Rb. Den Haag, 12-04-2013, nr. AWB 11/6339
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9565
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
12-04-2013
- Zaaknummer
AWB 11/6339
- LJN
BZ9565
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9565, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 12‑04‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2014:1139, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 12‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Buiten behandeling laten van een aanvraag om een Nederlands paspoort door de minister van Buitenlandse Zaken. Een zogenoemde "talaaq-echtscheiding" (echtscheiding naar islamitisch recht) wordt in het VK niet als rechtsgeldige echtscheiding erkend omdat deze echtscheiding niet is uitgesproken door een civiele rechtbank. Dit heeft tot gevolg dat eiser (de vader) ten tijde van de geboorte van de minderjarige om wiens nationaliteit het gaat, gehuwd was met twee vrouwen. Het onthouden van erkenning van een in het buitenland (Pakistan) gesloten naar Nederlandse maatstaven onwettig (polygaam) huwelijk is alleen mogelijk indien de Nederlandse rechtsorde er in voldoende mate bij betrokken is. Dat is hier het geval, onder meer omdat zowel eiser als zijn eerste echtgenote in het bezit zijn van het Nederlanderschap. Verweerder heeft dan ook terecht geoordeeld dat het huwelijk van eiser met de moeder van de minderjarige niet kan worden erkend. De minderjarige kan aan dit niet rechtsgeldig huwelijk geen aanspraak op verkrijging van het Nederlanderschap ontlenen. Geen Nederlanderschap, geen paspoort.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/6339
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], te [plaats] (Verenigd Koninkrijk (VK)),
namens zijn minderjarige zoon [A]
(gemachtigde: mr. F. Kellouh, advocaat te Den Haag),
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft namens en ten behoeve van zijn minderjarige zoon [A], geboren op [datum] 2003 te [plaats] (Pakistan), op 13 augustus 2010 een Nederlands paspoort aangevraagd bij de Nederlandse ambassade te Londen (VK). Bij besluit van 13 augustus 2010 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 13 september 2010 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar op 27 juni 2011 ongegrond verklaard.
Bij brief van 4 augustus 2011 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 31 oktober 2011 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, in gezelschap van [B] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is niet ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Gemachtigde van eiser heeft nadere stukken ingezonden.
Het beroep is op 22 mei 2012 ter zitting behandeld. Eiser en [B] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door een tolk en de gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de door eiser na de schorsingsbeslissing ingezonden stukken alsmede over (het origineel van) de ter zitting van 22 mei 2012 overgelegde verklaring van [C].
Partijen hebben over en weer nadere stukken ingediend.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57, eerste lid, van de Awb voor het achterwege laten van een nadere zitting.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
- 1.
Voor de vermelding van het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar het bestreden besluit.
- 2.
Eiser heeft zich in 1992 in Nederland gevestigd. In datzelfde jaar is in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van Den Haag een op 23 februari 1992 in Pakistan naar islamitisch recht gesloten huwelijk tussen eiser en [C] ingeschreven. Dit huwelijk is in Nederland erkend. Eiser heeft op 14 september 1995 het Nederlanderschap verkregen. Volgens de zogenoemde Certification of Talaaq van de Sharia Council Section te Luton van 1 september 1997 is het huwelijk tussen eiser en [C] volgens het islamitische recht op 21 augustus 1997 ontbonden. Op 29 oktober 2000 is eiser volgens islamitisch recht gehuwd met [D]. Eiser heeft zich op 13 mei 2002 in het VK gevestigd. Op [datum] 2003 is [A] geboren in Pakistan als zoon van [D]. Volgens de uitspraak van de Luton Country Court is het huwelijk tussen eiser en [C] op 18 maart 2004 ontbonden. Op 4 maart 2005 is [A] in het bezit gesteld van een Nederlands paspoort met een geldigheidsduur van 5 jaar. [D] en [A] hebben zich op 10 september 2005 in het VK bij eiser gevoegd.
- 3.
Verweerder heeft de paspoortaanvraag van eiser namens zijn minderjarige zoon [A] niet in behandeling genomen omdat [A] is geboren uit een naar Nederlands recht onwettig -polygaam- huwelijk. Om die reden kan [A] het Nederlanderschap niet aan zijn vader ontlenen en heeft hij geen recht op een Nederlands paspoort.
- 4.
Eiser heeft aangevoerd dat [A] eerder, in 2005, in het bezit is gesteld van een Nederlands paspoort. Het is vreemd dat verweerder de islamitische scheiding niet accepteert maar dat het islamitisch huwelijk wel is erkend. Bij een scheiding tussen islamieten in het VK wordt verwezen naar de sharia die in het VK erkend wordt. Uit het stempel op de Certification of Talaaq van 1 september 1997 (scheidingsakte) blijkt dat de akte geaccepteerd is in Pakistan. De scheiding van [C] heeft op vrijwillige basis plaatsgevonden; van verstoting was geen sprake. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser verwezen naar de verklaring van [C] die bij brief van 15 oktober 2011 opnieuw, voorzien van een verklaring en stempels van een notaris in Birmingham, in het geding is gebracht. Voorts heeft eiser zich beroepen op de tekst van de akte waaruit zou blijken dat de scheiding op initiatief van [C] heeft plaatsgevonden. In de één na laatste zin staat vermeld: “From that day, after passing the period of Idaat (three Haaidh), [C] is free to marry elsewhere according to her will”. Indien het gaat om een echtscheiding op verzoek van de man, wordt deze zin niet in de akte opgenomen.
- 5.
Partijen verschillen van mening over de vraag van welke datum van ontbinding van het huwelijk van eiser met [C] moet worden uitgegaan en, in het verlengde daarvan, welke gevolgen dit voor de nationaliteit van [A] met zich meebrengt.
[A] kan het Nederlanderschap alleen dan aan eiser ontlenen indien hij staande een rechtsgeldig huwelijk tussen zijn moeder ([D]) en eiser is geboren.
- 6.1.
De rechtbank overweegt op grond van de gedingstukken dat eiser en [C] naar islamitisch recht zijn gescheiden op 21 augustus 1997 en naar Engels recht op 18 maart 2004. Eiser en [D] zijn op 29 oktober 2000 gehuwd. Van belang is derhalve of op het tijdstip van de geboorte van [A] op [datum] 2003 eisers huwelijk met [C] volgens het toepasselijk recht als beëindigd moet worden beschouwd.
- 6.2.
Ingevolge de Wet Conflictenrecht inzake ontbinding huwelijk en scheiding van tafel en bed (WCE) wordt een ontbinding van een huwelijk buiten het Koninkrijk dat uitsluitend door een eenzijdige verklaring van de man tot stand is gekomen, niet erkend tenzij aan drie, cumulatief gestelde, vereisten, is voldaan.
- 6.3.
In de eerste plaats dient de ontbinding van het huwelijk rechtsgevolgen te hebben ter plaatse waar deze is geschied.
De rechtbank volgt de conclusie van verweerder, die na uitvoerig en gedocumenteerd onderzoek door de Nederlandse ambassade te Londen is bevestigd door de General Register Office for England and Wales, de ter zake bevoegde instantie in de jurisdictie England and Wales. Deze instantie heeft, na beoordeling van de Certification of Talaaq en onder verwijzing naar de Family Law Act 1986 expliciet te kennen gegeven dat de onderhavige “talaaq-echtscheiding” niet als een rechtsgeldige echtscheiding kan worden erkend, aangezien deze echtscheiding niet is uitgesproken door een civiele rechtbank. Voor zover eiser heeft willen stellen dat het huwelijk destijds op verzoek van [C] is ontbonden en deze ontbinding daarom rechtsgevolg had in het VK, volgt de rechtbank eiser niet. Hierbij is van belang dat – mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – niet aannemelijk is geworden dat uit de bewoording van de Certification of Talaaq kan worden afgeleid dat deze stelling juist is. Aan de verklaring die is opgesteld door [C] kan voorts in dit verband evenmin de betekenis worden toegekend die eiser daaraan gehecht wenst te zien, gelet op de zojuist aangehaalde informatie overgelegd door verweerder in combinatie met het feit dat deze verklaring na de echtscheiding en op verzoek van eiser is afgelegd.
Het standpunt van eiser dat verweerder wel het islamitisch huwelijk -waarbij de rechtbank aanneemt dat eiser doelt op het huwelijk met [C]- maar niet de islamitische echtscheiding erkent, hetgeen niet consistent zou zijn, gaat er aan voorbij dat voor de erkenning van een huwelijk en de erkenning van de ontbinding van een huwelijk verschillende wettelijke regelingen gelden, waarbij voorts de uitkomst van de te verrichten toetsing aan die regels in belangrijke mate bepaald wordt door de op het relevante moment bestaande feiten en omstandigheden. Het betoog slaagt niet.
- 6.4.
Nu aan de eerste van de drie cumulatief gestelde vereisten voor erkenning van de islamitische echtscheiding naar Nederlands recht niet is voldaan, kan de vraag of aan de overige vereisten wordt voldaan buiten beschouwing blijven.
- 6.5.
Gezien het vorenstaande is het huwelijk tussen eiser en [C] ontbonden als gevolg van de uitspraak van de civiele Luton Country Court te Luton op 18 maart 2004. Ten tijde van de geboorte van [A] was eiser derhalve gehuwd met [C] en met [D]. Als gevolg daarvan heeft het huwelijk met [D] een polygaam karakter. Naar Pakistaans recht is het huwelijk tussen eiser en [D], de moeder van [A], rechtsgeldig, nu aldaar het islamitische recht geldt waarbij polygamie niet is uitgesloten.
Uitgangspunt is dat erkenning in Nederland van een polygaam huwelijk in strijd is met de openbare orde. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de jurisprudentie van de Hoge Raad van 17 juni 2011, LJN: BP9500 en deze rechtbank, sector civiel, van 5 april 2012, LJN: BW2921). Het onthouden van erkenning aan een in het buitenland gesloten naar Nederlandse maatstaven onwettig (polygaam) huwelijk geschiedt evenwel alleen indien de Nederlandse rechtsorde er in voldoende mate bij betrokken is. De rechtbank volgt het oordeel van verweerder dat dit het geval is aangezien eiser het Nederlanderschap bezit, ongeveer 10 jaar in Nederland heeft gewoond, ten tijde van het sluiten van zijn polygame huwelijk woonachtig was in Nederland, vervolgens vanuit Nederland is vertrokken naar het VK waar polygame huwelijken eveneens in beginsel niet rechtsgeldig zijn, zijn eerste echtgenote, [C], in het VK geboren is en, evenals eiser, in het bezit is van het Nederlanderschap.
- 6.6.
Verweerder heeft dan ook terecht geoordeeld dat het huwelijk tussen eiser en [D] niet kan worden erkend. Aangezien dit huwelijk niet rechtsgeldig is kan [A] hieraan geen aanspraak op de verkrijging van het Nederlanderschap ontlenen.
- 6.7.
Het betoog dat [A] op 4 maart 2005 een Nederlands paspoort heeft verkregen van de Nederlandse ambassade in Islamabad en dat door de rechtbank wordt opgevat als een (impliciet) beroep op het vertrouwensbeginsel, kan niet slagen. Zoals verweerder terecht, onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie de arresten van 16 september 1994, NJ 1995, 563 en van 19 december 2003, LJN: AL8544) heeft gesteld is de wijze waarop het Nederlanderschap kan worden verkregen limitatief in de wet bepaald en kan het niet worden verkregen op grond van het vertrouwensbeginsel of enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
- 7.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de paspoortaanvraag van eiser op goede gronden niet in behandeling heeft genomen
- 8.
Het beroep is ongegrond.
- 9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank Den Haag
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.M. van der Meide, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.