Einde inhoudsopgave
Wet lokaal spoor
Artikel 42
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2021
- Bronpublicatie:
03-03-2021, Stb. 2021, 135 (uitgifte: 17-03-2021, kamerstukken: 35256)
- Inwerkingtreding
01-07-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-05-2021, Stb. 2021, 254 (uitgifte: 02-06-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Decentralisatie
Vervoersrecht / Railvervoer
1.
Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen.
2.
De toezichthouder heeft tevens tot taak het afgeven van een schriftelijke verklaring, als bedoeld in de artikelen 9, derde lid, 18, derde lid, 27, derde lid, 32, derde lid, en 34, derde lid.
3.
De artikelen 5:12 tot en met 5:20, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de toezichthouder bij de uitoefening van de in het tweede lid genoemde taken.
4.
De toezichthouder verricht de in het eerste lid genoemde taken uit eigen beweging of op verzoek van gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur.
5.
De toezichthouder brengt van zijn bevindingen ten aanzien van de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde taken verslag uit aan gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur.
6.
Indien de toezichthouder de in het eerste lid genoemde taak op verzoek van gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur verricht, neemt hij de instructies van gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur in acht.
7.
Onze Minister kan de kosten van de werkzaamheden die worden verricht in verband met de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak in rekening brengen bij gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur op wie ingevolge artikel 4, eerste of tweede lid, de zorgplicht voor de aanleg en het beheer van de lokale spoorweginfrastructuur rust.
8.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het zevende lid. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen incidenteel en jaarlijks in rekening te brengen kosten.
9.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de vergoeding die de aanvrager verschuldigd is voor de behandeling van de aanvraag tot verlening van de schriftelijke verklaring bedoeld in het tweede lid.
10.
De ingevolge het zevende tot en met het negende lid in rekening gebrachte bedragen worden zodanig vastgesteld dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde kosten die in een rechtstreeks verband staan met de betrokken werkzaamheden.