. Zie HR 10- juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0773.
HR, 14-02-2014, nr. 13/04254
ECLI:NL:HR:2014:331
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
14-02-2014
- Zaaknummer
13/04254
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:331, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 14‑02‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1231, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:1231, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑11‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:331, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑09‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2014/117 met annotatie van
Uitspraak 14‑02‑2014
Inhoudsindicatie
WSNP. Naar oordeel hof zal saniet verplichtingen schuldsaneringsregeling onvoldoende nakomen gelet op (i) gezondheidsklachten waarvan aard en ernst niet zijn vastgesteld en (ii) onvoldoende beheersen Nederlandse taal. Onvoldoende gemotiveerd oordeel? Belang gelet op ontstaan schulden niet te goeder trouw?
Partij(en)
14 februari 2014
Eerste Kamer
nr. 13/04254
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/10/402138/FT-EA 12.1255 van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2013;
b. het arrest in de zaak 200.122.150/01 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 27 augustus 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en het aanvullend verzoekschrift tot cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 22 november 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verzoekster] is in maart 1964 te Colombia geboren.
(ii) Zij is in 2002 naar Nederland gekomen. Zij was toen gehuwd.
(iii) In 2006 heeft zij de Nederlandse nationaliteit verkregen.
(iv) [verzoekster] is in 2010 van echt gescheiden.
3.2.1
[verzoekster] heeft de rechtbank verzocht om tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Blijkens het verzoekschrift was sprake van een schuldenlast van € 20.179,69, waaronder een huurschuld van € 6.797,10 en een schuld aan Skala Home Electronics B.V. van € 6.185,89 in verband met de aanschaf van een koelkast, wasmachine en droger.De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.
3.2.2
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Kort samengevat, overwoog het hof dat [verzoekster] voor een belangrijk deel van de schulden – meer in het bijzonder wat betreft de huurschuld en de schuld aan Skala – niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten aanzien van het aangaan of onbetaald laten van die schulden te goeder trouw is geweest (rov. 4 en 5), terwijl de aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende aanleiding geven om desondanks toelating tot de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd te achten (rov. 6). Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat [verzoekster] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal kunnen nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Daaraan legt het hof allereerst ten grondslag dat [verzoekster] ziek is omdat sprake is van restklachten na het verwijderen van een hersentumor, zij het dat het hof de huidige aard en ernst van de klachten niet heeft kunnen vaststellen. Voorts baseert het hof zijn oordeel op het feit dat [verzoekster] onvoldoende de Nederlandse taal beheerst, dat daarom voor het welslagen van het schuldsaneringstraject noodzakelijk is dat er voldoende hulp is, waarvan het hof onvoldoende overtuigd is ondanks het goed doorlopen door [verzoekster] van het traject van de Kredietbank Rotterdam en de stelling van [verzoekster] dat zij altijd hulp heeft gehad van mensen in haar omgeving, bijvoorbeeld bij het vertalen van correspondentie. (rov. 7)
3.3.
Middel IV, dat de Hoge Raad als eerste zal behandelen, komt op tegen het oordeel van het hof in rov. 7. Het bevat rechts- en motiveringsklachten.
3.4
De rechtsklachten van het middel falen. Het hof heeft de juiste maatstaf van art. 288 lid 1 onder c Fw toegepast.
3.5
De motiveringsklachten van het middel zijn evenwel terecht voorgedragen. Nu het hof niets heeft vastgesteld omtrent de aard en ernst van de gezondheidsklachten van [verzoekster], kunnen die gezondheidsklachten niet bijdragen tot het oordeel dat [verzoekster] haar verplichtingen uit de schuldsanering onvoldoende zal kunnen nakomen. Waar het hof het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal aan zijn oordeel ten grondslag legt, is zijn oordeel eveneens onvoldoende gemotiveerd. Deze enkele omstandigheid behoeft nog niet te beletten dat aan de verplichtingen uit een schuldsanering wordt voldaan. Uitgaande van hetgeen namens [verzoekster] ter zitting is verklaard over geboden en nog te bieden hulp van haar omgeving, mocht het hof niet zonder (nadere) motivering de eis stellen dat zij aannemelijk zou maken dat die hulp gedurende de gehele looptijd van de regeling is gewaarborgd.
3.6
Het middel kan evenwel wegens gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. De bekrachtiging door het hof van het vonnis van de rechtbank wordt immers zelfstandig gedragen door hetgeen het heeft overwogen in rov. 4-6 omtrent, kort gezegd, de vraag of [verzoekster] ter zake van het aangaan en onbetaald laten van haar schulden te goeder trouw is geweest. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De hiertegen gerichte klachten van de middelen I-III falen derhalve.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 14 februari 2014.
Conclusie 08‑11‑2013
Inhoudsindicatie
WSNP. Naar oordeel hof zal saniet verplichtingen schuldsaneringsregeling onvoldoende nakomen gelet op (i) gezondheidsklachten waarvan aard en ernst niet zijn vastgesteld en (ii) onvoldoende beheersen Nederlandse taal. Onvoldoende gemotiveerd oordeel? Belang gelet op ontstaan schulden niet te goeder trouw?
Partij(en)
Zaaknummer: 13/04254 (WSNP)
mr. Wuisman
Rolzitting: 8 november 2013
CONCLUSIE inzake:
[verzoekster]
verzoekster tot cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes
1. Voorgeschiedenis
1.1
Uit de in het geding gebrachte stukken en uit gestelde en niet onjuist bevonden feiten blijkt omtrent verzoekster tot cassatie onder meer het volgende. Zij is in maart 1964 te Colombia geboren en in 2002 naar Nederland gekomen. In 2006 heeft zij de Nederlandse nationaliteit verkregen. Zij is naar Nederland gekomen voor een medische behandeling, te weten verwijdering van een hersentumor. Voor kosten van medische hulp was zij aanvankelijk niet verzekerd, zodat zij deze zelf moest dragen. De ingreep heeft niet tot een volledig herstel geleid. Toen verzoekster tot cassatie in Nederland kwam, was zij in gemeenschap van goederen gehuwd. Aan dat huwelijk is echter in september 2010 een einde gekomen. Zij is Spaans sprekend en beheerst de Nederlandse taal in onvoldoende mate.
1.2
Op 24 mei 2012 heeft verzoekster tot cassatie bij de rechtbank Rotterdam een verzoekschrift ingediend houdende het verzoek om tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Er was een schuldenlast van € 20.179,69, waaronder een huurschuld van € 6.797,10 en een schuld aan Skala Home Electronics B.V. van € 6.185,89 in verband met de aanschaf van een koelkast, wasmachine en droger. Bij vonnis van 13 februari 2013 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen. Verzoekster tot cassatie is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het hof Den Haag dat het vonnis bij arrest van 27 augustus 2013 heeft bekrachtigd. Evenals de rechtbank oordeelt het hof dat verzoekster tot cassatie voor een belangrijk deel van de schulden – meer in het bijzonder voor wat betreft de huurschuld en de schuld aan Skala – niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten zien aanzien van het aangaan en/of onbetaald laten van die schulden te goeder trouw is geweest (rov. 4 en 5), terwijl de aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende aanleiding geven om desondanks toelating tot de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd te achten (rov. 6). Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat verzoekster tot cassatie haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal kunnen nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven (rov. 7).
1.3
Tegen het arrest van het hof is verzoekster tot cassatie in cassatie gekomen bij een verzoekschrift dat op 3 september 2013 bij de griffie van de Hoge Raad is binnen gekomen. Dit verzoekschrift voldeed niet aan de eisen van art. 426a lid 1 Rv, omdat het ingediend noch getekend was door een advocaat bij de Hoge Raad. Dit gebrek in cassatie is op de juiste wijze hersteld, nu op 16 september 2013 - en daarmee binnen twee weken na binnenkomst ter griffie van de Hoge Raad van het oorspronkelijke verzoekschrift - een getekend exemplaar van datzelfde verzoekschrift door een advocaat bij de Hoge Raad ter griffie is ingediend. Als de dag waarop de zaak is aangebracht geldt dan de dag waarop het oorspronkelijke verzoekschrift is ingediend(1.). Verzoekster tot cassatie is derhalve tijdig in cassatie gekomen.
In het verzoekschrift is het voorbehoud van aanvulling van de cassatieklachten na ontvangst van het proces-verbaal van de zitting bij het hof opgenomen. Van dat voorbehoud is middels een aanvullend verzoekschrift d.d. 8 oktober 2013 gebruik gemaakt.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
2.1
In het verzoekschrift tot cassatie zijn vier cassatiemiddelen opgenomen. Zij strekken tot bestrijding van de twee gronden in de rov. 4, 5 en 6 respectievelijk 7, waarop het hof komt tot bekrachtiging van de afwijzing door de rechtbank van het verzoek tot toelating van de schuldsaneringsregeling. Ieder van die gronden kan de afwijzing zelfstandig dragen. Reeds indien één van die gronden cassatiebestendig blijkt, kan het cassatieberoep geen doel treffen.
2.2
In middel IV wordt het oordeel van het hof in rov. 7 bestreden dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat verzoekster tot cassatie haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
2.2.1
Onder 6.2 van het verzoekschrift wordt gewezen op de vermelding op blz. 4 van de overgelegde Verklaring Schuldsanering als bedoeld in artikel 285 lid 1 sub e Fw dat, gezien de lichamelijke toestand van verzoekster tot cassatie en de taalbarrière, dat het niet te verwachten is, dat zij ooit nog aan het arbeidsproces zal deelnemen. In welk opzicht beoogd wordt hiermee rov. 7 te bestrijden, wordt evenwel niet duidelijk aangegeven. Aangevoerd wordt dat sanering van iemands schuldenpositie bereikt kan worden langs de weg van een minnelijk akkoord. Dat gegeven legt in ieder geval in de onderhavige zaak geen gewicht in de schaal. Vast staat dat in de onderhavige zaak de poging van de Kredietbank, die aan verzoekster tot cassatie schuldhulp bood, om haar schuldenpositie tot oplossing te brengen is mislukt.
2.2.2
Onder 6.3 t/m 6.7 wordt bestreden dat het hof in rov. 7 de eis stelt dat verzoekster tot cassatie in staat moet zijn om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zelfstandig na te komen. Op dit punt mist het middel echter feitelijke grondslag. Bedoelde eis stelt het hof in rov. 7 niet. Het hof stelt vast dat verzoekster tot cassatie niet in staat zal zijn om zelfstandig de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen en dus daarbij hulp van anderen nodig zal hebben. Anders gezegd, het nakomen door verzoekster tot cassatie van de verplichtingen uit de schuldsanerin-regeling met de hulp van andere personen is voor het hof alleszins aanvaardbaar. Maar voor die noodzakelijke hulp ziet het hof evenwel (nog) onvoldoende voorzieningen getroffen. Dit laatste oordeel is van feitelijke aard en is in cassatie slechts op begrijpelijkheid te toetsen. Dat het oordeel onbegrijpelijk is wordt niet aangetoond, ook niet met wat ter zake in het aanvullend verzoekschrift in cassatie wordt aangevoerd.
2.3
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de tweede grond waarop het hof de afwijzing door de rechtbank van het verzoek tot toelating van haar tot de schuldsaneringsregeling bekrachtigd tevergeefs wordt bestreden. Dat brengt mee dat het arrest van het hof in stand blijft, ook indien de andere cassatiemiddelen terecht zouden zijn voorgedragen. Deze middelen missen derhalve belang en kunnen om die reden verder onbesproken blijven.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
(A-G)
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑11‑2013
Beroepschrift 02‑09‑2013
Verzoekschrift tot cassatie inzake wsnp;
Toevoeging RvR Den haag aan te vragen.
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
[de vrouw], ten deze de verzoekster tot cassatie, hierna te noemen: de vrouw, wonende te ([postcode]) [woonplaats] aan de [adres];
1.
De vrouw kan zich niet verenigen met het arrest d.d. 27 augustus 2013 onder zaaknummer 200.122.190/01 te harer aanzien gewezen door de Afdeling Civiel recht van het Gerechtshof Den haag. Zij stelt hierbij beroep in cassatie in, en draagt na te melden middelen van cassatie voor.
2.
Met betrekking tot de feiten en het procesverloop wordt het navolgende gesteld.
2.1.
De vrouw heeft op 24 mei 2012 heeft de Rechtbank Rotterdam een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot haar toelating tot de wsnp. Om tot nu toe onbekend gebleven redenen heeft die rechtbank dat verzoekschrift voor het eerst behandeld op haar zitting van 30 januari 2013. Bij vonnis van 19 februari 2013 werd dat verzoek afgewezen.
2.2.
De vrouw heeft bij beroepschrift ingekomen bij het hof op 19 februari 2013 (tijdig en regelmatig) hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis. Om tot nu toe onbekend gebleven redenen heeft dat hof de zaak voor het eerst behandeld op zijn zitting van 20 augustus 2013. Bij arrest van 27 augustus 2013 bekrachtigde het hof dat vonnis.
2.3.
Aan het totaal van de processtukken (de stukken eerste aanleg, nadien (in fasen) aangevuld en (verder) verduidelijkt bij respectievelijke brieven van de advocaat van de vrouw van 30 juli 2013, 14 en 19 augustus 2013 aan het hof, met de daarbij geduide bijlagen) valt te ontlenen dat de vrouw zich in 2010 heeft gewend tot de Kredietbank te Rotterdam, die de opdracht kreeg eerst het zogeheten minnelijk traject te onderzoeken. Kennisneming van de verdere inhoud van dat dossier leert ons dat dit minnelijk traject om twee redenen niet is gelukt:
- (1)
de brieven waarmee de schuldeisers zouden moeten worden aangeschreven zijn wel (in een standaardversie) uitgegaan, maar vervolgbrieven zijn uitgebleven; om tot nu toe onbekend gebleven redenen zijn die brieven eerst na tijdsverloop van zes maanden uitgegaan. Na zes maanden had zorgverzekeraar CZ evenwel geen trek meer in deze zaak, zodat zij weigerde in te stemmen met het minnelijk traject. In een situatie dat de schuldeiser blijkens het schuldenoverzicht met de laagste schuld (ad € 200) is ingeboekt.
2.4.
Ten behoeve van de zitting bij het hof zijn stukken ingezonden ten blijke daarvan dat de schuld aan Skala is ontstaan in 2002. Die schuld zag op de toenmalige aanschaf van goederen ten behoeve van de gewone huishouding. De vrouw was toen nog gehuwd met dhr. [voormalig echtgenoot]. Als gevolg van non-betaling zijn de goederen retour gegaan, maar is de daarmee samenhangende (financierings-)schuld blijven voortbestaan. Ingevolge het tussen partijen geldende huwelijksgoederenregime (dat van algehele gemeenschap van goederen) blijft de vrouw financieel aansprakelijk voor die schuld;
Zie nog het beroepschrift blad 1 en blad 2. In het proces-verbaal van de rechtbankzitting wordt nog gerelateerd als verklaring van de vrouw (blad 1): ‘De schuld aan Scala is ontstaan doordat ik samen met mijn toenmalige partner een koelkast, wasmachine en droger op afbetaling heb gekocht. Ik was toen net in Nederland komen wonen voor de behandeling van mijn hersentumor en had geen spullen’. Onmiskenbaar wordt die schuld daarmee in 2002 gelokaliseerd.
De vrouw heeft bij het aanvragen van krediet bij de Kredietbank met betrekking tot deze schuld aangegeven dat dit (net als de huurschuld; zie hierna) een boedelschuld is waarvoor zij na haar echtscheiding samen met haar gewezen echtgenoot aansprakelijk werd.
2.5.
De schuld aan Woonstad is ontstaan in 2002, nadat de vrouw in Nederland was aangekomen voor het ondergaan van die medische operatie, in een situatie dat zij toen geen ziektekostenverzekering kon afsluiten nu zij enkel op basis van een visum in Nederland verblijf hield. Haar echtgenoot heeft er toen voor gekozen (tijdelijk) geen of minder huur te betalen. Die schuld is geformaliseerd in een vaststellingsovereenkomst tussen de vrouw en Woonstad, van welke omstandigheid het hof mededeling is gedaan.
2.6.
De advocaat van de vrouw heeft met de kredietbank gecorrespondeerd teneinde de (vele) fouten in het dossier (het verzoek ex art. 284/285 Fw) hersteld te krijgen; die correspondentie is in kopie aan het hof overgelegd respectievelijk ter zitting nader geduid, zodat het hof daarvan kon kennisnemen c.q. had kunnen kennis nemen.
2.7.
Ter zitting van het hof zijn zijdens de vrouw nog pleitnotities overgelegd. In die pleitnotities is nog eens weer naar de inhoud van voormelde stukken verwezen, zodat het hof volledig op de hoogte kon zijn van de juiste gegevens.
3.
Middel I. Het hof heeft het recht geschonden dan wel op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften verzuimd door te overwegen en te beslissen als in dit arrest is weergegeven en verwoord (waarnaar wordt verwezen), waartoe het navolgende geldt (dat zonodig in onderling verband en samenhang dient te worden gelezen en beschouwd).
3.1.
Het gaat hier om rov. 5 in dit arrest, in samenhang met rov. 8 en de vervolgens gegeven beslissing. Gemeend wordt dat deze overwegingen rechtens onjuist zijn althans bezien de inhoud van de gedingstukken onbegrijpelijk zijn, waartoe na te melden uitwerkingen en toelichting.
3.2.
Gelet op het totaal van gedingstukken waarover het hof beschikte en gegeven de inhoud van de ter zitting van het hof overgelegde pleitaantekeningen is onbegrijpelijk dat het hof zowel de vordering aan Skala als de vordering van Woonstad binnen de vijfjaarstermijn plaatst gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het wsnp-verzoek. De vrouw heeft immers omstandig aangetoond (door onder meer correspondentie met de Kredietbank in te zenden) dat deze (ernstige) fouten heeft gemaakt met betrekking tot de juiste datering van de schulden. De schuld aan Skala is evident ontstaan in 2002, die aan Woonbron vanaf diezelfde tijd en over enkele jaren daarna; na 2006 hebben regelmatige huurbetalingen plaatsgehad.
3.3.
In het geval — zoals hier — het de advocaat van de vrouw zoveel moeite doet het hof van de juiste en/of volledige gegevens op de hoogte te stellen, is het bijzonder zuur later in het gewezen arrest te moeten lezen dat het hof of die stukken niet heeft gelezen of deze in weerwil van de gegeven toelichting ter zitting, niet heeft begrepen.
3.4.
In beide gevallen wordt de vrouw genoodzaakt een rechtsmiddel aan te wenden ten einde de voor haar schadelijke gevolgen van die rechterlijke beslissing geredresseerd te krijgen, in een situatie dat het hof bij nader of beter onderzoek zich van de juistheid van de door die advocaat ingezonden informatie had kunnen overtuigen.
3.5.
Nu in het kader van het in te dienen verzoekschrift ex art. 284/285 Fw bepalend is het ontstaansmoment gerekend vanaf het tijdstip van indiening van dat verzoekschrift (hier: 24 mei 2012) en dan voor wat betreft de goede trouw-toets daar vijf jaar terug is wordt duidelijk dat beide schulden hier buiten beschouwing dienen te blijven. Het hof heeft dan ook op rechtens onjuiste althans onbegrijpelijke gronden die schulden wel in zijn beschouwingen en oordeelsvorming betrokken.
3.6.
Door aldus te overwegen en te oordelen heeft het hof dan ook blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting althans — toepassing. Het hof hanteert derhalve een onjuiste maatstaf.
3.7.
Deze rov.n 5 en 8 zijn dan ook gebaseerd op gronden welke die overwegingen niet kunnen dragen. 's Hof's beslissing kan aldus niet in stand blijven.
4.
Middel II. Het hof heeft het recht geschonden dan wel op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften verzuimd door te overwegen en te beslissen als in dit arrest is weergegeven en verwoord (waarnaar wordt verwezen), waartoe het navolgende geldt (dat zonodig in onderling verband en samenhang dient te worden gelezen en beschouwd).
4.1.
Het gaat hier om de rov.n 5 en 8 in dit arrest, in samenhang met de gegeven beslissing. Gemeend wordt dat deze overwegingen rechtens onjuist zijn althans bezien de inhoud van de gedingstukken onbegrijpelijk zijn, waartoe na te melden uitwerkingen en toelichting.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de mededeling dat de schuld aan Skala is ontstaan in 2002 als gevolg van de toenmalige aanschaf van een wasmachine, koelkast wasdroger en TV, overweegt en oordeelt het hof ten onrechte immers op rechtens onjuiste althans onbegrijpelijke gronden dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de schuld aan Skala niet het gevolg is van overbesteding (met beide keren mijn onderstreping en benadrukking). Immers 11 jaar na datum van aanschaf kun je al niet meer in redelijkheid spreken van overbesteding, immers gaat het om de toenmalige maatstaf, op de daarvoor toen aangedragen grond; zie nogmaals de verklaring van de vrouw op de zitting van de rechtbank ter zake afgelegd, reeds hierboven aangehaald.
4.3.
Bijkomende aspecten zijn deze dat de goederen als gevolg van non-betaling zijn teruggenomen, en dat naar zowel toenmalig faillissementsrecht als naar huidig insolventierecht deze hierboven geduide goederen hebben te gelden als goederen aangeschaft ten behoeve van de gewone gang van zaken in een huishouding. Daarbij komt nog dat het hof ten onrechte van de vrouw verlangt dat zij aantoont dat die schuld niet het gevolg is van overbesteding: het kan al geen overbesteding zijn gelet op het betrokken aanschafbedrag en hun bestemming ten behoeve van de gewone gang van zaken in de huishouding.
4.4.
Het hof heeft zich kennelijk blind gestaard op de hoogte van het bedrag, maar die hoogte wordt simpelweg daardoor verklaard dat sprake is van een hoge kredietvergoeding en de rentepost verbonden aan huurkoopcontracten uit die tijd; dat van huurkoop sprake was is genoegzaam door de advocaat van de vrouw gestaafd. Terwijl die noodzaak van het aangaan van die schuld in 2002 eveneens genoegzaam door de advocaat van de vrouw is gestaafd: de man was immers afkomstig van Curaçao, de vrouw was afkomstig uit Columbia. Men had dus geen huisraad in Nederland toen de vrouw in verband met haar medische behandeling (voortgezet) in Nederland moest blijven. Zie nogmaals dat rechtbankproces-verbaal, hierboven aangehaald.
4.5.
Het hof hanteert dan ook de verkeerde toetsingsmaatstaf, zodat zijn overwegingen ten oordelen ter zake redengevende kracht missen.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de mededeling dat de schuld aan Woonstad is ontstaan in 2002 en in de jaren nadien kan het hof niet oordelen zoals het doet in deze rov. 5. Immers, dat hof kan niet volstaan met te stellen dat de hoogte van de schuld doet vermoeden dat gedurende lagere tijd niet is voldaan aan de maandelijkse huurverplichtingen, nu toch concrete, verifieerbare bescheiden zich in het dossier bevonden ten blijke daarvan dat die schuld zag op de jaren 2002–2006. Bijkomend aspect daarbij respectievelijk meer zwaarwegend is dan deze omstandigheid dat nadien tussen de vrouw en Woonstad een vaststellingsovereenkomst is gesloten. Het hof heeft hierbij niet onderkend en in zoverre miskend dat de vrouw in en na 2002 medische zorg behoefde waarvan zij de kosten zelf diende te dragen, zodat gelet op het geringe inkomen van haar man, die woonkosten in 2002 en in de jaren daarna niet altijd of niet altijd volledig konden worden betaald. De vrouw verwijst ook in dit verband naar haar verklaring ter zitting van de rechtbank afgelegd (gemeld proces-verbaal, hier blz. 2): ‘Op de vraag van de rechter waar de schuld aan Woonstad uit 2010 betrekking op heeft, antwoord ik als volgt: Doordat ik de Nederlandse nationaliteit niet bezat, had ik geen ziektekostenverzekering. Ik moest daarom voor de medische behandeling contant betalen. Het was of de huur betalen, of de medische behandeling. (…)’. Daarmee laat ook die schuld zich lokaliseren over de jaren 2002–2006.
4.7.
Het hof heeft namelijk niet vastgesteld dat de vrouw in het geheel geen huur heeft betaald. Zodat het mede hierom niet kan oordelen dat de vrouw bij het ontstaan van deze schuld niet te goeder trouw is geweest. Juist nu het hof (terecht) oordeelt dat het moet gaan om een gedragsmaatstaf, had het hof behoren te onderkennen dat het mede moet gaan om die omstandigheden waarop de vrouw reëel invloed kan uitoefenen: met betrekking tot de (hoge) kosten verbonden aan een operatie (en de verplichte nazorg) is dit nooit het geval, respectievelijk niet het geval tenzij van andere redengeving blijkt, welke evenwel hier ontbreekt.
4.8.
Bovendien of voorts geeft het hof blijk van een onthutsend gebrek aan kennis omtrent het (Nederlandse) stelsel van ziektekostenverzekeringen (hoezeer de vrouw zou menen dat dit hierna gestelde voor elke verzekeringspolis geldt): je kunt niet ten laste van een ziektekostenverzekeraar bij wie je in 2006 voor het eerst een polis afsluit, nog de kosten claimen van een operatie die in 2002 is uitgevoerd. De ziektekosten die na 13 juli 2006 zijn opgekomen, zijn uiteraard wel gedekt volgens die polis. Maar daarop ziet of zag nu juist weer niet de situatie van hier de vrouw.
4.9.
De vrouw heeft voorts omstandig aangetoond dat aan de man en haarzelf in 2006 de normuitkering voor een gezin is toegekend, in een situatie dat voordien enkel de man een normbedrag ontving als alleenstaande; te verwijzen is bijvoorbeeld naar de toelichting, vervat op blad 4 van de verklaring schuldsanering, in welke toelichting deze feitelijke informatie is vervat. Daarmee blijft het inkomen echter op het bestaansminimum. Het hof heeft of de strekking van de toen geldende regelgeving niet onderkend of in ieder geval niet goed toegepast, nu zodanige toekenning op gezinsbasis dus niet ineens tot extra draagkracht wegens meer inkomen leidt, zoals het hof lijkt te veronderstellen.
4.10.
In en met zijn overwegingen en oordelen vervat in deze rov. 5 heeft het hof dan ook blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting althans — toepassing met betrekking tot de hier aan de orde zijn aspecten van schulden aangegaan ten behoeve van de gewone gang van zaken in de huishouding (zodat zich geen voerbesteding kan voordoen), de noodzaak tot het maken van ziektekosten in 2002 die dus naar toenmalig en huidig geldend verzekeringsrecht niet alsnog in 2006 ten laste van de verzekeringsmaatschappij kunnen worden gebracht, en de goede trouw-maatstaf zoals hier aan de orde is, gelet op deze concrete omstandigheden van het geval, nu het hof niet heeft (onderzocht en) vastgesteld dat de vrouw anders kon handelen dan zij heeft gedaan, terwijl 's hofs vaststellingen om die schulden binnen de vijfjaarstermijn te lokaliseren feitelijk onjuist blijken te zijn.
4.11.
Deze rov. 5 is dan ook gebaseerd op gronden die deze overweging en de daarin vervatte oordelen niet kunnen dragen. De verdere doorwerking regardeert rov. 8 en de vervolgens gegeven beslissing.
5.
Middel II. Het hof heeft het recht geschonden dan wel op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften verzuimd door te overwegen en te beslissen als in dit arrest is weergegeven en verwoord (waarnaar wordt verwezen), waartoe het navolgende geldt (dat zonodig in onderling verband en samenhang dient te worden gelezen en beschouwd).
5.1.
Het gaat hier om rov. 6 in samenhang met rov. 8 en de vervolgens gegeven beslissing. Gemeend wordt dat deze overwegingen rechtens onjuist zijn althans bezien de inhoud van de gedingstukken onbegrijpelijk zijn, waartoe na te melden uitwerkingen en toelichting.
5.2.
Art. 288 lid 3 Fw bepaalt: ‘Het verzoek kan in afwijking van het eerste lid, onder b, en het twee lid onder c, worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen.’ Het moet hier gaan om een concrete beoordeling van (alle) onderliggende omstandigheden van het geval. Het hof motiveert zijn oordeel op geen enkele wijze, dat het aldus ook niet inzichtelijk maakt welke aspecten het hof wel, en welke aspecten het hof niet in zijn oordeelsvorming heeft betrokken, zodat (bovendien) niet duidelijk is waarop het hof zijn oordeel baseert.
5.3.
De vrouw meent bepaaldelijk aspecten te hebben aangevoerd die binnen het bereik van art. 288 lid 3 vallen, en in ieder geval hier dit hof noopten zich over deze aspecten uit te laten en in zijn oordeel daarover verantwoording af te leggen. Het eerste ontbreekt, het tweede is (mede daardoor) geheel nagelaten.
5.4.
Het gaat dan om deze aspecten dat de vrouw en de man in 2010 officieel gescheiden zijn, de vrouw sedertdien over een eigen uitkering beschikt, de huurschuld na 2006 is gestabiliseerd, de gemeente haar had geadviseerd de Kredietbank in te schakelen ten einde het minnelijk traject te onderzoeken, en dat minnelijk traject uiteindelijk is mislukt als gevolg van — uitsluitend — deze omstandigheid dat CZ Verzekeringen afhaakte omdat men geruime tijd niets meer van de Kredietbank had vernomen. Of te wel er was reëel zicht op (de positieve uitwerking van) dat minnelijk traject.
5.5.
Onder die of zodanige omstandigheden diende het hof gelet op het bepaalde in dit art. 288 lid 3 Fw dan ook de vrouw (ondanks het ontbreken van de goede trouw) tot de wsnp toe te laten. Door anders te overwegen en te oordelen heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting althans — toepassing met betrekking tot dit bepaalde in art. 288 lid 3 Fw. Zijn beslissing kan derhalve niet in stand blijven.
6.
Middel IV. Het hof heeft het recht geschonden dan wel op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften verzuimd door te overwegen en te beslissen zoals in dit arrest is weergegeven en verword (waarnaar wordt verwezen), waartoe het navolgende geldt (dat zonodig in onderling verband en samenhang dient te worden gelezen en beschouwd).
6.1.
Het gaat hier om rov. 7 in dit arrest, in samenhang met rov. 8 en de vervolgens gegeven beslissing. Gemeend wordt dat deze overwegingen rechtens onjuist zijn althans beziend e inhoud van de gedingstukken onbegrijpelijk zijn, waartoe na te melden uitwerkingen en toelichting.
6.2.
In de toelichting op de Verklaring Schuldsanering staat op blad 4 onder meer vermeld; ‘Gezien de lichamelijke toestand van mevrouw en de taalbarrière is het niet te verwachten dat mevrouw ooit nog deel zal nemen aan het arbeidsproces’, welk gestelde naar huidig insolventierecht geen beletsel meer hoeft te zijn voor toelating tot de wsnp, nu de Kredietbank bereid was te financieren ter zake van het te bereiken minnelijk akkoord. Zie blad 5 van de Verklaring Schuldsanering, waarin een percentage van 7,40% wordt genoemd. Steeds meer is het beleid immers gericht op (daadwerkelijke) sanering van iemands schuldenpositie, in welk kader die Kredietbank over en ruime doelstelling beschikt; waaronder die tot een minnelijk akkoord gebaseerd op een zeker percentage. Het hof heeft derhalve doel en werking van die Kredietbank niet onderkend althans miskend.
6.3.
Bovendien of daarnaast verlangt de Faillissementswet niet dat hier de vrouw zelfstandig aan de verplichtingen kan voldoen. Voor een dergelijke invulling bestaat geen enkele rechtsgrond.
6.4.
Integendeel, het hele saneringstraject is nu juist daarop gebaseerd dat door een externe instantie (hier: de Kredietbank) wordt onderzocht of toepassing van het minnelijk traject tot de mogelijkheden behoort. Vervolgens is die Kredietbank ter invulling van zijn verder taken gehouden om het verzoekschrift ex art. 284/285 Fw op te stellen en betrokkene ter zake te begeleiden.
6.5.
Het is vervolgens aan de vrouw zelf om haar hulpvraag in te vullen en vorm te geven op de wijze zoals zij vereist c.q. behoeft. Anno 2013 zijn zoveel instanties op het gebied van het maatschappelijk werk aanwezig, dat — in enige vorm — die hulpvraag concreet kan worden ingevuld.
6.6.
De vrouw ervaart de door het hof gestelde eis of voorwaarde van zelfstandigheid als een directe vorm van discriminatie.
6.7.
In ieder geval geeft het hof aldus blijk van een onjuiste rechtsopvatting althans — toepassing, nu de wsnp (het insolventierecht met betrekking tot de wsnp) die eis of voorwaarde aan die zelfstandigheid niet stelt of kent, en derhalve het oordeel van het hof een ongeoorloofde inbreuk maakt op de persoonlijkheidsrechten welke hier de vrouw toekomen.
7.
Algemeen voorbehoud. Per datum van indiening van dit verzoekschrift tot cassatie werd niet beschikt over het proces-verbaal van de hof-zitting van 20 augustus 2013, zodat uitdrukkelijk het recht wordt voorbehouden dit verzoekschrift tot cassatie aan te vullen of te verbeteren indien de kennisneming van de inhoud van dat proces-verbaal hiertoe noopt.
WESHALVE de vrouw zich wendt tot uw Hoge Raad der Nederlanden met het eerbiedig verzoek gesteld hofarrest van 27 augustus 2013 van het Gerechtshof Den Haag te willen vernietigen, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
Rotterdam, 2 september 2013