In het dossier bevindt zich een e-mail d.d. 10 december 2015 van de advocaat van de verdachte in hoger beroep, in reactie op een brief van het hof van 8 december 2015, waarin kennelijk is gevraagd om eventuele onderzoekswensen kenbaar te maken. De advocaat geeft in dat bericht te kennen die wensen reeds bij appelschriftuur d.d. 7 augustus te hebben gezonden en doet het hof dit document als bijlage (nogmaals) toekomen. Blijkens het proces-verbaal heeft de voorzitter bij de terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2016 melding gemaakt van de ontvangen appelschriftuur van 7 augustus 2015. Uitgaande van die datum, terwijl namens de verdachte op 24 juli 2015 hoger beroep is ingesteld, is sprake van een tijdig ingediende appelschriftuur.
HR, 09-10-2018, nr. 17/03514
ECLI:NL:HR:2018:1831
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-10-2018
- Zaaknummer
17/03514
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1831, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑10‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1137
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2017:2869, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2018:1137, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑08‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1831
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Zedenzaak. Middelen m.b.t. afwijzing verzoek horen getuigen evenals verzoek reconstructie en betrouwbaarheid verklaringen aangeefster. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
9 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 17/03514
AKA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 7 juli 2017, nummer 23/003099-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2018.
Conclusie 28‑08‑2018
Inhoudsindicatie
Zedenzaak. Middelen m.b.t. afwijzing verzoek horen getuigen evenals verzoek reconstructie en betrouwbaarheid verklaringen aangeefster. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 17/03514 Zitting: 28 augustus 2018 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte bij arrest van 7 juli 2017 wegens “de eendaadse samenloop van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en verkrachting”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een daarmee overeenkomende schadevergoedingsmaatregel opgelegd, één en ander zoals in het bestreden arrest vermeld.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“2:
hij op 22 juli 2014 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd door, terwijl hij en die [slachtoffer] in de wc stonden, de deur op slot te doen en door in de wc voor haar (tussen haar en de toegangsdeur) te staan;
3 primair:
hij op 22 juli 2014 te Amsterdam door feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte zijn penis en vingers in de vagina van [slachtoffer] bracht, en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte haar op de wc heeft opgesloten, voor haar is gaan staan, haar broek en onderbroek naar beneden heeft getrokken en haar benen uit elkaar heeft geduwd en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.”
4. Het eerste middel
4.1.
Het middel klaagt dat het hof het verzoek tot het horen van een aantal personen als getuige alsmede het doen uitvoeren van een reconstructie ten onrechte, althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen. Voorts wordt geklaagd dat het desondanks gebruiken van de verklaringen van de drie getuigen die reeds bij de rechter-commissaris zijn gehoord, een schending van art. 6 EVRM oplevert wegens het niet (voldoende) kunnen uitoefenen van het daarin neergelegde ondervragingsrecht.
4.2.
De relevante procesgang is als volgt geweest. Bij appelschriftuur van 7 augustus 2015 heeft de verdediging ten eerste verzocht om het horen van drie getuigen, te weten [slachtoffer] (aangeefster), [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , omdat de verdachte de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de verklaringen wenst te toetsen. De verdediging zou bij het verhoor van de aangeefster niet in de gelegenheid zijn geweest om haar te confronteren met de verklaringen die de andere twee genoemde getuigen (haar vriendinnen) bij de rechter-commissaris hebben afgelegd. Daarnaast zouden de verhoren van de genoemde getuigen bij de rechter-commissaris niet zijn toegespitst op de bij terechtzitting van 6 juli 2015 door de officier van justitie gevorderde wijziging van de tenlastelegging, inhoudend dat onder feit 3 subsidiair werd toegevoegd dat appellant seks heeft gehad met aangeefster terwijl hij wist dat zij haar wil daaromtrent niet kon bepalen. Dat zou er volgens de verdediging toe moeten leiden dat het in de rede ligt om bij de beoordeling van het verzoek aan het noodzakelijkheidscriterium een invulling te geven die materieel niet verschilt van het verdedigingsbelang. Ten tweede bevat de appelschriftuur – eveneens in het kader van de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen – een verzoek tot het uitvoeren van een reconstructie, omdat de handelingen zoals beschreven door de aangeefster, gelet op het verschil in gewicht tussen haar en de verdachte en de beperkte ruimte op de wc, onmogelijk kunnen hebben plaatsgevonden op de wijze zoals door haar beschreven. In verband daarmee is tot slot verzocht tot het horen van de eigenaar van [A] , om de reconstructie, gelet op de verbouwing van de wc’s, in perspectief te kunnen plaatsen.
4.3.
Blijkens het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 11 maart 2016 heeft de verdediging gepersisteerd bij de verzoeken tot het horen van de voornoemde personen als getuige en het verrichten van een reconstructie. Daartoe is het volgende aangevoerd:
“De advocaat-generaal heeft laten weten dat zij het horen van de getuigen niet noodzakelijk vindt, maar ik vind dat het noodzakelijkheidscriterium in casu materieel moet worden ingevuld met het verdedigingsbelang vanwege de wijziging tenlastelegging die in eerste aanleg is toegewezen. De getuigen zijn door de rechter-commissaris ondervraagd en pas op de terechtzitting werd de vordering tot wijziging van de tenlastelegging bekend. Het gaat bij het primaire feit vooral om de dwang, terwijl bij het subsidiaire feit heel andere vragen relevant zijn. Ik wil [slachtoffer] in het algemeen vragen stellen want ik ben het niet eens met de conclusie van de rechtbank dat haar verklaringen betrouwbaar en consistent zijn. Zij vertelt elke keer een ander verhaal. Daarnaast wil ik de getuige [betrokkene 2] horen. Zij stond met de getuige [betrokkene 1] naast de flinterdunne wc-deur en moet alles hebben kunnen horen. Zij stonden er allebei een halve meter naast. De getuige [betrokkene 2] heeft (na het verhoor van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris) verklaard dat [slachtoffer] tegen haar heeft gezegd dat zij niet heeft geschreeuwd. Daarmee wil ik [slachtoffer] confronteren. Zij heeft erover gelogen. De verklaring van de getuige [betrokkene 1] vind ik bovendien opvallend. Zij verklaarde dat, voordat mijn cliënt en [slachtoffer] de wc ingingen, het leek alsof zij elkaar al langer kenden. Dat is interessant want mijn cliënt zegt dat het allemaal geheel vrijwillig is geweest.
Ik heb tevens een reconstructie verzocht waarbij gefilmd wordt. Ik ben mij ervan bewust dat dit niet gebruikelijk is. Ik heb echter gezocht naar een mogelijkheid om aan te tonen dat het verhaal van de aangeefster [slachtoffer] niet klopt. De verklaring van [slachtoffer] wordt door de rechtbank wel betrouwbaar en consistent geacht. De enige manier om die te toetsen, is door een reconstructie te houden. Die lijkt mij gezien de inhoud van haar verklaring ook duidelijk niet uitvoerbaar, maar daarom vraag ik het juist.
We weten hoe [slachtoffer] er uitziet qua postuur, omdat beelden van de verhoren bij de rechtercommissaris zijn opgenomen. De verhoren verliepen via een videoverbinding. Mijn laatste verzoek met betrekking tot het horen van de eigenaar van de horecagelegenheid gaat over de vraag of de getuigen geschreeuw hebben kunnen horen. De foto’s in het dossier zijn blijkbaar niet duidelijk genoeg. Ik ben bij [A] naar binnen gegaan en de eigenaar vertelde mij dat er een verbouwing is geweest en de wc-deur nu dikker is. De omvang van de toiletruimte is ongewijzigd.”
4.4.
Het proces-verbaal houdt te dien aanzien voorts het volgende in:
“Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad in raadkamer.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als overwegingen en beslissingen van het hof mee:
- het verzoek tot het uitvoeren van een reconstructie wordt afgewezen omdat daartoe geen noodzaak is gebleken. In het dossier bevinden zich twee foto’s waarop de gang met het toilet en het toilet zelf te zien zijn. De deur van het betreffende toilet is te zien en de dikte daarvan is goed waar te nemen. Ten aanzien van de oppervlakte van de toiletruimte en de dikte en de aard van de deur is voldoende informatie in het dossier aanwezig om de (on)mogelijkheid van seksuele handelingen en de gehorigheid te beoordelen;
- het verzoek tot het horen van de eigenaar van [A] als getuige wordt afgewezen omdat daartoe geen noodzaak is gebleken. Zoals hiervoor overwogen, blijkt uit het dossier voldoende wat voor soort deur het betreft;
- het verzoek tot het horen van de getuigen [slachtoffer] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] wordt afgewezen. Op dit moment bestaat geen noodzaak tot het horen van deze drie getuigen. Tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaken zal aandacht worden besteed aan de hele tenlastelegging. De wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg noodzaakt niet tot het horen van deze getuigen.”
4.5.
In het onderhavige geval heeft de berechting in eerste aanleg, zo volgt uit het vonnis van de rechtbank d.d. 20 juli 2015, op tegenspraak plaatsgevonden. De appelschriftuur op de berechting in eerste aanleg is vervolgens tijdig ingediend.1.
4.6.
Vooropgesteld zij dat het in cassatie bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen in de kern gaat om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van - als waren het communicerende vaten - enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen.2.De motiveringsplicht die de rechter in acht dient te nemen bij een zodanige afwijzing steunt mede op art. 6 EVRM.3.
4.7.
Ten aanzien van de getuigen [slachtoffer] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] geldt dat zij op 20 februari 2015 door de rechter-commissaris zijn gehoord. In een zodanig geval geldt in hoger beroep, op grond van art. 418 lid 2 Sv (in beginsel) het noodzakelijkheidscriterium, dat verband houdt met de verantwoordelijkheid van de strafrechter voor de volledigheid van het onderzoek van de zaak.4.Uit ’s hofs overweging kan worden opgemaakt dat het in de wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg geen omstandigheid heeft gezien die aanleiding behoort te geven tot het naar analogie toepassen van het criterium van het verdedigingsbelang. Deze kennelijke opvatting van het hof is mijns inziens in lijn met hetgeen in het overzichtsarrest over getuigenverzoeken, HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, omtrent een eventuele ‘overgang’ van noodzakelijkheids- naar verdedigingscriterium is bepaald.5.Dat betreffen immers vooral situaties waarin de voor het doen van een verzoek om getuigen noodzakelijke informatie, zoals daarvoor relevante processtukken, niet tijdig beschikbaar is gesteld. Daarvan is in casu geen sprake.6.Derhalve rust de afwijzing door het hof van het verzoek om deze drie getuigen te horen wegens gebrek aan noodzaak niet op hantering van een onjuiste maatstaf. Dat oordeel is voorts niet onbegrijpelijk, noch ontoereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat de voornoemde getuigen reeds door de rechter-commissaris waren gehoord – alwaar de verdediging gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om vragen te stellen en zodoende een behoorlijke en effectieve mogelijkheid in de zin van art. 6 lid 3 sub d EVRM heeft gehad om de getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen7.– en de rechter op basis van het noodzakelijkheidscriterium dient te oordelen of hij zich met het oog op de volledigheid van het onderzoek voldoende voorgelicht acht.8.
4.8.
Ten aanzien van het verzoek tot het doen van een reconstructie geldt dat dit dient te worden aangemerkt als een verzoek zoals bedoeld in art. 328 Sv, in verbinding met art. 331 lid 1 en art. 415 lid 1 Sv, om gebruik te maken van een in art. 316 Sv bedoelde bevoegdheid. De geldende maatstaf voor beoordeling van een zodanig verzoek is het noodzakelijkheidscriterium.9.In het onderhavige geval heeft het hof de juiste maatstaf aangelegd, immers het niet noodzakelijk geacht om een reconstructie te laten uitvoeren. In dat kader heeft het hof overwogen dat het zich op basis van de foto’s van de gang naar het toilet en het toilet zelf voldoende voorgelicht achtte en dat voorts voldoende informatie in het dossier aanwezig was over de oppervlakte van die ruimte en de dikte en aard van de deur om de (on)mogelijkheid van seksuele handelingen en de gehorigheid te beoordelen. Dat oordeel is, mede gelet op de door het hof in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, niet onbegrijpelijk, terwijl het toereikend is gemotiveerd.
4.9.
Ten aanzien van de beslissing tot het niet doen horen van de eigenaar van [A] als getuige geldt dat uit ‘s hofs motivering kan worden opgemaakt dat het hof die kwestie beoordeeld heeft in samenhang met het verzoek tot het laten uitvoeren van de reconstructie en in het voetspoor daarvan aan het noodzakelijkheidscriterium heeft getoetst.10.Dat is niet onbegrijpelijk en het afwijzende oordeel van het hof op het aldus verstane verzoek is, mede in het licht van hetgeen aan het verzoek ten grondslag gelegd is, er kortweg op neerkomende dat deze getuige de verzochte reconstructie in perspectief kan plaatsen en vragen zou kunnen beantwoorden over de gehorigheid in de toiletruimtes, evenmin onbegrijpelijk, terwijl het geen nadere motivering behoefde.
4.10.
Het middel faalt in alle onderdelen.
5. Het tweede middel
5.1.
Het middel klaagt dat het hof heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] , in afwijking van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over de betrouwbaarheid daarvan, voor het bewijs heeft gebruikt, althans dat de verwerping van dat verweer ontoereikend is gemotiveerd.
5.2.
In het kader van de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster heeft het hof als volgt overwogen:
“Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster dat zij door de verdachte verkracht is, onbetrouwbaar zijn, terwijl het scenario van de verdachte, inhoudende dat sprake was van vrijwillige seks op de wc door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.
Oordeel hof
Het hof ziet zich, mede in het licht van het door de raadsman gevoerde bewijsverweer, gesteld voor de vraag of de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn en of de verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Verklaringen aangeefster
De aangeefster heeft op 23 juli 2014 bij de politie en op 20 februari 2015 bij de rechter-commissaris verklaringen afgelegd. Deze verklaringen houden, samengevat, het volgende in.
Op 22 juli 2014 is de aangeefster, die een avond uit was met haar vriendinnen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , onwel geworden in café [A] in Amsterdam. De verdachte, die als glazenophaler in het café hielp, bood de aangeefster een glas water en een minimars aan. Op enig moment voelde de aangeefster dat zij moest overgeven en is zij, vergezeld door haar vriendinnen en gevolgd door de verdachte, in het café naar de wc gegaan. In de wc gaf zij over, terwijl de wc-deur was geopend. De vriendinnen, die met de aangeefster in de wc stonden, streken haar over de rug. De verdachte, die ook in de wc stond, klopte de aangeefster, terwijl zij aan het overgeven was, op de nek, kennelijk om haar te ondersteunen bij het overgeven. Vervolgens vroeg zij om meer ruimte. Toen deden haar vriendinnen een stap naar achteren waarna de verdachte de wc-deur sloot en op slot draaide. De aangeefster moest van de verdachte opstaan en zich omdraaien en plaatsnemen op de wc. Vervolgens begon hij haar te tongzoenen. De aangeefster hoorde dat er aan de wc-deur werd getrokken en zei herhaaldelijk tegen de verdachte dat hij haar vriendinnen binnen moest laten. De verdachte negeerde de aangeefster, tilde haar op en trok haar broek en onderbroek naar beneden. De aangeefster moest van de verdachte zeggen dat zij ‘okay’ was. In eerste instantie deed de aangeefster dit niet. Toen de verdachte met zijn handen haar benen uit elkaar trok, zei de aangeefster tegen haar vriendinnen dat ze ‘okay’ was. Zij zei dit omdat zij bang voor hem was. Zijn toon was veranderd en hij stond voor haar zodat zij niet weg kon. De aangeefster voelde zich in de val zitten. De verdachte tilde de aangeefster met zijn arm om haar middel omhoog en voelde met zijn hand aan haar vagina en ging met zijn vingers naar binnen. De verdachte bewoog met zijn vingers opwaarts, stopte en penetreerde haar vervolgens met zijn penis. Gedurende deze handelingen hebben de vriendinnen aan de deur getrokken. Het handelen van de verdachte hield op toen zij de deur hadden geforceerd. De aangeefster zat op dat moment met haar broek naar beneden huilend op de wc.
De betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen van de aangeefster
Het hof stelt vast dat de aangeefster zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij bang was, zij de verdachte heeft gevraagd haar vriendinnen in de wc te laten, de verdachte haar tongzoende, haar broek en onderbroek naar beneden trok, haar benen uit elkaar duwde en haar penetreerde met zijn vingers en penis. Zij is op deze en andere essentiële onderdelen consistent in haar lezing gebleken. De geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van haar verklaringen worden onderstreept door de toestand waarin de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] haar aantroffen toen de wc-deur openging. [betrokkene 1] heeft gezien dat de aangeefster op de wc zat en heel ontdaan was en huilde. Ook [betrokkene 2] heeft de aangeefster in shock op de wc aangetroffen met haar broek naar beneden. Tegen beide getuigen heeft de aangeefster gelijk na het openen van de wc-deur gezegd dat ze was verkracht. De barman [betrokkene 3] zag de aangeefster huilend tegen de wc-deur zitten en hoorde haar zeggen ‘I didn’t want to’. De kort hierna ter plaatse gekomen politieambtenaar [verbalisant] zag dat de aangeefster in elkaar gedoken zat met haar handen voor haar gezicht. Haar mascara was doorlopen en ze was aan het huilen. Tot slot bevestigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] de door de aangeefster geschetste setting waarin het incident zich afspeelde.
Op grond van het bovenstaande komen de verklaringen van de aangeefster over hetgeen op 22 juli 2014 in de wc in café [A] is gebeurd authentiek op het hof over. Het hof ziet geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid of betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster te twijfelen; zij zijn mitsdien bruikbaar voor het bewijs. De omstandigheid dat de aangeefster verklaart vanuit de wc te hebben geschreeuwd terwijl de beide vriendinnen verklaren dat niet te hebben gehoord, doet hieraan niet af. Ook de overige kanttekeningen die de raadsman bij die verklaringen heeft geplaatst, zijn niet dusdanig dat deze tot een ander oordeel dwingen, waarbij het hof in het bijzonder overweegt dat het geen reden heeft te twijfelen aan de mogelijkheid om met een vrouw met het postuur van de aangeefster in de beperkte ruimte van de wc onder dwang de seksuele handelingen te verrichten zoals door de aangeefster omschreven.
Bewijsminimum
Het hof begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat hij betoogt dat het bewijs dat de verdachte de aangeefster tot de seksuele handelingen die met haar zijn verricht heeft gedwongen en de wederrechtelijke vrijheidsberoving enkel zouden kunnen worden gestoeld op haar eigen verklaringen.
Het hof volgt de raadsman niet in het verweer. De verklaringen van de aangeefster vinden in voldoende mate steun in de overige tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen:
- de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , meer specifiek in hetgeen daaruit naar voren komt over de toestand waarin de aangeefster zich bevond toen de wc-deur werd geopend;
- de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , voor zover daaruit volgt dat de wc-deur op slot zat, dat [betrokkene 2] op die wc-deur heeft geklopt en gebonkt en aan die wc-deur heeft getrokken waarbij zij de verdachte vroeg de deur te openen en de verdachte bleef herhalen ‘een momentje alsjeblieft’ en de deur niet opende;
- de verklaring van de verdachte, voor zover daaruit volgt dat de aangeefster aan het overgeven was, dat hij de wc-deur heeft gesloten en op slot heeft gedaan en dat hij tussen de aangeefster en de deur met zijn rug naar de deur stond en hij haar vriendinnen op de deur hoorde bonzen en aan de deur hoorde trekken.
Het door de verdachte geschetste scenario
Door de verdachte is een alternatief scenario geschetst. Dat houdt hét volgende in. De verdachte zag in de toiletten dat de aangeefster misselijk was en moest overgeven. De verdachte wilde helpen en ging met de aangeefster en haar vriendinnen mee de wc in. Hij aaide de rug en wreef het gedeelte tussen de hals en borsten van de aangeefster. Ineens voelde hij dat de aangeefster zijn rechterhand begon te kussen en te likken. Vervolgens vroeg de aangeefster haar vriendinnen weg te gaan en zoenden de aangeefster en de verdachte elkaar. De wc-deur was toen nog open. Daarna heeft de verdachte de wc-deur gesloten en op slot gedaan. De aangeefster trok haar broek uit en de verdachte trok zijn eigen broek uit. De verdachte ging met zijn hand naar het onderlichaam van de aangeefster en drong met zijn vingers bij haar naar binnen, daarna ging hij met zijn penis naar binnen. De aangeefster wilde het zelf en zij vond het fijn.
Het hof acht de door de verdachte gepresenteerde lezing niet aannemelijk geworden. Daarbij neemt het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking:
- de verdachte heeft aanvankelijk ontkend dat er seksuele handelingen (waaronder penetratie) hebben plaatsgevonden; eerst nadat hem een bevel tot afname van DNA was overhandigd en hem door de officier van justitie was meegedeeld dat DNA-onderzoek zou uitwijzen of hij al dan niet seks met de aangeefster had gehad, heeft de verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat hij seks, en wel op vrijwillige basis, met de aangeefster heeft gehad;
- voor het scenario van de verdachte dat de aangeefster hem uitnodigde tot seks door zijn hand te kussen en te likken, is geen enkel aanknopingspunt te vinden. Uitgaande van de lezing van de verdachte zou dit moeten hebben plaatsgevonden toen de vriendinnen van de aangeefster nog naast haar in het toilet stonden en zij hebben geen van beiden over een dergelijke handeling door de aangeefster verklaard;
- het is hoogst onaannemelijk dat de aangeefster vrijwillig seks heeft gehad in de wc onmiddellijk nadat zij had overgegeven en nog misselijk was en haar vriendinnen op de deur bonkten;
- het scenario van de verdachte biedt geen verklaring voor de emotionele toestand waarin de aangeefster zich bevond gelijk nadat de wc-deur was geopend.
Conclusie
Het hof ziet, kort samengevat, geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid of betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster te twijfelen, acht voldoende wettig bewijs voorhanden en acht de door de verdachte gepresenteerde lezing niet aannemelijk. Hieruit volgt dat sprake is geweest van feitelijkheden van de zijde van de verdachte die voor de aangeefster een bedreigende situatie hebben doen ontstaan waardoor zij is gedwongen de handelingen van de verdachte, waaronder penetratie met vingers en penis, tegen haar wil te dulden. Aldus acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan zowel de onder 2 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving als de onder 3 primair ten laste gelegde verkrachting heeft schuldig gemaakt.”
5.3.
Hetgeen blijkens de pleitnotitie in hoger beroep namens de verdachte is aangevoerd in het kader van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster, kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het hof naar voren is gebracht.11.Blijkens de in het voorgaande opgenomen overweging heeft het hof er gemotiveerd, onder verwijzing naar de inhoud van de overige bewijsmiddelen, blijk van gegeven geen reden te zien om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaringen van de aangeefster. In het licht van de vrije selectie en waardering van het bewijsmateriaal door de feitenrechter en in aanmerking genomen hetgeen in hoger beroep namens de verdachte naar voren is gebracht, acht ik dat oordeel niet onbegrijpelijk.12.Voorts was het hof ook niet gehouden tot nadere motivering. Anders dan de steller van het middel blijkens de toelichting daarop kennelijk meent, reikt de responsieplicht van het hof zoals bedoeld in art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv niet zo ver dat op elk detail van de argumentatie ingegaan dient te worden.13.
5.4.
Het middel faalt.
6. Beide middelen falen en kunnen met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑08‑2018
HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, rov. 2.8.2; HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, rov. 2.76.
HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, rov. 3.8.1 en 3.8.2.
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, rov. 2.43 en 2.48.
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, rov. 2.59 en 2.60.
Zoals ik eerder overwoog in mijn conclusies voorafgaand aan HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1219, onder punt 4.13 en aan HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3211, onder punt 4.5.
Vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016, rov. 3.2.1.
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, rov. 2.8; HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1219, NJ 2017/441, rov. 3.4.
HR 15 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA7888, rov. 4.3, zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt van 27 maart 2018, ECLI:NL:PHR:2018:280, onder punt 10, onder verwijzing naar HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3302, rov. 3.3.
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt voorafgaand aan HR 27 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:2493, onder punt 9.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, rov. 3.7.1.
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt voorafgaand aan HR 26 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2489, onder punt 21.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, rov. 3.8.4.