CRvB, 18-01-2018, nr. 16/7749 AW
ECLI:NL:CRVB:2018:187
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
18-01-2018
- Zaaknummer
16/7749 AW
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2018:187, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 18‑01‑2018; (Hoger beroep)
ECLI:NL:CRVB:2017:1539, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 20‑04‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2015:3442
Uitspraak 18‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Verzoeken om herziening afgewezen. Geen feiten en omstandigheden als bedoeld in art. 8:119, Awb naar voren gebracht.
16/7749 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de verzoeken om herziening van de uitspraak van de Raad van 21 juli 2016, 15/4540 AW (uitspraak 1) en van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad van
8 december 2016, 16/6155 AW e.v. (uitspraak 2)
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 18 januari 2018
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft verzocht om herziening respectievelijk vervallenverklaring dan wel rectificatie van uitspraak 1 (ECLI:NL:CRVB:2016:2803) en van uitspraak 2 (ECLI:NL:CRVB:2016:4699).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2017. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. I. Atar, advocaat. De korpschef heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Bij uitspraak van 20 april 2017, 16/7749 AW (ECLI:NL:CRVB:2017:1539), heeft de voorzieningenrechter van de Raad het verzoek om herziening van uitspraak 1 afgewezen.
Bij uitspraak van 19 juli 2017, 16/7749 AW-V (ECLI:NL:CRVB:2017:2523), heeft de Raad het door verzoekster gedane verzet tegen de uitspraak van 20 april 2017 gegrond verklaard. Als gevolg hiervan is de uitspraak van 20 april 2017 vervallen en is het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2017. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. Atar. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.W.H. van den Berg.
OVERWEGINGEN
1.1.
Verzoekster was sinds 1991 werkzaam bij de politie. Bij besluit van 31 januari 2013
heeft de korpschef verzoekster buitengewoon verlof verleend met behoud van bezoldiging en haar de toegang tot de gebouwen ontzegd. Bij besluit van 7 april 2014 heeft de korpschef de beoordeling van verzoekster vastgesteld op een onvoldoende. Bij besluit van eveneens
7 april 2014 heeft de korpschef verzoekster met ingang van vier weken na dit besluit ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door haar beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Bij besluit van 30 september 2014 heeft de korpschef de bezwaren van verzoekster tegen de voornoemde besluiten van 31 januari 2013 en 7 april 2014 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 mei 2015 (ECLI:NL:RBZWB:2015:3442) heeft de rechtbank het tegen het besluit van 30 september 2014 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.2.
Bij uitspraak 1, waarvan verzoekster thans herziening, respectievelijk vervallenverklaring dan wel rectificatie heeft gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van 19 mei 2015 bevestigd. Daartoe heeft de Raad overwogen dat de beoordeling een evenwichtig totaalbeeld geeft van het functioneren van verzoekster, dat de korpschef in redelijkheid verzoekster buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging heeft kunnen verlenen en haar de toegang tot de gebouwen heeft kunnen ontzeggen, dat de conclusie van functieongeschiktheid gerechtvaardigd is en dat de korpschef verzoekster daarom heeft mogen ontslaan. Verder heeft de Raad overwogen dat verzoekster de stelling dat zij vanwege haar afkomst is gediscrimineerd, ook in hoger beroep op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd.
1.3.
Bij uitspraak 2 heeft de voorzieningenrechter van de Raad een eerder verzoek om herziening van uitspraak 1 afgewezen.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
De door verzoekster ingediende verzoeken om vervallenverklaring dan wel rectificatie van de uitspraken 1 en 2 liggen, zoals ter zitting met partijen is besproken, thans niet ter beoordeling voor. De behandeling van deze verzoeken zal worden voortgezet nadat de Raad uitspraak heeft gedaan op de thans aan de orde zijnde verzoeken om herziening.
2.2.
De Raad leest het verzoek om herziening van uitspraak 2 aldus dat het, evenals het verzoek om herziening van uitspraak 1, beoogt een herziening van uitspraak 1 te bewerkstelligen.
2.3.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.4.
Verzoekster heeft bij haar verzoeken om herziening haar eerder naar voren gebrachte standpunt herhaald dat zij in haar loopbaan bij de politie vanwege haar ras, afkomst en geslacht is gediscrimineerd. Ter zitting van de Raad van 7 december 2017 heeft zij uiteengezet dat zij de uitlatingen van [functie] [naam] van maart 2017 in de media ([website] en een interview in de [naam dagblad]) dat het diversiteitsprobleem binnen de organisatie is onderschat, als een erkenning beschouwt van de door haar ervaren problematiek. Zij ziet de erkenning als een nieuw feit. Als deze erkenning er eerder was geweest, dan had de Raad bij uitspraak 1 tot een ander oordeel kunnen komen.
2.5.
Dit betoog faalt. De Raad stelt voorop dat voornoemde uitlatingen van de korpschef niet zien op het specifieke geval van verzoekster. Bovendien is het betoog er in wezen op gericht een hernieuwde discussie over de juistheid van uitspraak 1 te voeren. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 4 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:421) is het bijzondere rechtsmiddel van herziening echter niet gegeven voor het voeren van dergelijke discussies. Verzoekster heeft geen feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb naar voren gebracht. Het verzoek om herziening moet dan ook worden afgewezen.
2.6.
Voor het geval verzoekster heeft beoogd herziening te vragen van uitspraak 2 verdient het volgende opmerking. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK5309) beschouwt hij een verzoek om herziening van een reeds eerder met toepassing van artikel 8:119 van de Awb gewezen uitspraak als zinloos en als niet passend in het systeem van de Awb. Er kan immers altijd van een oorspronkelijke uitspraak herziening worden gevraagd als de in dat artikel genoemde omstandigheden zich voordoen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst de verzoeken om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2018.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) L.V. van Donk
HD
Uitspraak 20‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om herziening. Geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
16/7749 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 21 juli 2016, 15/4540 AW
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 20 april 2017
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft verzocht om herziening of vervallenverklaring van de uitspraak van de Raad van 21 juli 2016, 15/4540 (ECLI:NL:CRVB:2016:2803).
De korpschef heeft geen verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft nadere stukken ingediend en de Raad verzocht om een aantal personen als getuigen op te roepen. Voorafgaand aan de zitting heeft de Raad verzoekster schriftelijk meegedeeld daartoe vooralsnog geen reden te zien.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met zaak 17/275, plaatsgevonden op 10 maart 2017. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. I. Atar, advocaat. De korpschef heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de uitspraak waarvan verzoekster herziening of vervallenverklaring heeft gevraagd.
1.1.
Verzoekster was sinds 1991 werkzaam bij de politie. Bij besluit van 31 januari 2013 heeft de korpschef haar met toepassing van de artikelen 39, eerste lid, en 73, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) buitengewoon verlof verleend met behoud van bezoldiging en haar de toegang tot de gebouwen ontzegd. Bij besluit van 7 april 2014 heeft de korpschef de beoordeling van verzoekster vastgesteld op een onvoldoende. Bij besluit van eveneens 7 april 2014 heeft de korpschef verzoekster met toepassing van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp met ingang van vier weken na het besluit ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door haar beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Bij besluit van 30 september 2014 heeft de korpschef de bezwaren tegen de voornoemde besluiten van 31 januari 2013 en 7 april 2014 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 mei 2015 (ECLI:NL:RBZWB:2015:3442) heeft de rechtbank het tegen het besluit van 30 september 2014 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.2.
Bij de uitspraak waarvan verzoekster herziening of vervallenverklaring heeft gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van 19 mei 2015 bevestigd. Daartoe heeft de Raad overwogen dat de beoordeling een evenwichtig totaalbeeld geeft van het functioneren van verzoekster, dat de korpschef in redelijkheid verzoekster buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging heeft kunnen verlenen en haar de toegang tot de gebouwen heeft kunnen ontzeggen, dat de conclusie van functieongeschiktheid gerechtvaardigd is en dat de korpschef verzoekster daarom heeft mogen ontslaan. Verder heeft de Raad overwogen dat verzoekster de stelling dat zij vanwege haar afkomst is gediscrimineerd, ook in hoger beroep op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd.
1.3.
Bij uitspraak van 8 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4699) heeft de voorzieningenrechter van de Raad een eerder verzoek om herziening van de uitspraak waarvan verzoekster nu opnieuw herziening of vervallenverklaring vraagt, afgewezen.
2. Verzoekster heeft in haar verzoek opnieuw een groot aantal grieven naar voren gebracht. Ook nu komen die er in de kern op neer dat de korpschef een oneerlijke proceshouding heeft ingenomen en daardoor heeft belet dat in hoger beroep feiten aan het licht zouden zijn gekomen die tot een voor verzoekster gunstige afloop van het hoger beroep hadden kunnen leiden. Daartoe heeft verzoekster een aantal gevallen genoemd waarin de korpschef onjuiste informatie zou hebben verschaft dan wel anderszins onjuist zou hebben gehandeld en de Raad op het verkeerde been zou hebben gezet. Verder heeft verzoekster haar in de eerdere procedure ingenomen stelling dat zij in haar loopbaan bij de politie vanwege haar ras, afkomst en geslacht is gediscrimineerd, herhaald.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Verzoekster heeft aan het verzoek om herziening geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag gelegd, maar enkel (nieuwe) argumenten en stellingen naar voren gebracht. Dat zijn echter geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Verder heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat de personen die zij door de Raad als getuigen wilde laten oproepen, wel nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren zouden (kunnen) brengen. De Raad heeft daarom geen reden gezien om deze getuigen op te roepen. Wat verzoekster heeft aangevoerd is er in wezen op gericht een discussie over de juistheid van de uitspraak van de Raad van
21 juli 2016 te voeren. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 4 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:421) is het bijzondere rechtsmiddel van herziening echter niet gegeven voor het voeren van dergelijke discussies. De Raad begrijpt dat zijn uitspraak veel invloed heeft op het leven van verzoekster. Ook dat is echter geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid op grond waarvan de uitspraak kan worden herzien.
3.3.
Uit 3.2 volgt dat het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 21 juli 2016 moet worden afgewezen. Voor vervallenverklaring van deze uitspraak bestaat evenmin aanleiding.
4. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2016.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) W.A.M. Ebbinge
IJ