldus verweerder.
3. Eiser voert aan dat hij wel degelijk belang heeft bij het indienen van de aanvraag, omdat hij eigenaar is van het perceel waarop de woning is voorzien.
Daarnaast voert hij aan dat ten tijde van zijn aanvraag om omgevingsvergunning alsmede ten tijde van het verstrijken van de beslistermijn op 30 januari 2015 geen sprake was van een op grond van het geldende bestemmingsplan ter plaatse binnen het bouwplan toegelaten elfde woning, zodat zijn aanvraag in overeenstemming is met de voorschriften van dat bestemmingsplan. Verweerder had volgens eiser dan ook de reguliere en niet de uitgebreide voorbereidingsprocedure moeten volgen. Aangezien verweerder niet tijdig -te weten uiterlijk op 30 januari 2015- op zijn aanvraag heeft beslist, is de omgevingsvergunning volgens eiser van rechtswege ontstaan, ook al heeft verweerder meegedeeld dat de uitgebreide procedure van toepassing is. Eiser heeft daarbij verwezen naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1465) en van 14 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:753). Nu de beslistermijn voor de aanvraag van het bouwplan van [persoon C] is verlengd tot na 30 januari 2015, was naar de mening van eiser niet zijn aangevraagde woning de twaalfde woning, maar die van [persoon C].
Eiser voert ten slotte aan dat noch de voorschriften noch de plankaart van het bestemmingsplan steun bieden voor verweerders uitleg dat slechts het herbouwen van de elfde woning op dezelfde locatie zou zijn toegestaan. De locatie van de woningen is in het bestemmingsplan volgens eiser immers niet voorgeschreven. Daaruit volgt dat de elfde woning niet op exact dezelfde locatie hoeft te worden worden gebouwd dan de voorheen aanwezige elfde woning, aldus eiser.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat ten tijde van de aanvraag weliswaar tien woningen aanwezig zijn binnen het bouwvlak, maar dat het belang van eiser om een woning te mogen bouwen is komen te vervallen omdat de gedeeltelijk verwoeste woning niet langer zijn eigendom is. Eisers rechtsopvolger heeft reeds voorafgaand aan eisers aanvraag een omgevingsvergunning aangevraagd voor het oprichten van een elfde woning binnen het bouwvlak. Daarom is naar de mening van verweerder eisers aanvraag in strijd met het bestemmingsplan en is op zijn aanvraag de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing.
5. Allereerst moet de vraag worden beantwoord of eiser belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij de door hem ingediende aanvraag om omgevingsvergunning. Nu eiser eigenaar is van het perceel waarop zijn aanvraag betrekking heeft, heeft eiser een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk en actueel belang, zodat hij als belanghebbende kan worden aangemerkt.
6.1
In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar gegeven weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
In artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat het bevoegd gezag de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken kan verlengen.
In het derde lid van dat artikel is bepaald dat paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing is op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag.
Ingevolge artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb is, indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel geldt de verlening van rechtswege als een beschikking.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo.
6.2
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Buitengebied”, dat op 29 april 2004 is vastgesteld door de raad van de toenmalige gemeente Rijnwoude. Het betrokken perceel heeft de bestemming “woondoeleinden (W)” en “Primaire waterkeringsdoeleinden”, met de nadere aanduiding “11 woningen toegestaan (W11)” en “archeologisch waardevol terrein”.
In artikel 3 van de planvoorschriften is bepaald dat gronden met de bestemming “W” zijn bestemd voor wonen en tuinen en daarmee de uitoefening van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten.
Op grond van het derde lid van artikel 3 mogen op deze gronden woningen en aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten behoeve van de bestemming.
In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat het aantal woningen per bouwvlak niet meer dan één mag bedragen, tenzij anders op de plankaart is aangegeven.
Zaaknummer 15/3372
7.1
De rechtbank stelt vast dat de vraag of al dan niet van rechtswege vergunning is verleend, gelet op het onder 6.1 weergegeven wettelijk stelsel, afhangt van het antwoord op de vraag welke procedure op de aanvraag om omgevingsvergunning van toepassing is.
De beantwoording van de vraag of op een aanvraag om omgevingsvergunning de reguliere dan wel de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, is, gelet op artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo afhankelijk van de activiteit die is aangevraagd. Hierbij is van belang of het bouwplan van eiser al dan niet in overeenstemming is met de voorschriften van het geldende bestemmingsplan. Daarvoor is in dit geval allereerst relevant of eisers bouwplan als elfde of als twaalfde woning moet worden aangemerkt, omdat er ter plaatse in het bestemmingsvlak elf woningen zijn toegestaan.
Indien eisers bouwplan als twaalfde woning moet worden aangemerkt, kan uitsluitend via het verlenen van een afwijkingsbesluit als bedoeld in art. 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Wabo vergunning worden verleend. In dat geval bepaalt artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo dat afdeling 3.4 van de Awb, dus de uitgebreide voorbereidingsprocedure, van toepassing is. Er kan in dat geval geen vergunning van rechtswege ontstaan, omdat artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb niet van toepassing is.
7.2
Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat in dit geval op de plankaart ter plaatse het aantal van elf is vermeld, zodat het aantal woningen binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak niet meer dan elf mag bedragen. Voorts blijkt uit het zesde lid van artikel 3 van de planvoorschriften dat bij het samenvallen met de bestemming “Primair waterkerings-doeleinden” ook artikel 11 van de planvoorschriften van toepassing is. Dat neemt niet weg dat de aanvraag in ieder geval ook aan artikel 3 van de planvoorschriften moet worden getoetst.
7.3
De rechtbank acht de datum van ontvangst door verweerder van de aanvraag om omgevingsvergunning van doorslaggevend belang voor het antwoord op de vraag welke aanvraag moet worden beschouwd als aanvraag voor de elfde woning binnen het bouwvlak. Nu [persoon C] reeds op 26 november 2014 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het herbouwen van een woonhuis ter plaatse, dus voordat eiser zijn aanvraag heeft ingediend, kan naar het oordeel van de rechtbank alleen de aanvraag van [persoon C] als aanvraag voor een elfde woning worden beschouwd. De omstandigheid dat de aanvraag van [persoon C] niet onmiddellijk in behandeling kon worden genomen, omdat die aanvraag niet volledig was, doet hieraan niet af. Verweerder is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht vanuit gegaan dat eisers bouwplan als twaalfde woning is aan te merken en aldus strijdig is met artikel 3 van de planvoorschriften.
Eisers stelling dat zijn aanvraag als aanvraag voor de elfde woning moet worden gezien, omdat verweerder ten tijde van het verstrijken van de reguliere beslistermijn nog niet op de aanvraag van [persoon C] had beslist, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, reeds omdat reguliere voorbereidingsprocedure gezien het vorenstaande niet op eisers aanvraag van toepassing was.
7.4
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
7.5
De rechtbank stelt vast dat gezien de voorschriften van het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1o, van de Wabo bestaat. Verder is geen sprake van een bouwplan waarvoor afwijking kan worden verleend krachtens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo. Het was dus uitsluitend mogelijk om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid aanhef en onder a, onder 3o, van de Wabo van het bestemmingsplan af te wijken.
Gelet op artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is naar het oordeel van de rechtbank op eisers aanvraag om omgevingsvergunning dan ook de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Er is dus geen vergunning van rechtswege ontstaan. Dit betekent dat verweerder niet kon overgaan tot publicatie van die vergunning.
8. Het beroep gericht tegen de weigering van verweerder om de volgens eiser van rechtswege verleende omgevingsvergunning bekend te maken is dan ook ongegrond.
Zaaknummer 15/6242
8.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit van 5 augustus 2015 overwogen dat hij niet bereid is van het bestemmingsplan af te wijken, omdat het oprichten van nieuwe woningen in het buitengebied niet in overeenstemming is met het provinciale beleid, aangezien die op grond daarvan moeten worden gerealiseerd in het bestaande stads- en dorpsgezicht. Van dit beleid kan niet worden afgeweken, omdat niet aan de voorwaarden voor het toepassen van de ruimte-voor-ruimte-regeling is voldaan, aldus verweerder.
8.2
Verweerder heeft aldus in redelijkheid kunnen weigeren van het bestemmingsplan af te wijken. Bovendien stelt de rechtbank vast dat eiser hiertegen geen beroepsgronden heeft aangevoerd.
8.3
Gelet op het vorenstaande was verweerder verplicht om de aangevraagde omgevingsvergunning wegens strijd met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo te weigeren.
9. Het beroep tegen het bestreden besluit is dan ook ongegrond.
Beide zaken
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2015.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.