HR, 19-12-1989, nr. 2512
ECLI:NL:PHR:1989:9
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-12-1989
- Zaaknummer
2512
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:1989:9, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑12‑1989
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1990:ZC8487, Gevolgd
Conclusie 19‑12‑1989
Inhoudsindicatie
Interpretatie van het begrip belanghebbende in de zin van artikel 552a en 552b WvSv. Belanghebbenden zijn naast de beslagenen en degenen die een zakelijk recht op één of meer inbeslaggenomen voorwerpen hebben zij die op grond van een overeenkomst belang hebben bij een beschikkingsmacht over het voorwerp.
Nr. 2512 Besch.
Parket, 19 december 1989
Mr. Meijers
Conclusie inzake:
[klaagster]
Edelhoogachtbaar College,
1. In het door Mr. G. Spong namens verzoekster, de NMB, voorgestelde middel wordt bestreden het oordeel van de rechtbank te Amsterdam
‘’dat schuldeisers, ook al is hun vordering ontstaan uit jegens hen door de beslagene gepleegde misdrijven, niet behoren tot de kring van belanghebbenden als bedoeld in de artikelen 552a en 552b van het Wetboek van Strafvordering’’.
2. De rechtbank heeft verzoekster niet ontvankelijk verklaard in haar beklag tegen het uitblijven van een beslissing tot teruggave aan verzoekster van een scanner met voicevervormer, een Rolexhorloge en een gouden ring met diamanten/briljanten met Seikohorloge erin.
3. Uit de gedingstukken, waaronder het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer van de rechtbank, blijkt, voor zover hier van belang,
- dat [betrokkene 1] bij een overval op een kantoor van de NMB een bedrag van ƒ 158.164,95 heeft buit gemaakt, voor welk feit hij bij inmiddels onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank te Amsterdam is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar;
- dat onder [betrokkene 1] onder meer in beslag zijn genomen de hiervoor onder 2 genoemde voorwerpen;
- dat [betrokkene 1] op de wijze als bedoeld in art. 118 lid 4 Sv van die voorwerpen afstand heeft gedaan en
- dat de bank, thans verzoekster, kort nadat [betrokkene 1] de bedoelde afstand had gedaan, onder de Staat conservatoir beslag heeft gelegd op de onder 2 genoemde voorwerpen.
4. Het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank zal aldus moeten worden verstaan dat — naar het oordeel van de rechtbank — de bank weliswaar een vordering uit onrechtmatige daad heeft op degene die bij de overval geld van de bank buit heeft gemaakt, doch dat het bestaan van deze vordering de bank ten aanzien van het op de onder 2 genoemde voorwerpen liggende strafvorderlijk beslag niet tot belanghebbende in de zin van de artt. 552a en 552b Sv maakt.
‘’zij die op grond van een overeenkomst belang hebben bij een beschikkingsmacht over het voorwerp: de detentor (te denken valt hierbij aan de huurkoper, de bruiklener, degene die zonder eigenaar te zijn produktiemiddelen onder zich heeft). Ook een verzekeringsmaatschappij kan krachtens subrogatie belanghebbende worden genoemd in de zin van art. 552a’’.
Vgl. Blok-Besier I, p. 338 en Vellinga- Schootstra, Inbeslagneming en huiszoeking, p. 241, waar onder meer wordt verwezen naar HR 11 oktober 1955, NJ 1956, 24: de maatschappij die het inbeslaggenomen voorwerp heeft gefinancierd kan als belanghebbende worden aangemerkt.
6. De interpretatie van het begrip ‘’belanghebbende’’ die het middel met een beroep op wat redelijk en maatschappelijk verantwoord is voorstaat en die daar als ‘’slachtoffer-vriendelijk’’ wordt gepresenteerd biedt, naar ik meen, de rechter die over een beklag tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen of tot herroeping van de verbeurdverklaring van die voorwerpen moet beslissen niet een hanteerbaar uitgangspunt. De rechter komt dan immers voor civielrechtelijke vragen te staan waarvan de beantwoording de grenzen van de strafvorderlijke beklagprocedure te buiten gaat. Een beslissing over die vragen moet langs een andere weg worden uitgelokt.
8. Nu de rechtbank de vóórvraag van de ontvankelijkheid van verzoekster ontkennend beantwoordde, moest een uitdrukkelijk oordeel over de vraag of het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord was de bedoelde voorwerpen aan verzoekster ‘’terug’’ te geven achterwege blijven.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,