Hof Arnhem-Leeuwarden, 01-02-2022, nr. 21/00034
ECLI:NL:GHARL:2022:714
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
01-02-2022
- Zaaknummer
21/00034
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:714, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 01‑02‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:61
- Vindplaatsen
NTFR 2022/1077 met annotatie van mr. R.C.H. Graves
Uitspraak 01‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Watersysteemheffing en zuiveringsheffing. Opbrengstlimiet. Dwangsom wegens niet tijdig beslissen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 21/00034
uitspraakdatum: 01 februari 2022
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van [belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 november 2020, nummer AWB 20/625, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT), (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag in de ‘Watersysteemheffing ingezetenen’ opgelegd van € 55,11 en in de ‘Watersysteemheffing gebouwd’ van € 137,82.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag in de ‘Zuiveringsheffing meerpersoonshuishouden’ opgelegd van € 158,67.
1.3.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar in één geschrift de aanslagen gehandhaafd en bij beschikking aan belanghebbende een dwangsom toegekend van € 1.442.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) en heeft in een afzonderlijk geschrift bezwaar gemaakt tegen de dwangsombeschikking. De heffingsambtenaar heeft dit bezwaarschrift ter verdere behandeling doorgezonden aan de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heef via beeldbellen plaatsgevonden op 3 november 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. M.M. Vrolijk als de gemachtigde van belanghebbende (hierna: gemachtigde), alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] en [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 31 augustus 2019 voor het jaar 2019 in één geschrift vervatte aanslagen in de Watersysteemheffing en Zuiveringsheffing opgelegd. Hiertegen heeft belanghebbende met dagtekening 14 oktober 2019 in één geschrift bezwaar gemaakt.
2.2.
Tijdens de hoorzitting naar aanleiding van het ingediende bezwaar is aan belanghebbende een afschrift verstrekt van de beleidsbegroting 2019 van het Waterschap Vallei en Veluwe (hierna: de beleidsbegroting).
2.3.
Op pagina 11 van de beleidsbegroting is onder het hoofd: ‘Leeswijzer’ onder andere het volgende opgenomen:
“In hoofdstuk 5 presenteren wij de begroting en meerjarenraming van de taken watersysteembeheer en zuiveringsbeheer. Op basis van de kostenraming van deze taken berekenen wij de belastingtarieven en bijbehorende lastendruk voor 2019 en de jaren daarna. We verschaffen inzicht hoe en in welke mate we reserves inzetten, zodat we de lastendrukontwikkeling volgens de uitgangspunten kunnen beheersen.
In deze begroting behandelen we het investeringsniveau voor de periode tot en met 2023 en het effect daarvan op onze schuldpositie. Daarnaast presenteren we de belastingopbrengsten en de kwijtscheldingskosten die we specifiek voor 2019 verwachten.”
2.4.
In de beleidsbegroting is in hoofdstuk: ‘4.1. Begroting per kostendrager’ onder andere het volgende opgenomen:
“In 2019 begroten wij de totale kosten op € 149,5 miljoen. Dit is ten opzichte van 2018 een stijging van € 7,2 miljoen en procentueel 5%. Verdeeld over de twee kostendragers en verantwoord ten opzichte van 2018 is dat:
- -
€ 64,6 miljoen voor Watersysteembeheer (+ 3,7%)
- -
€ 84,9 miljoen voor Zuiveringsbeheer (+ 6,1%)
Het resultaat per taak onttrekken we aan de bestemmingsreserves:
- -
Watersysteembeheer € 2,15 miljoen en
- -
Zuiveringsbeheer € 3,80 miljoen
Resultaat per kostendrager (bedragen x € 1 miljoen)
Begroting 2019 | |
1. Watersysteembeheer | 2,15 |
Netto kosten | 63,49 |
Dekkingsmiddelen niet zijnde belasting opbrengsten | 1,10 |
Verontreinigingsheffing | -0,19 |
Dekkingsverschil | 0,20 |
Belastingopbrengsten | -62,45 |
2. Zuiveringsbeheer | 3,80 |
Netto kosten | 81,74 |
Dekkingsmiddelen niet zijnde belasting opbrengsten | 1,92 |
Dekkingsverschil | 1,25 |
Belastingopbrengsten | -81,11 |
Resultaat (+ = tekort) | 5,95 |
(…)”
2.5.
In de beleidsbegroting is in hoofdstuk: ‘4.2. Meerjarenraming per kostendrager’ onder het hoofd ‘Watersysteembeheer’ onder andere het volgende opgenomen:
“De meerjarenprognose van de belastingopbrengsten heeft een gemiddelde procentuele stijging van 2,3% (VJN 2,5%). De toename in 2019 is gelijk het percentage dat in de VJN is aangekondigd 4,4% (VJN 4,4%).”.
Verder is in een grafiek aangegeven dat in 2019 volgens de begroting 2019 en de meerjarenprognose de kosten 64,6 miljoen bedragen en de opbrengst 62,4 miljoen.
Onder het hoofd: ‘Zuiveringsbeheer’ is onder andere opgenomen: “De meerjarenprognose van de belastingopbrengsten heeft een gemiddelde procentuele stijging van 3% (VJN 1,7%). De toename in 2019 ligt een fractie hoger dan het percentage dat in de VJN is aangekondigd: 3,8% (VJN 3,0%).”.
Verder is in een grafiek aangegeven dat in 2019 volgens de begroting 2019 en de meerjarenprognose de kosten 84,9 miljoen bedragen en de opbrengst 81,1 miljoen.
2.6.
Op 9 januari 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens de hoorzitting zijn door gemachtigde een aantal vragen gesteld. Deze vragen zijn bij brief van 16 januari 2020 door de heffingsambtenaar beantwoord. De schriftelijke beantwoording bevat onder andere de volgende passages:
“Algemeen
In het gestelde bezwaar wordt aangegeven dat de opbrengsten hoger zijn dan de kosten. De begroting 2019 van het Waterschap Vallei en Veluwe laat zien dat voor de (alle) taken watersysteembeheer en zuiveringsbeheer de kosten hoger zijn dan de belastingopbrengst. Er vindt hierdoor in 2019 dan ook een onttrekking plaats uit de betreffende bestemmingsreserve tariefegalisatie.
(…)
Vraag A
De uitsplitsing van kwijtschelding en oninbaar onderverdeeld naar watersysteemheffing en zuiveringsheffing is inderdaad niet opgenomen in onze beleidsbegroting 2019. Onderstaand het overzicht van de kosten/onderverdeling:
Omschrijving | Bedrag (€ x 1.000) |
Kwijtschelding Zuiveringsheffing | 1.524 |
Oninbaar Zuiveringsheffing | 400 |
Kwijtschelding Watersysteemheffing | 784 |
Oninbaar Watersysteemheffing | 313 |
Het totaal van kwijtschelding en oninbaar voor zuiveringsbeheer is afgerond € 1,92 miljoen en voor watersysteem beer € 1,10 miljoen. Deze bedragen sluiten aan met de tabel op pagina 29 van de beleidsbegroting ('Dekkingsmiddelen niet zijnde belasting opbrengsten').
Vraag B
Gevraagd wordt naar de onderverdeling van de kapitaallasten per taak. Onderstaand de betreffende bedragen:
Kapitaallasten | Bedrag (€ x 1.000) |
Zuiveringsbeheer | 23.943 |
Watersysteembeheer | 8.208 |
De afschrijvingstermijnen worden gehanteerd conform het vastgestelde afschrijvingsbeleid. De specifieke termijnen zijn opgenomen in onderstaande volgende tabel.
(…)
Voor de rentetoerekening geldt het volgende: de totale rentelasten worden toegerekend aan de activa o.b.v. de actuele boekwaarden.
De activa zijn gekoppeld aan een specifieke taak. Bijvoorbeeld investeringen voor zuiveringsinstallaties aan de taak zuiveringsbeheer en waterkwantiteitsgemalen aan watersysteembeheer. Daarnaast zijn er overige investeringen zoals dienstauto's, kantoorgebouw, ICT etc., deze worden via verdeelsleutels toegerekend aan de taken.
Vraag C
In onze beleidsbegroting 2019, zoals die u ter inzage is verstrekt, is niet specifiek de post 'Goederen en diensten' opgenomen. Conform landelijke richtlijnen hanteren de waterschappen wel uniforme toerekening naar (hoofd)kostensoorten.
Voor de begroting 2019 is kostengroep Goederen en diensten als volgt per taak verdeeld:
Goederen en diensten 1 | Bedrag (€ x 1.000) |
Zuiveringsbeheer | 41.043 |
Watersysteembeheer | 25.633 |
De begroting van de hoofdkostensoort Goederen en diensten is opgesteld door de diverse budgethouders waarbij zij een raming maken van de kosten die zij verwachten voor de betreffende werkzaamheden.
Vraag D
Tijdens de hoorzitting met dhr. Vrolijk is, gezien de opmerking gemaakt onder 'Algemeen', deze vraag komen te vervallen.
Vraag E
1.) U vraagt naar de posten die onder Overhead zijn opgenomen. In paragraaf 'Kostentoerekening' (op pagina 43 van de beleidsbegroting) is het volgende opgenomen:
'De uurtarieven zijn gebaseerd op de personeelslasten en overheadkosten (toegerekende huisvesting en facilitaire zaken, communicatie, informatisering en automatisering, organisatie en personeel, juridische zaken)'.
2.) Bij het opstellen van begroting 2019 is een raming gemaakt van de ureninzet naar producten/programma's. Deze uren maal het bovengenoemde integrale uurtarief wordt toegerekend aan de producten/programma's.
3.) De toerekening van de personeelslasten bestaat uit salariskosten eigen personeel, overhead en kosten inhuur. Met betrekking tot eigen personeel wordt gerekend met een productiviteitsnorm van 1.400 uur op jaarbasis. De kosten van inhuur worden specifiek aan producten/programma's toegerekend.
N.B. In uw tekst staat 'werknemers van de gemeente'. We zijn er van uitgegaan dat u ons waterschap bedoelt.
Vraag F
Ja, de perceptiekosten zijn opgenomen in de begroting.
De perceptiekosten per taak zijn als volgt:
Perceptiekosten | Bedrag (€ x 1.000) |
Zuiveringsbeheer | 3.660 |
Watersysteembeheer | 2.820 |
”
2.7.
Bij e-mailbericht van 23 januari 2020 heeft gemachtigde zijn reactie op de antwoorden (zie 2.6) aan de heffingsambtenaar gezonden. De reactie van belanghebbende luidt als volgt: “(…)
In uw antwoord splitst u de geraamde bedragen aan kwijtschelding en oninbaarheid uit naar enerzijds de watersysteemheffing en anderzijds de zuiveringsheffing.
Consequentie van deze bedragen is dat enerzijds de geraamde opbrengst van beide heffingen met deze bedragen wordt verminderd dan wel de geraamde kosten van deze heffingen toenemen door opname van deze posten als kostenpost. Daarmee is niet uitgesloten dat de geraamde opbrengsten de geraamde lasten overschrijden.
In de uitspraak op bezwaar verzoek ik u voor de watersysteemheffing als de zuiveringsheffing aan te geven van welk bedrag aan geraamde baten enerzijds en geraamde lasten anderzijds dient te worden uitgegaan bij de bepaling of sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet. (…).”
Met betrekking tot de Kapitaallasten, Goederen en diensten en Perceptiekosten verzoekt gemachtigde de heffingsambtenaar om in de uitspraak op bezwaar aan te geven op welke uitgangspunten en welke pagina’s in welke documenten de uitsplitsing in enerzijds watersysteemheffing en anderzijds de zuiveringsheffing en daarmee de tabel in het antwoord is gebaseerd.
Gemachtigde sluit de brief af met de opmerking: “Voor de punten B, C en E geldt dat als gevolg van het gebrek aan inzicht in de achtergrond van (de omvang van) deze geraamde kosten twijfel bestaat ten aanzien van de vraag of en in hoeverre sprake is van een last ter zake van watersysteembeheer resp. zuiveringsbeheer.”
2.8.
In de uitspraak op bezwaar van 3 februari 2020 reageert de heffingsambtenaar op de door gemachtigde geuite twijfel (zie 2.7) als volgt:
“(…) In uw brief van 23 januari 2020 stelt u dat u als gevolg van het gebrek aan inzicht in de achtergrond (van de omvang van) deze geraamde kosten twijfel bestaat ten aanzien van de vraag of er sprake is van een last ter zake. Ik ben van mening dat u voldoende inzicht is geboden.
Ruim voor de hoorzitting is aan u de mogelijkheid geboden de op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder de begroting en de kostenraming van het waterschap Vallei en Veluwe, in te zien. U heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. De begroting en kostenraming van waterschap Vallei en Veluwe zijn tijdens de hoorzitting aan u verstrekt.
U hebt tot uiterlijk 10 dagen tot de hoorzitting de gelegenheid gehad om uw bezwaren te motiveren. Tot dat moment hebt u naar mijn mening niet gemotiveerd gesteld waarom over bepaalde posten in de raming redelijkerwijs twijfel bestaat of er sprake is van een last ter zake. U volstond met een zeer algemene niet onderbouwde stelling.
De laatste mogelijkheid om uw bezwaren te motiveren was tijdens de hoorzitting. Bij de hoorzitting waren financiële specialisten van het Waterschap Vallei en Veluwe aanwezig. Hier is bewust voor gekozen zodat zij eventuele vragen die u tijdens de hoorzitting zou stellen nog konden beantwoorden. Ook konden zij u op dat moment desgevraagd nog inzicht geven in de ramingen van de baten en lasten als u op het allerlaatste moment uw bezwaar alsnog zou motiveren met stellingen waaruit een redelijke twijfel over bepaalde posten in de begroting bleek.
U had ter voorbereiding van de hoorzitting echter vragen opgesteld aan de hand van de begroting van het waterschap Drents Overijsselse Delta. Terwijl u namens uw cliënte bezwaar hebt gemaakt tegen aanslagen van waterschap Vallei en Veluwe. U was daardoor onvoldoende voorbereid.
Om u, gelet op vorenstaande, tegemoet te komen is een extra schriftelijke ronde ingelast. GBLT heeft schriftelijk antwoord gegeven op enkele vragen waarbij is afgesproken dat u gelegenheid zou krijgen om daarop te reageren. Hiermee heeft u een allerlaatste gelegenheid gekregen om alsnog uw stellingen met betrekking tot het overschrijden van de opbrengstlimiet te motiveren. U hebt dat ook met uw brief van 23 januari 2020 naar mijn mening niet gedaan.
Het door u gestelde gebrek aan inzicht in de geraamde kosten is naar mijn mening niet aan GBLT te wijten. Ik stel mij op het standpunt dat u voldoende inzicht is gegeven en ook alle gelegenheid is geboden om nadere inlichtingen te verkrijgen, hetgeen niet heeft geleid tot een onderbouwing van deze bezwaren. (…).”
2.9.
In de betreffende uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar met betrekking tot het verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Beslissing verzoek dwangsom
(…) U hebt mij met uw brief van 26 november 2019, door mij ontvangen op 27 november 2019, ingebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op uw bezwaar.
Ik ben uw cliënte de maximale dwangsom verschuldigd van € 1.442.
Deze dwangsom wordt binnen zes weken aan u uitbetaald op het door u opgegeven rekeningnummer [nummer1] t.n.v. Juridisch adviesbureau Local Taks.
(…)
Bezwaar beslissing dwangsom
U kunt hiertegen binnen zes weken na dagtekening van dit besluit schriftelijk bezwaar maken bij GBLT, postbus 1098, 8001 BB te Zwolle. Indien uw beroep instelt tegen de beslissing op het bezwaar en het ook niet eens is met deze beslissing over de dwangsom, dan kunt u tegen de beslissing over de dwangsom geen bezwaarschrift indienen. U kunt dan uw bezwaren tegen de beslissing over de dwangsom in de beroepsprocedure over de beslissing op het bezwaar naar voren brengen. (…)
2.10.
Bij brief van 1 maart 2020 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen de beslissing dwangsom.
2.11.
Bij brief van 16 maart 2020 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar (zie 2.8 en 2.9).
2.12.
Bij brief van 8 april 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaarschrift tegen de dwangsombeschikking ter verdere behandeling doorgezonden aan de Rechtbank.
2.13.
Bij het verweerschrift in eerste aanleg heeft de heffingsambtenaar alsnog de vragen gesteld door belanghebbende in zijn e-mailbericht van 23 januari 2020 (zie 2.7) beantwoord en bijlagen: ‘Van beleidsproduct tot Belastingopbrengst’ en ‘Staat van vaste activa’ bijgevoegd. De beantwoording luidt onder andere als volgt:
“A. Bedragen kwijtschelding/oninbaarheid Watersysteemheffingen en Zuiveringsheffing
In bijlage 1 hebben wij een overzicht opgenomen met de titel 'Van beleidsproduct tot Belastingopbrengst'. Dit overzicht geeft een goed beeld hoe de belastingheffing tot stand komt.
De netto kosten per beleidsproduct zijn weergegeven met de onderverdeling naar onze twee kostendragers. Vervolgens worden de dekkingsmiddelen, niet zijnde belastingopbrengsten, weergegeven en de opbrengst van de verontreinigingsheffing. Na de bepaling van de tarieven door het algemeen bestuur resteert er een onttrekking van de tariefsegalisatiereserve. Voor de begroting 2019 is dit in totaliteit € 5,95 miljoen.
Hiermee wordt aangetoond dat de kosten van kwijtschelding en oninbaarheid niet worden verminderd op de belastingopbrengst.
B. Kapitaallasten
Ter aanvulling op onze eerder gegeven antwoord hebben wij, ten overvloede, in bijlage 2 een overzicht opgenomen van onze staat van vast activa. Dit overzicht komt uit onze beheersbegroting (pagina 7) die door het dagelijks bestuur van het waterschap is vastgesteld. De stukken die in de beheersbegroting zijn opgenomen betreft detailinformatie bij de begroting.
In bijlage 3 hebben we de toelichting op de kostentoedeling opgenomen welke terug te vinden is in onze beleidsbegroting op pagina 43.
In onze beantwoording op de vragen van gemachtigde n.a.v. de hoorzitting hebben wij reeds aangegeven welke afschrijvingstermijnen worden gehanteerd en hoe de rentelasten worden toegerekend aan de betreffende activa. Tevens is een toelichting opgenomen hoe de activa wordt toegerekend aan de producten/kostendragers.
C. Goederen en Diensten
Zoals eerder aangegeven worden de begrote kosten toegerekend naar onze twee kostendragers. In bijlage 4 is een overzicht opgenomen van de gehanteerde toerekeningspercentages naar de kostendragers.
Dit betreft detailinformatie die in onze financiële systemen is opgenomen en dus niet in de beleidsbegroting en/of beheersbegroting is opgenomen.
E. Perceptiekosten
In bijlage 1 is onder product 31 'Belastingheffing' zichtbaar wat de begrote perceptiekosten voor 2019 zijn. Deze bedragen in totaliteit afgerond € 6.480.000. Tevens is in deze tabel zichtbaar wat de kosten per kostendrager zijn.
Onderstaand wordt weergegeven hoe de doorbelasting naar de kostendragers plaatsvindt. De gehanteerde percentages zijn terug te vinden in bijlage 4.
(…)
Het product 'Belastingheffing' wordt gelijkmatig over beide taken verdeeld aangezien dit kosten zijn t.b.v. de aanslagheffing en -invordering van zowel de watersysteemheffing als de waterzuiveringsheffing.
De kosten voor het product 'Heffingstechnologie' betreffen kosten die gemaakt worden voor de aanslagoplegging zuiveringsheffing van zogenoemde meetbedrijven. (…)”
2.14.
Ter zitting van de Rechtbank zijn belanghebbende en gemachtigde met kennisgeving niet verschenen.
2.15.
De Rechtbank heeft schriftelijk uitspraak gedaan op 24 november 2020 en ook op deze datum een afschrift van de uitspraak aan partijen verzonden. Bij de ondertekening van de uitspraak is verder vermeld: “De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.”
2.16.
De eerstvolgende donderdag na 24 november 2020 is donderdag 26 november 2020.
3. Geschil
3.1.
In geschil is de toegekende dwangsom van € 1.442 en of de opbrengstlimiet inzake de Watersysteemheffing respectievelijk de Zuiveringsheffing is overschreden. Voorts is een punt van formeelrechtelijke aard in geschil dat hierna nader zal worden geduid.
3.2.
Belanghebbende is van mening dat aan hem wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar twee dwangsommen moeten worden toegekend in plaats van één, omdat sprake is van twee heffingen (Watersysteemheffing en Zuiveringsheffing). Verder stelt belanghebbende dat de opbrengstlimiet is overschreden.
3.3.
De heffingsambtenaar stelt dat sprake is van één bezwaar gericht tegen meerdere op één aanslagbiljet vermelde besluiten. Daarom is er in deze procedure slechts één dwangsom verschuldigd. Nu geen nieuwe standpunten zijn ingenomen ter zake van de vermeende overschrijding van de opbrengstlimiet verwijst de heffingsambtenaar naar de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Vooraf
4.1.
Belanghebbende stelt dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd omdat de onderhavige uitspraak eerst na de verzending op 24 november 2020, op donderdag 26 november openbaar is gemaakt. Belanghebbende verwijst naar de uitspraak van de Raad van State van 17 oktober 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB6843.
4.2.
In beginsel kan het in het openbaar uitspreken van de beslissing niet later plaatsvinden dan op de dag van de bekendmaking van de uitspraak (ABRvS, 17 oktober 2007, 200703017/1, ECLI:NL:RVS:2007:BB6843). De schriftelijke uitspraak dient immers de dag te vermelden waarop de beslissing is uitgesproken (artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In de “Tijdelijke regeling bestuursrecht” van 20 april 2020 (hierna: de tijdelijke regeling) zijn wel aanvullende richtlijnen en aanwijzingen voor het behandelen van bestuursrechtelijke zaken bij de rechtbanken in verband met de maatregelen als gevolg van het coronavirus opgenomen. Artikel 11 van de tijdelijke regeling luidt:
“Aanvullend op artikel 2.22 van de reglementen, toepassing van artikel 8:66 e.v. van de Awb)
1. De openbaarmakingszittingen kunnen worden opgeschort. Zodra de opschorting wordt beëindigd, worden de niet uitgesproken uitspraken voor zover nodig alsnog in openbaar uitgesproken.
2. De uitspraak wordt, zo nodig voorafgaand aan het in het openbaar uitspreken, in ieder geval bekendgemaakt door middel van (digitale of fysieke) verzending van de uitspraak aan partijen.”
Een zodanige opschorting is hier echter naar het oordeel van het Hof niet aan de orde. Kennelijk is sprake van een vaste procedure bij de Rechtbank waarbij – ondanks dat de Gerechtsgebouwen niet zijn gesloten – uitspraken volgens een vast patroon later in het openbaar worden uitgesproken en dat de bekendmaking van de uitspraak aan partijen niet tot dat moment wordt opgehouden. Het Hof acht dit in strijd met de wet. Het hoger beroep van belanghebbende is op dit onderdeel gegrond. De informatie van de Rechtbank geeft geen definitief uitsluitsel over de vraag of de uitspraak daadwerkelijk in het openbaar is gedaan. Het Hof gaat er daarom van uit dat de uitspraak niet in het openbaar is gedaan. Dit leidt echter niet reeds op die grond tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Het is immers niet in geschil dat partijen tijdig kennis hebben kunnen nemen van de uitspraak. Het Hof zal het aan de uitspraak klevende gebrek herstellen door zelf in het openbaar uitspraak te doen en daarin de door de Rechtbank genomen beslissing te vermelden (HR 26 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA2083, ABRvS, 7 april 2020, 202002016/1, ECLI:NL:RVS:2020:992 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21 december 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11834).
Dwangsom
4.3.
Het Hof stelt vast dat de aanslagen watersysteemheffing en zuiveringsheffing zijn verenigd op één aanslagbiljet, dat belanghebbende één bezwaarschrift heeft ingediend, dat één uitspraak op bezwaar is gedaan.
4.4.
Het voorgaande leidt het Hof tot het oordeel dat nu deze heffingen die op hetzelfde aanslagbiljet zijn vermeld een zodanige samenhang vertonen dat met betrekking tot de uitspraak op daartegen gerichte bezwaren - van dezelfde inhoud - slechts één dwangsom kan worden verbeurd. De Rechtbank heeft op goede gronden een juiste beslissing genomen.
Opbrengstlimiet
4.5.
Het Hof overweegt dat de watersysteemheffing en de zuiveringsheffing decentrale bestemmingsheffingen zijn en, net als alle andere decentrale bestemmingsheffingen, een winstverbod (opbrengstlimiet) kennen. Dit volgt niet uit een aparte wetsbepaling zoals artikel 229b van de Gemeentewet, maar ligt besloten in de aanhef van artikel 117 Waterschapswet (hierna: Wsw) voor de watersysteemheffing en artikel 122d, eerste lid, Wsw voor de zuiveringsheffing. De aparte wetsbepaling over de opbrengstlimiet bij retributies wordt wel analoog toegepast op de bestemmingsheffingen, inclusief het ‘stappenplan’ dat de Hoge Raad daarvoor in een aantal arresten heeft opgesteld (vgl. HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968 en HR 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1193).
4.6.
Het ‘stappenplan’ van de Hoge Raad strekt ertoe de informatieachterstand van de belanghebbende weg te nemen/te verkleinen. Het is immers de heffingsambtenaar die beschikt over de feitelijke informatie die noodzakelijk is om te beoordelen of de opbrengsten (baten) van de watersysteemheffing en/of zuiveringsheffing de kosten (de lasten ter zake) niet overschrijden. Het ‘stappenplan’ brengt geen verandering in de bewijslastverdeling. Nu belanghebbende het standpunt inneemt dat de opbrengstlimiet is overschreden dient hij feiten te stellen en bij weerspreking door de heffingsambtenaar aannemelijk te maken, die zijn standpunt kunnen dragen. Het ‘stappenplan’ gaat vooraf aan de bewijslevering door belanghebbende, die voor het leveren van het van hem verlangde bewijs gebruik kan maken van de door de heffingsambtenaar in stap 1 en – eventueel – stap 2 aan hem verschafte informatie.
4.7.
Het stappenplan kan als volgt worden samengevat. Indien een belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar inzicht te geven in de raming van baten en lasten welke in de begroting zijn opgenomen (stap 1). Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. De ramingen van de opbrengsten en de lasten hoeven dus niet bij de vaststelling van de verordening (tarieven) op controleerbare wijze te zijn vastgelegd. Dit inzicht kan de heffingsambtenaar ook later verschaffen. Dat moet hij wel doen op basis van de begroting. Daarbij kan hij ook andere gegevens gebruiken waarover hij pas na de vaststelling van de verordening en de begroting de beschikking heeft gekregen. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op de belanghebbende rust, dient hij, nadat de heffingsambtenaar aldus inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een “last ter zake” en of wel alle baten in de raming zijn meegenomen. Vervolgens dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen te verschaffen (stap 2). Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van de belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door de belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. Indien een belanghebbende vervolgens stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, komt bewijslevering aan de orde en draagt belanghebbende de bewijslast.
4.8.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met hetgeen onder 2.2 tot en met 2.6 en 2.13 is aangehaald, inzicht verschaft in de ramingen van de baten en de ‘lasten ter zake’ en aannemelijk gemaakt dat deze informatie gebaseerd is op de begroting van het Waterschap Vallei en Veluwe.
4.9.
Evenals de Rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet (gemotiveerd) heeft gesteld dat hij, ondanks de door de heffingsambtenaar in het geding gebrachte informatie, bepaalde posten in de ramingen van baten en lasten in twijfel trekt. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende geen (gemotiveerde) twijfels over bepaalde posten geuit. De stelling van belanghebbende dat het verzoeken om informatie impliciet twijfel oproept, is daartoe onvoldoende (zie 4.7).
4.10.
Het voorgaande leidt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voor het jaar 2019 geraamde opbrengsten van de watersysteemheffing en de zuiveringsheffing de voor het jaar 2019 geraamde kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem, onderscheidenlijk de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater te boven gaan.
Slotsom
4.11.
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond op het onderdeel dat ziet op de openbaarmaking van de uitspraak van de Rechtbank (zie 4.2) en voor het overige ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Nu het Hof het hoger beroep op één onderdeel (zie 4.2) gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 759 (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting) wegingsfactor 0,5 (licht) € 759). Het Hof is van oordeel dat deze uitkomst in overeenstemming is met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van gemachtigde.
6. Beslissing
Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 759,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 134 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 01 februari 2022
De griffier, De voorzitter,
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
(T. Tanghe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 01 februari 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.