RvdW 2022/1136:Poging moord met bijl, art. 45 Sr jo. art. 289 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit NJ 2014/156, m.b.t. voorbedachte raad. Tegen achtergrond daarvan en i.h.l.v. wat door verdediging is aangevoerd i.h.b. over mogelijke contra-indicaties, is oordeel dat verdachte voorbedachte raad had om slachtoffer B om het leven te brengen niet toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt HR in aanmerking dat b.m. o.m. inhouden dat verdachte betrokkene ervan op de hoogte heeft gebracht dat hij ‘een gesprek met iemand ging voeren’, dat hij A wilde ‘waarschuwen’ en dat hij — nadat B van zijn fiets was gestapt — op B afrende en zijn bijl omhoog deed en ter hoogte van het gezicht van B ‘hield’, waarna ook B de bijl vastpakte en zij beiden aan de bijl trokken. Daarbij heeft hof geen vaststellingen gedaan over het moment waarop verdachte het besluit heeft genomen om B van het leven te beroven, of over het tijdsverloop dat met die besluitvorming gemoeid is geweest. Verder is hof niet ingegaan op de stelling dat geen sprake kan zijn geweest van een ‘persoonsverwisseling’ tussen A en B. Volgt vernietiging en terugwijzing.