Hof Arnhem-Leeuwarden, 08-10-2020, nr. 200.273.235/01
ECLI:NL:GHARL:2020:8203
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
08-10-2020
- Zaaknummer
200.273.235/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:8203, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 08‑10‑2020; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2020-0272
JPF 2021/42 met annotatie van Reinhartz, B.E.
Uitspraak 08‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Geschonken gelden zijn gebruikt voor gemeenschappelijke doeleinden, waaronder kosten van de huishouding. De gelden behoren daarom niet tot het te verrekenen vermogen. De man heeft geen vergoedingsrecht op de vrouw of op hun eenvoudige gemeenschap (van woning).
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.273.235/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 161315 en 162729)
beschikking van 8 oktober 2020
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T.E. Heslinga te Leeuwarden,
en
[verweerster] ,
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.A. Mulders te Purmerend.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (verder ook te noemen: de rechtbank), van 7 maart 2019 en 23 oktober 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
2. De procedure in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 januari 2020;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Heslinga van 17 juni 2020 met als productie een akte uitlating;
- een journaalbericht van mr. Mulders van 17 juni 2020 met als productie een akte uitlating;
- een journaalbericht van mr. Mulders van 19 juni 2020.
2.2
In verband met het beleid ten aanzien van het Corona-virus heeft het hof partijen via een brief van de griffier van 14 mei 2020 de mogelijkheid geboden om te kiezen voor een schriftelijke afdoening van de zaak. Beide partijen hebben het hof bericht dat zij van deze mogelijkheid gebruik wensen te maken en hebben vervolgens gebruik gemaakt van de gelegenheid om nog eenmaal een schriftelijk stuk in te dienen.
3. De feiten
3.1
Partijen zijn [in] 1996 na het aangaan van huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd.
3.2
Het huwelijk van partijen is [in] 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 7 maart 2019 in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.3
In de huwelijkse voorwaarden zijn partijen, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen: " (…) EIGENDOM.
Artikel 1. Tussen partijen bestaat geen enkele huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen. (…)KOSTEN VAN DE HUISHOUDING.Artikel 3.
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van de verzorging en de opvoeding van de kinderen die uit het huwelijk van partijen mochten worden geboren, die door partijen mochten worden geadopteerd of die met beider toestemming in het gezin mochten worden opgenomen, zijn geheel voor rekening van partijen en wel in verhouding tot ieders inkomsten uit arbeid.
Voor zover het inkomen van partijen gezamenlijk niet toereikend is voor de betaling van voormelde kosten, zullen partijen verplicht zijn naar evenredigheid van hun vermogen daarin bij te dragen. (…)
JAARLIJKSE VERREKENING
Artikel 7.
1. Partijen verplichten zich jegens elkaar ter verdeling bij helfte bijeen te voegen hetgeen van hun netto inkomsten niet is besteed ter dekking van de kosten van de huishouding of op andere wijze gelijkelijk aan beiden is ten goede gekomen. (…)
FINALE AFREKENING
Artikel 8.
1. Ingeval het huwelijk wordt ontbonden of tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, vindt tussen partijen verrekening in geld plaats, zo, dat ieder van partijen gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn geweest indien de wettelijke algehele gemeenschap van goederen tussen de echtgenoten had bestaan.
2. Bij de verrekening als in het vorige lid van dit artikel bedoeld worden buiten beschouwing gelaten de goederen, die door de echtgenoten reeds zijn of nog zullen worden verkregen krachtens erfstelling, legaat of schenking, en de op die verkrijgingen drukkende schulden, de wegens die verkrijgingen geheven belastingen als successie-, schenkings- en overgangsrecht daaronder begrepen, met dien verstande dat de inkomsten uit die goederen en de renten van die schulden, alsmede de kosten en lasten die uit inkomsten plegen te worden voldaan, wel in de verrekening zullen worden betrokken.Voorts blijven buiten beschouwing de premies van de in artikel 5 bedoelde verzekeringen, deze zijn en blijven een persoonlijke schuld van de echtgenoot die begunstigde is. (…).
3.4
Partijen hebben geen uitvoering gegeven aan het in artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden opgenomen periodiek verrekenbeding.
3.5
De man heeft tijdens het huwelijk, vanaf oktober 2008, maandelijks een bedrag van€ 840,- geschonken gekregen van zijn ouders, tot een totaalbedrag op de peildatum van€ 92.400,-, waarvan een bedrag van € 16.400,- rechtstreeks aan de (meerderjarige) kinderen van partijen ten goede is gekomen.
3.6
De man heeft de rechtbank in eerste aanleg, voor zover hier van belang, verzocht te bepalen dat hij ter zake de door hem ontvangen schenkingen een (vergoedings)recht ad nominaal € 92.400,00 geldend kan maken, waardoor van het saldo van al hetgeen partijen gemeenschappelijk hebben eerst een bedrag toekomt aan de man ad € 92.400,00, waarna het (eventuele) resterende bedrag gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld, althans een beslissing te nemen die de rechtbank juist acht. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.7
Bij de bestreden beschikking van 23 oktober 2019 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het verzoek van de man afgewezen.
4. De omvang van het geschil
4.1
De man is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 23 oktober 2019. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking (deels) te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat hij ter zake de door hem ontvangen schenkingen een (vergoedings)recht ad nominaal € 92.400,00 geldend kan maken, waardoor van het saldo van al hetgeen partijen gemeenschappelijk hebben eerst een bedrag toekomt aan de man ad€ 92.400,00, waarna het (eventuele) resterende bedrag gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.2
De vrouw heeft verweer gevoerd en het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden alsmede de vordering van de man af te wijzen als zijnde niet-ontvankelijk, ongegrond en/of onbewezen en de man te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
5. De motivering van de beslissingDe ontvankelijkheid
5.1
De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken in hoger beroep, omdat hij zijn verzoek niet naar de eisen van artikel 278 lid 1 juncto artikel 359 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft geformuleerd. Volgens de vrouw bevat het beroepschrift niet de gronden waarop het verzoek berust, althans blijkt dit onvoldoende.
5.2
Gelet op de hiervoor genoemde artikelen is vereist dat blijkt (niet alleen dát de verzoeker de door hem bestreden beslissing onjuist acht, maar ook) op welke gronden de verzoeker oordeelt dat de door hem bestreden beslissing onjuist is. Dit houdt in dat het verzoek met redenen moet zijn omkleed. De man heeft één grief aangevoerd. Naar het oordeel van het hof heeft de man in de toelichting op die grief voldoende aangevoerd om te kunnen komen tot een inhoudelijke beoordeling in hoger beroep. Anders dan de vrouw stelt, heeft de man voldoende duidelijk naar voren gebracht wat volgens hem de grondslag van zijn vordering is, zodat het hof hem daarin ontvankelijk acht. Het hof zal de stellingen die partijen over en weer hebben ingenomen hierna inhoudelijk beoordelen. Het ingevolge artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden te verrekenen vermogen
5.3
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de door hem van zijn ouders ontvangen schenkingen alleen aan hem toekomen en niet voor verrekening op grond van het finale verrekenbeding in aanmerking komen. Uiteindelijk zou hem dit bedrag vergoed moeten worden.
5.4
Ook bij een finaal verrekenbeding, waarin is bepaald dat van de finale verrekening een aantal zaken is uitgezonderd, geldt als uitgangspunt dat het op de peildatum aanwezige vermogen voor verrekening in aanmerking komt, en dat het op de weg ligt van de partij die stelt dat een bepaald goed niet tot het te verrekenen vermogen behoort, om zijn stelling aannemelijk te maken. Dit volgt ook uit de bewijsregel van artikel 1:136 lid 2 BW, die geldt voor zowel finale als periodieke verrekenbedingen.
5.5
Tussen partijen is niet in geschil dat de man tijdens het huwelijk en tot aan de peildatum in termijnen een bedrag van € 92.400,- geschonken heeft gekregen. In beginsel zou dit bedrag daarom ingevolge artikel 8 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden buiten de (finale) verrekening dienen te blijven. Beide partijen zijn het er echter ook over eens dat dit bedrag op de peildatum niet meer aanwezig was. De vrouw heeft in dat verband nog gesteld dat er zelfs een negatief spaarsaldo was, hetgeen door de man niet is weersproken. Uit de stellingen van de man kan het hof evenmin afleiden dat de geschonken gelden aantoonbaar kunnen worden herleid tot bepaalde goederen, die om die reden (gedeeltelijk) buiten de verrekening zouden moeten blijven. De man stelt immers niet meer -en zonder nadere onderbouwing- dan dat het geld is aangewend voor gemeenschappelijke doeleinden, waaronder de kosten van de huishouding. Geconcludeerd moet dan ook worden dat het geschonken bedrag geen onderdeel meer uitmaakt van het op de peildatum aanwezige verrekenbare vermogen, zodat dit ook niet in de verrekening kan worden betrokken op de wijze zoals de man dat wil. Voor zover de man heeft willen betogen dat hij, bij het ontbreken van saldo van het te verrekenen vermogen, om die reden een vergoedingsrecht heeft op de vrouw, vindt deze stelling geen steun in het recht. Dit zou zich bovendien moeilijk verdragen met artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden van partijen waarin is bepaald dat partijen bij het ontbreken van voldoende inkomen om te voorzien in de kosten van de huishouding, hun privévermogen dienen aan te spreken.Vergoedingsvordering
5.6
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de man op een andere door hem gestelde grond een vordering heeft, in die zin dat van het saldo van al hetgeen partijen gemeenschappelijk hebben eerst een bedrag van € 92.400,- toekomt aan de man, zoals de man heeft verzocht. Aangezien partijen slechts een (eenvoudige) gemeenschap hebben voor wat betreft de woning, gaat het hof er van uit dat de man zijn vordering op deze gemeenschap zou willen verhalen.
5.7
De man stelt dat doordat de schenkingen uiteindelijk op de gemeenschappelijke bankrekening van partijen zijn terechtgekomen, althans voor gemeenschappelijke doeleinden zijn gebruikt, zijn privévermogen vermengd is met het te verrekenen vermogen, en dat hij recht heeft op nominale vergoeding van dat bedrag jegens de gemeenschap conform de huwelijkse voorwaarden. De man verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Hoge Raad van 5 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:504) en stelt dat uit dat arrest volgt dat het feit dat de schenkingen zijn aangewend voor consumptieve bestedingen, niet afdoet aan het vergoedingsrecht dat de man heeft.
5.8
De vergelijking die de man maakt met de uitspraak van de Hoge Raad van 5 april 2019 gaat naar het oordeel van het hof echter niet op. In de zaak die ten grondslag lag aan de uitspraak van de Hoge Raad van 5 april 2019 was sprake van een huwelijksgemeenschap en was privégeld van de vrouw gestort op de en/of-rekening van partijen. De Hoge Raad heeft in die zaak geoordeeld dat de vrouw door deze vermogensverschuiving in beginsel recht had op een reprise zoals staat omschreven in het op een huwelijksgemeenschap toepasselijke artikel 1:95 lid 2 BW (oud) (thans artikel 1:96 lid 3 BW), omdat ervan uit mocht worden gegaan dat de gelden vervolgens zijn aangewend om gemeenschapsschulden te voldoen, waardoor de gemeenschap was gebaat. In de onderhavige zaak is echter geen sprake van een huwelijksgoederengemeenschap en dus evenmin van voldoening van gemeenschapsschulden met privévermogen van de man waardoor een gemeenschap zou zijn gebaat. Voor zover de man een parallel heeft willen trekken met dit arrest vanwege het feit dat partijen in ieder geval een eenvoudige gemeenschap (van woning) hadden, gaat ook dit niet op. De man heeft immers niet gesteld dat de geschonken bedragen ten goede zijn gekomen aan de eenvoudige gemeenschap (van woning), maar heeft betoogd dat deze aan consumptieve uitgaven zijn besteed. Waarom de man, in weerwil van de in de huwelijkse voorwaarden overeengekomen uitsluiting van elke gemeenschap van goederen, daarom een vordering op de eenvoudige gemeenschap van woning zou hebben ter zake door hem gedane consumptieve uitgaven heeft de man niet onderbouwd. Ten overvloede merkt het hof op dat de man ook het karakter van de uitgaven (consumptief of privé) niet met nadere stukken heeft onderbouwd.
5.9
Het hof neemt dan ook geen vergoedingsrecht jegens de eenvoudige gemeenschap aan op deze door de man gestelde grond. Redelijkheid en billijkheid
5.10
De man heeft verder gesteld dat een vergoedingsrecht is ontstaan op grond van de redelijkheid en billijkheid. Hoewel uit de uitspraak van de Hoge Raad van 10 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:707) volgt dat de redelijkheid en billijkheid onder bijzondere omstandigheden een zelfstandige rechtsgrond kunnen vormen voor een dergelijke vordering, is het hof van oordeel dat de man onvoldoende bijzondere feiten en omstandigheden heeft gesteld die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat hij een vergoedingsrecht jegens de eenvoudige gemeenschap heeft. Dat er sprake is geweest van enige vermogensverschuiving heeft de man gesteld noch aangetoond. Verder heeft de man slechts gesteld dat het hof "gezien de huwelijkse voorwaarden en de intentie die partijen daarbij hebben gehad, alsmede het feit dat de schenkingen uit de overwaarde terugbetaald kunnen worden" tot dit oordeel zou moeten komen.
5.11
Nu de man verder niet dan wel onvoldoende heeft gesteld op welke grondslag hij zijn vergoedingsrecht baseert, is het hof van oordeel dat zijn grief faalt.
6. De slotsom
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. De proceskosten
6.2
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof ziet daarvoor geen aanleiding en zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun ontbonden huwelijk betreft.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van23 oktober 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, M.A.F. Veenstra en C. Koopman, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 8 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.