HR, 27-02-1990, nr. 2512
ECLI:NL:HR:1990:ZC8487
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-02-1990
- Zaaknummer
2512
- LJN
ZC8487
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1990:ZC8487, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑02‑1990; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1989:9, Gevolgd
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑02‑1990
Inhoudsindicatie
Interpretatie van het begrip belanghebbende in de zin van artikel 552a en 552b WvSv. Belanghebbenden zijn naast de beslagenen en degenen die een zakelijk recht op één of meer inbeslaggenomen voorwerpen hebben zij die op grond van een overeenkomst belang hebben bij een beschikkingsmacht over het voorwerp.
27 februari 1990
Strafkamer
nr. 2512 Besch.
AG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 28 juni 1989 op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering ingediend, door:
[klaagster] , gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden beschikking
De rechtbank heeft niet-ontvankelijk verklaard het door klaagster ingediende beklag strekkende tot teruggave aan haar van de in genoemde beschikking nader omschreven goederen.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de [klaagster]. Namens haar heeft Mr. G. Spong, advocaat te 's-Gravenhage, het volgende middel van cassatie voorgesteld:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de art. 552 a jo. 552 b geschonden doordien de rechtbank aan het in die bepalingen voorkomende begrip ‘’belanghebbende’’ een onjuiste betekenis heeft toegekend en op grond daarvan ten onrechte rekwirante, slachtoffer van een jegens haar gepleegd misdrijf door de beslagene, niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar beklag.
TOELICHTING
1. Op 21 december 1987 werd rekwirante, de [klaagster] te [vestigingsplaats], slachtoffer van een bankoverval. Zij werd daarbij door de pleger c.q. beslagene ± ƒ 158.164,95 lichter gemaakt.
2. Onder de pleger c.q. beslagene werden nadien kostbare voorwerpen zoals een Rolex-horloge, geschatte waarde ± ƒ 25.000.- en een seiko- ring geschatte waarde ± ƒ 1000.-, in beslag genomen. Rekwirante zocht als slachtoffer verhaal, maar ving zowel bij de officier van justitie als bij de rechtbank bot.
3. De rechtbank overwoog op het ingediende klaagschrift immers het volgende:
De rechtbank is van oordeel dat schuldeisers, ook al is hun vordering ontstaan uit jegens hen door de beslagene gepleegde misdrijven, niet behoren tot de kring van belanghebbenden als bedoeld in de artikelen 552 a en 552 b van het Wetboek van Strafvordering, zodat klaagster in haar beklag niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
4. Deze ‘’slachtoffer-onvriendelijke’’ beschikking is onjuist, omdat onder belanghebbende in de zin van art. 552 a Sv. moet worden verstaan een ieder wiens belang door de in het artikel genoemde maatregelen wordt getroffen (vgl. Melai, aant. 3 bij art. 552 a Sv).
5. De invulling van het begrip belang verdient vanwege de lacunes in de wetgeving met betrekking tot de positie van slachtoffer van delicten slachtoffer-vriendelijk te zijn. Uw Raad heeft recentelijk in H.R. 23 juni 1987, N.J. 1988 43, m.nt. Th.W.v.V. laten zien, dat daartoe in dit verband mogelijkheden aanwezig zijn.
6. Uit r.o. 5.3.1 en 5.3.2 dier beschikking blijkt dat — zoals Van Veen het formuleert — de criteria die bij de toepassing van art. 118 lid 3 Sv. gelden (…..), ook moeten worden gehanteerd bij een verzoek tot teruggave door een belanghebbende, die ex art. 552 a Sv. om afgifte van een inbeslaggenomen voorwerp verzoekt. En die criteria zijn de redelijkheid en het maatschappelijk verantwoord zijn van de afgifte.
7. Die criteria dienen zich ook uit te strekken tot de vraag wie belanghebbende in de zin van art. 552 a Sv. is. Belanghebbende zal op grond hiervan een ieder zijn, aan wie teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp terzake waarvan door de beslagene, zoals in casu, afstand is gedaan, op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is. Het komt rekwirante voor, dat zulks het geval is bij een slachtoffer van een roofoverval, die de daardoor opgelopen schade zoveel mogelijk wil beperken door verhaal te zoeken bij de pleger van de overval.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De A-G Meijers heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep op de volgende gronden:
1. In het door Mr. G. Spong namens verzoekster, de NMB, voorgestelde middel wordt bestreden het oordeel van de rechtbank te Amsterdam
‘’dat schuldeisers, ook al is hun vordering ontstaan uit jegens hen door de beslagene gepleegde misdrijven, niet behoren tot de kring van belanghebbenden als bedoeld in de artikelen 552a en 552b van het Wetboek van Strafvordering’’.
2. De rechtbank heeft verzoekster niet ontvankelijk verklaard in haar beklag tegen het uitblijven van een beslissing tot teruggave aan verzoekster van een scanner met voicevervormer, een Rolexhorloge en een gouden ring met diamanten/briljanten met Seikohorloge erin.
3. Uit de gedingstukken, waaronder het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer van de rechtbank, blijkt, voor zover hier van belang,
- dat [betrokkene 1] bij een overval op een kantoor van de NMB een bedrag van ƒ 158.164,95 heeft buit gemaakt, voor welk feit hij bij inmiddels onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank te Amsterdam is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar;
- dat onder [betrokkene 1] onder meer in beslag zijn genomen de hiervoor onder 2 genoemde voorwerpen;
- dat [betrokkene 1] op de wijze als bedoeld in art. 118 lid 4 Sv van die voorwerpen afstand heeft gedaan en
- dat de bank, thans verzoekster, kort nadat [betrokkene 1] de bedoelde afstand had gedaan, onder de Staat conservatoir beslag heeft gelegd op de onder 2 genoemde voorwerpen.
4. Het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank zal aldus moeten worden verstaan dat — naar het oordeel van de rechtbank — de bank weliswaar een vordering uit onrechtmatige daad heeft op degene die bij de overval geld van de bank buit heeft gemaakt, doch dat het bestaan van deze vordering de bank ten aanzien van het op de onder 2 genoemde voorwerpen liggende strafvorderlijk beslag niet tot belanghebbende in de zin van de artt. 552a en 552b Sv maakt.
‘’zij die op grond van een overeenkomst belang hebben bij een beschikkingsmacht over het voorwerp: de detentor (te denken valt hierbij aan de huurkoper, de bruiklener, degene die zonder eigenaar te zijn produktiemiddelen onder zich heeft). Ook een verzekeringsmaatschappij kan krachtens subrogatie belanghebbende worden genoemd in de zin van art. 552a’’.
Vgl. Blok-Besier I, p. 338 en Vellinga- Schootstra, Inbeslagneming en huiszoeking, p. 241, waar onder meer wordt verwezen naar HR 11 oktober 1955, NJ 1956, 24: de maatschappij die het inbeslaggenomen voorwerp heeft gefinancierd kan als belanghebbende worden aangemerkt.
6. De interpretatie van het begrip ‘’belanghebbende’’ die het middel met een beroep op wat redelijk en maatschappelijk verantwoord is voorstaat en die daar als ‘’slachtoffer-vriendelijk’’ wordt gepresenteerd biedt, naar ik meen, de rechter die over een beklag tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen of tot herroeping van de verbeurdverklaring van die voorwerpen moet beslissen niet een hanteerbaar uitgangspunt. De rechter komt dan immers voor civielrechtelijke vragen te staan waarvan de beantwoording de grenzen van de strafvorderlijke beklagprocedure te buiten gaat. Een beslissing over die vragen moet langs een andere weg worden uitgelokt.
8. Nu de rechtbank de vóórvraag van de ontvankelijkheid van verzoekster ontkennend beantwoordde, moest een uitdrukkelijk oordeel over de vraag of het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord was de bedoelde voorwerpen aan verzoekster ‘’terug’’ te geven achterwege blijven.
4. Beoordeling van het middel
Het middel faalt om de redenen uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal Meijers.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Bronkhorst als voorzitter, en de raadsheren Jeukens en Bleichrodt, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, in raadkamer van 27 februari 1990.