Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/253
253 Ter afsluiting: verjaring en art. 3:51 lid 3 BW
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691986:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie bijv. HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ5068, NJ 2013/256 met nt. Jac. Hijma; vereist is ‘daadwerkelijk ontdekt’.
Een vernietigbare rechtshandeling kan worden vernietigd door een rechterlijke uitspraak of door een buitengerechtelijke verklaring (art. 3:49 BW). Na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging kan de rechtshandeling niet meer op dezelfde grond buitengerechtelijk worden vernietigd (art. 3:52 lid 2 BW).
Verjaring van een rechtsvordering staat niet in de weg aan een processueel verweer (bijv. beroep op een vernietigingsgrond of ontbinding (art. 6:268 BW) (Asser/Sieburgh 6-III 2018/622).
HR 25 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2182, NJ 1997/68; herhaald in HR 24 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:153, NJ 2014/177 met nt. P. van Schilfgaarde (Sansto/mr. Reiziger q.q.). Een verwerend beroep kan niet anders dan in rechte worden gedaan.
Bijv. HR 15 november 1957, ECLI:NL:HR:1957:AG2023, NJ 1958/67 met nt. L.E.H. Rutten (Baris/Riezenkamp; een verwerend beroep op dwaling). De koper heeft geen aanleiding zich op de vernietigingsgrond te beroepen, zolang de verkoper wacht met zijn vordering tot betaling. Zijn de drie jaar van de verjaringstermijn van art. 3:52 BW verlopen, dan kan de koper zich verweren met een beroep op art. 3:51 lid 3 BW.
‘Quae temporalia sunt ad agendum, perpetua sunt ad excipiendum.’ (zie Wissink 2018, noot 10).
Overigens is in art. 3:51 lid 3 BW niet bepaald dat enkel degene die de vernietiging in kan roepen bij wijze van verweer een beroep kan doen op deze vernietigingsgrond. Zie voor een voorbeeld Rb. Rotterdam 25 november 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:8685, NJF 2016/33.
Parl. Gesch. Boek 3, p. 231, 232 en 238.
Wissink (Wissink 2018) gaat uitgebreid in op het onderscheid. Dit onderscheid kan niet worden afgedaan op de rolverdeling van partijen in een procedure. Aangezien de maatstaf voor het onderscheid voornamelijk wordt ontleend aan het materiële recht, wordt voor het onderscheid verwezen naar de inhoud van dit artikel.
HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY2640, r.o. 3.4.3, NJ 2013/101(Van Etten/Kippersluis c.s.). Zie ook Rb. Rotterdam 25 november 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:8685, NJF 2016/33.
Wissink vermeldt in zijn artikel (Wissink 2018) niet dat een bevrijdend verweer onder het begrip andere rechtsmaatregel valt.
Door verjaring van een vordering tot vernietiging kan de mogelijkheid zich aanvallend op een vernietigingsgrond te beroepen verloren gaan; in art. 3:52 lid 1 aanhef en onder a-d BW wordt nader aangegeven wanneer de verjaringstermijn aanvangt.1 Hetzelfde geldt voor de bevoegdheid een beding buitengerechtelijk te vernietigen (art. 3:52 lid 2 BW).2
Doet daarentegen verweerder bij een nakomingsvordering een beroep op dwaling (een bevrijdend verweer), dan is een door eiser ter afwering van een rechtsmaatregel gedaan beroep op vernietiging niet onderhevig aan de verjaringstermijn van art. 3:52 BW.3 De bepaling van art. 3:51 lid 3 BW houdt in dat de verjaringstermijn niet geldt voor zover het beroep op de vernietigingsgrond wordt gedaan ‘ter afwering van een op de rechtshandeling steunende vordering of andere rechtsmaatregel’.4 Een beroep op een vernietigingsgrond kan ‘te allen tijde’ worden gedaan, d.w.z. zonder dat daaraan verjaring kan worden tegengeworpen.5 De bevoegdheid zich in rechte met een beroep op de vernietigbaarheid te verweren blijft bestaan.6 Voor vernietiging in aanmerking komende rechtshandelingen worden pas relevant als de partij tegen wie vernietiging kan worden ingeroepen daaraan rechtsgevolgen wil verbinden.7
Voorbeeld
Stel dat een bank een borg aanspreekt tot betaling van de schuld waarvoor hij zich heeft borg gesteld en de borg een beroep doet op dwaling, waarop de bank reageert dat aan verweerder dat beroep niet toekomt omdat die mogelijkheid is verjaard. Ook al verjaart een rechtsvordering tot vernietiging op grond van art. 3:52 lid 1 sub c BW drie jaren nadat de dwaling is ontdekt, uit art. 3:51 lid 3 BW volgt dat deze regel niet van toepassing is als een beroep op dwaling wordt gedaan ter afwering van een vordering in rechte. Dat strookt met de ratio van de bepaling dat, zolang de bank stilzit en geen beroep doet op de borgstelling, de borg niet het initiatief tot vernietiging hoeft te nemen.8
Daarmee is van belang of een beroep op een vernietigingsgrond als ‘aanvallend’ of als ‘verwerend’ is te kwalificeren.9
Het begrip ‘andere rechtsmaatregel’
Illustratief voor de reikwijdte van art. 3:51 lid 3 BW en in het bijzonder van de woorden ‘andere rechtsmaatregel’ is de procedure Van Etten/ Kippersluis c.s. (aandeelhouders en hun vennootschappen).
Van Etten vorderde (in vrijwaring) betaling van aandeelhouders van een BV die zich bij een intentieverklaring hadden verbonden voor de schulden van de vennootschap. De aandeelhouders doen een beroep op het feit dat in de intentieovereenkomst een ontbindende voorwaarde was opgenomen en dat die voorwaarde was vervuld (een bevrijdend verweer). Ter afwering betoogt Van Etten dat de voorwaarde aan vernietiging bloot stond omdat er sprake was van misbruik van omstandigheden (een contra-bevrijdend verweer). De aandeelhouders reageren hierop met een beroep op verjaring omdat het beroep op vernietigbaarheid niet binnen de verjaringstermijn van art. 3:52 lid 1 aanhef en onder b BW was gedaan (een contra-contra-bevrijdend verweer). De Hoge Raad verwerpt het beroep op verjaring:
“Het beroep van [de aandeelhouders] op de ontbindende voorwaarde is erop gericht de rechtsgevolgen van de intentieovereenkomst (in het bijzonder de vrijwaringsverplichting) teniet te doen, en moet dan ook worden aangemerkt als een op de rechtshandeling (de ontbindende voorwaarde) steunende “rechtsmaatregel” als bedoeld in art. 3:51 lid 3 BW. [Van Etten] heeft zich op misbruik van omstandigheden bij de totstandkoming van de ontbindende voorwaarde beroepen ter afwering van deze rechtsmaatregel. Een zodanig beroep kan volgens art. 3:51 lid 3 “te allen tijde worden gedaan”, dat wil zeggen zonder dat daaraan verjaring kan worden tegengeworpen. Dat strookt met de ratio van deze bepaling dat, zolang de wederpartij [de aandeelhouders, WtS] stilzit en geen beroep doet op de (gebrekkige) rechtshandeling, de andere partij [Van Etten, WtS] niet het initiatief tot vernietiging hoeft te nemen (Parl. Gesch. Boek 3, p. 232 en 238).”10
Nu het begrip ‘andere rechtsmaatregel’ in art. 3:51 lid 3 BW direct na ‘afwering van een vordering’ is geplaatst, mag de conclusie worden getrokken dat onder het begrip ‘andere rechtsmaatregel’ een bevrijdend verweer valt waaraan die partij rechtsgevolgen wil verbinden.11 De uitleg van de Hoge Raad houdt in dat verjaring niet in de weg staat aan een verwerend beroep op een vernietigingsgrond wegens een wilsgebrek. De tot vernietiging bevoegde hoeft niet te handelen zolang hij niet wordt aangesproken. In casu houdt ‘aangesproken’ in dat de aandeelhouders de rechtsmaatregel ter sprake stellen: dat zij een beroep doen op de ontbindende voorwaarde. Hetzelfde geldt voor een beroep op ontbinding (art. 6:268 tweede volzin).
Voor meer voorbeelden wordt verwezen naar Bijlagen 8B.