ABRvS, 14-08-2013, nr. 201211778/1/A1.
ECLI:NL:RVS:2013:753
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
14-08-2013
- Zaaknummer
201211778/1/A1.
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:753, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14‑08‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
M en R 2013/129 met annotatie van S. Hillegers
AB 2013/383 met annotatie van F.A.G. Groothuijse
JOM 2014/88
JBO 2013/151 met annotatie van mr. drs. D. van der Meijden
OGR-Updates.nl 2013-0249
Uitspraak 14‑08‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 5 december 2011 heeft het college geweigerd de maatschap omgevingsvergunning te verlenen voor het dempen van een sloot op het perceel [locatie] te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas (hierna: het perceel).
201211778/1/A1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 november 2012 in zaak nr. 12/62 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2011 heeft het college geweigerd de maatschap omgevingsvergunning te verlenen voor het dempen van een sloot op het perceel [locatie] te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 7 november 2012 heeft de rechtbank het door de maatschap daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het door haar vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
De maatschap heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2013, waar het college, vertegenwoordigd door M. van Braam, A. Polak en C. Rodenburg, allen werkzaam in dienst van de gemeente, en de maatschap, vertegenwoordigd door mr. F.J.H. Krumpelman, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college betoogt dat de rechtbank, door een vergunning van rechtswege aan te nemen, heeft miskend dat de aanvraag om omgevingsvergunning voor het dempen van de sloot niet aan de in artikel 11, zevende lid, van de planvoorschriften voor vergunningverlening gestelde eisen voldoet. Daartoe verwijst het naar een advies van Landschapsbeheer Zuid-Holland dat door demping van de sloot onevenredige schade aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden zal optreden. Zij heeft miskend dat, nu het dempen van de sloot ingevolge het vijfde lid verboden is, behoudens toestemming, de aanvraag een activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) betreft, waarvoor alleen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3˚, omgevingsvergunning kan worden verleend en de uitgebreide voorbereidingsprocedure daarop van toepassing is.
1.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald (hierna: het aanleggen).
Ingevolge artikel 2.11, eerste lid, wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, geweigerd, indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening zijn gesteld.
Ingevolge het tweede lid, zoals dat ten tijde van belang luidde, kan een omgevingsvergunning in afwijking van het eerste lid worden verleend, indien dat door toepassing van artikel 2.12 mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1˚ met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2˚ in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3˚ indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a, beslist het bevoegd gezag binnen acht weken na de datum ervan op de aanvraag om een omgevingsvergunning. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
Ingevolge het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag van toepassing.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚, of artikel 2.12, tweede lid.
Ingevolge artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit niet in werking, voordat het is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 4:20b, eerste lid, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven, indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist.
Ingevolge het tweede lid geldt de verlening van rechtswege als een beschikking.
Ingevolge artikel 4:20c, eerste lid, maakt het bestuursorgaan de beschikking binnen twee weken, nadat zij van rechtswege is gegeven, bekend.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan heeft het perceel de bestemmingen "Archeologisch waardevol gebied" en "Agrarische doeleinden met landschapswaarden (AL)".
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden, op de kaart aangewezen voor "Archeologisch waardevol gebied", mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden.
Ingevolge het zesde lid, aanhef en onder k, voor zover thans van belang, is het verboden op of in de gronden met de bestemming "Archeologisch waardevol gebied" zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college sloten te dempen.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, zijn de gronden, op de kaart aangewezen voor "Agrarische doeleinden met landschapswaarden (AL)", bestemd voor grondgebonden veehouderij, water, alsmede voor het behoud en herstel van actuele en potentiële landschapswaarden, een en ander met dien verstande dat intensieve veehouderij slechts toelaatbaar is voor zover deze aangemerkt kan worden als neventak van de bestaande agrarische bedrijfsvoering.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder g, voor zover thans van belang, is het verboden op of in de gronden zonder de nadere aanwijzing (b) en (ah) zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college aanwezige waterlopen, voor zover gelegen in de lengterichting van de kavels, te dempen.
Ingevolge het zevende lid zijn de werken of werkzaamheden slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschapswaarden van de gronden met de subbestemming (AL) niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Ingevolge het achtste lid wint het college, alvorens omtrent het verlenen van een aanlegvergunning te beslissen, schriftelijk advies in bij de deskundige inzake natuur en landschap met betrekking tot de vraag of de landschapswaarden door het verlenen van een aanlegvergunning niet onevenredig worden aangetast en omtrent eventueel te stellen voorwaarden. Aanlegvergunning in afwijking van het advies wordt slechts verleend, nadat van Gedeputeerde Staten hiervoor een verklaring van geen bezwaar is ontvangen.
1.2. De rechtbank heeft terecht de reguliere procedure op de voorbereiding van het besluit op de aanvraag van toepassing geacht. Voor het dempen van de sloot is, gelet op artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 9, zesde lid, aanhef en onder k, en artikel 11, vijfde lid, aanhef en onder g, van de planvoorschriften, omgevingsvergunning vereist. Dat het zonder toestemming verboden is sloten te dempen, brengt niet op zichzelf reeds mee dat het dempen tevens een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat zou aan het onderscheid tussen de activiteiten aanleggen en planologisch strijdig gebruik zijn betekenis ontnemen. Het leidt er voorts toe dat op de activiteit aanleggen, in afwijking van artikel 3.9, gelezen in verbinding met artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo, en in strijd met de bedoelingen van de wetgever (Kamerstukken II 2006/07, 30 844, nr. 3, blz. 29-36) in de regel de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Nu niet in geschil is dat het dempen van de sloot niet in strijd is met de bestemmingen "Archeologisch waardevol gebied" en "Agrarische doeleinden met landschapswaarden (AL)", zoals omschreven in artikel 9, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 11, eerste lid, van de planvoorschriften, heeft het college het dempen van de sloot daarom ten onrechte aangemerkt als een activiteit, waarop ingevolge artikel 3.10, eerste lid, de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is.
Het heeft niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag daarop beslist en deze termijn evenmin verlengd. De rechtbank heeft onder die omstandigheden met juistheid aangenomen dat van rechtswege vergunning is verleend, zodat het college ten onrechte op 5 december 2011 op de aanvraag heeft beslist. Nu het geen uitvoering aan artikel 4:20c, eerste lid, van de Awb heeft gegeven, dient het alsnog bekend te maken dat van rechtswege aan de maatschap omgevingsvergunning is verleend.
Het betoog faalt.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas tot vergoeding aan [wederpartij] van bij deze in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Huijben
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013
374-672.