ABRvS, 07-06-2017, nr. 201600426/1/A1
ECLI:NL:RVS:2017:1495
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
07-06-2017
- Zaaknummer
201600426/1/A1
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:1495, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 07‑06‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2015:14120, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
- Vindplaatsen
AR 2017/2886
JOM 2017/602
JG 2017/44 met annotatie van Prof. mr. T. Barkhuysen, Mr. L.C. van Boven
Jurisprudentie Grondzaken 2017/62 met annotatie van Loo, F.M.A. van der
Uitspraak 07‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Bij brief van 12 mei 2015 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekend maken door het college van een beweerdelijk van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een vervangend woonhuis op het perceel [locatie] te Koudekerk aan den Rijn (hierna: het perceel).
201600426/1/A1.
Datum uitspraak: 7 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 december 2015 in zaken nrs. 15/3372 en 15/6242 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn.
Procesverloop
Bij brief van 12 mei 2015 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekend maken door het college van een beweerdelijk van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een vervangend woonhuis op het perceel [locatie] te Koudekerk aan den Rijn (hierna: het perceel).
Bij besluit van 5 augustus 2015 heeft het college geweigerd [appellant] omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van een vervangend woonhuis op het perceel.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 8 december 2015 heeft de rechtbank de door [appellant] ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [appellant] hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.C.J. Dekkers, advocaat te Alphen aan den Rijn, en het college, vertegenwoordigd door R.M. Klerks, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] was eigenaar van het gehele perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente Koudekerk aan den Rijn, sectie A nummer 1654. De woning die op dat perceel stond is in 2008 grotendeels door brand verwoest. [appellant] heeft het gedeelte van het perceel met daarop die woning in het voorjaar van 2012 in eigendom overgedragen aan [persoon A]. Zij heeft die woning tot de fundering laten slopen en dit perceelsgedeelte vervolgens in het najaar van 2012 in eigendom overgedragen aan [persoon B]. [persoon B] heeft op 26 november 2014 een aanvraag ingediend voor de herbouw van de woning op dit perceelsgedeelte. Op 6 februari 2015 heeft het college daarvoor omgevingsvergunning verleend. Tegen deze omgevingsvergunning zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Op 5 december 2014 heeft [appellant] voor zijn gedeelte van het perceel eveneens een aanvraag ingediend voor de bouw van een vervangend woonhuis. Omdat het college niet binnen acht weken een besluit heeft genomen, is de aangevraagde vergunning volgens [appellant] van rechtswege verleend. Nu het college deze beweerdelijk van rechtswege verleende vergunning niet binnen twee weken daarna bekend heeft gemaakt, terwijl het dat volgens [appellant] wel had moeten doen, heeft hij beroep ingesteld tegen het uitblijven daarvan. Het college heeft bij het besluit van 5 augustus 2015 geweigerd de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen wegens strijd met het bestemmingsplan "Buitengebied", omdat de aanvraag ziet op de bouw van een twaalfde woning terwijl het bestemmingsplan ter plaatse elf woningen toestaat. [appellant] kan zich hiermee niet verenigen.
2. De wettelijke bepalingen en relevante planvoorschriften die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
vergunning van rechtswege?
betoog [appellant]
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat geen vergunning van rechtswege is verleend omdat zijn aanvraag in strijd met het bestemmingsplan ziet op een twaalfde woning. Hiertoe voert hij aan dat de aanvraag op het moment van de indiening en inbehandelingneming in overeenstemming was met het bestemmingsplan. Op dat moment waren er slechts tien woningen aanwezig en vergund. Voor de eerder door [persoon B] ingediende aanvraag voor de bouw van een woning was nog geen vergunning verleend en ook was nog niet duidelijk dat die zou worden verleend, zodat het in strijd met de rechtszekerheid is om aan die aanvraag betekenis toe te kennen, aldus [appellant].
beoordeling
4. De vraag of al dan niet van rechtswege vergunning is verleend hangt, gelet op de bepalingen in de Wabo en de Awb, af van het antwoord op de vraag welke procedure op de aanvraag van toepassing is; zie de uitspraak van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2471. De beantwoording van de vraag of op een aanvraag de reguliere dan wel de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, is gelet op het bepaalde in artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo afhankelijk van de activiteit die is aangevraagd. De Wabo bepaalt daarmee exclusief welke procedure op een aanvraag om omgevingsvergunning van toepassing is. Het college heeft hierin geen keuze, maar dient de voorbereidingsprocedure toe te passen die uit de Wabo voortvloeit.
5. Bij de beantwoording van de vraag welke voorbereidingsprocedure op een aanvraag van toepassing is, is van belang of de activiteit, in dit geval het bouwplan, al dan niet in overeenstemming is met de voorschriften van het geldende bestemmingsplan. Ten tijde van belang gold ter plaatse het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld door de raad van de toenmalige gemeente Rijnwoude. Op grond van dat plan rust op de strook grond tussen de Hondsdijk en de Oude Rijn, waarvan het perceel onderdeel is, de bestemming "Woondoeleinden (W)"en "Primaire waterkeringsdoeleinden", met de nadere aanduidingen "11 woningen toegestaan (11)" en "archeologisch waardevol terrein".
Tussen partijen is niet in geschil dat het bestemmingsplan slechts 11 woningen binnen het bestemmingsvlak met de bestemming "Woondoeleinden" toelaat.
Verder dient in beginsel bij de beantwoording van de vraag welke voorbereidingsprocedure van toepassing is, het moment dat de aanvraag wordt ingediend als uitgangspunt te worden genomen. Op het moment dat [appellant] zijn aanvraag voor de bouw van een woning indiende, was reeds door [persoon B] een aanvraag voor de bouw van een woning ingediend. De Afdeling is van oordeel dat de planwetgever bedoeld moet hebben dat voor de vraag welke woning als elfde woning moet worden aangemerkt het moment van indienen van een aanvraag bepalend is. Een andere lezing, zoals door [appellant] wordt voorgestaan en die meer aansluit bij de letterlijke tekst van het planvoorschrift, zou mogelijk leiden tot een willekeurige volgorde van behandeling van binnengekomen aanvragen. De rechtbank heeft in navolging van het college de eerdere aanvraag van [persoon B] terecht als een aanvraag voor een elfde woning beschouwd en de aanvraag van [appellant] als een aanvraag voor een twaalfde woning. Het feit dat [persoon B] overeenkomstig artikel 4:5, eerste lid, van de Awb om nadere gegevens was gevraagd en nog niet vaststond dat de aangevraagde vergunning zou worden verleend, doet daaraan niet af. Dit zou anders kunnen zijn bij een zogenoemde "kale" aanvraag. Dat is hier niet het geval. Het was op voorhand niet uitgesloten dat de door [persoon B] aangevraagde vergunning kon worden verleend. De rechtbank is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is op de aanvraag van [appellant], zodat niet van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend.
Het betoog faalt.
weigering omgevingsvergunning
6. [appellant] heeft wat betreft het besluit van 5 augustus 2015 uitsluitend betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet meer bevoegd was dit besluit te nemen na de verlening van een omgevingsvergunning van rechtswege. Zoals hiervoor is overwogen is niet van rechtswege een omgevingsvergunning verleend.
Het betoog faalt.
verzoek vaststellen verbeurde dwangsommen
7. [appellant] heeft verzocht de verbeurte van de dwangsommen door het college vanaf 29 april 2015 vast te stellen.
8. Zoals hiervoor is overwogen is niet van rechtswege een omgevingsvergunning verleend. Het college was dan ook niet gehouden een dergelijke verlening overeenkomstig 4:20c, eerste lid, van de Awb bekend te maken, zodat het college geen dwangsommen op grond van artikel 4:20d, eerste lid, van de Awb heeft verbeurd.
Het betoog faalt.
conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Soede
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2017
270. Bijlage
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
§ 3.2 De reguliere voorbereidingsprocedure
Artikel 3.9
1. Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. […]
2. Het bevoegd gezag kan de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. […]
3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is, met uitzondering van de artikel 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. […]
§3.3 De uitgebreide voorbereidingsprocedure
artikel 3.10
1 Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:
a. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of artikel 2.12, tweede lid.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in
behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van 2:15 of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de
beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Artikel 4:17
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.
Artikel 4:20b
1. Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
Artikel 4:20c
1. Het bestuursorgaan maakt de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.
Artikel 4:20d
1. Indien het bestuursorgaan de beschikking niet overeenkomstig artikel 4:20c binnen twee weken heeft bekendgemaakt, verbeurt het na een daarop volgende ingebrekestelling door de aanvrager een dwangsom vanaf de dag dat twee weken zijn verstreken sinds die ingebrekestelling.
2.De dwangsom wordt berekend overeenkomstig artikel 4:17, eerste en tweede lid.
Bestemmingsplan "Buitengebied"
Artikel 1
[…]
4. bouwvlak
een aaneengesloten, op de plankaart begrensde oppervlakte, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Artikel 3
1. De gronden op de kaart aangewezen voor woondoeleinden (W) zijn bestemd voor het wonen en tuinen en daarmee de uitoefening van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten, […]
3. Op deze gronden mogen ten behoeven van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
a. woningen en aanbouwen.
[…]
4. Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de kaart en de volgende bepalingen:
a. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer dan één bedragen, tenzij anders op de plankaart aangegeven;
Artikel 33
1. Gronden die in aanmerking zijn of moeten worden genomen bij een te verlenen bouwvergunning mogen niet nog eens bij een nieuwe aanvraag voor het verkrijgen van een bouwvergunning in aanmerking worden genomen.