Einde inhoudsopgave
Relativiteit, causaliteit en toerekening van schade (R&P nr. CA21) 2019/1.5
1.5 Terminologie
D.A. van der Kooij, datum 01-08-2019
- Datum
01-08-2019
- Auteur
D.A. van der Kooij
- JCDI
JCDI:ADS588619:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
Voetnoten
Voetnoten
In onze handboeken wordt de schadetoerekening veelal nog als onderdeel van het causaal verband gezien, zie bijvoorbeeld Asser/Sieburgh 6-II 2017, nr. 50 e.v. Anders is dit in het buitenland. Navolgenswaardig is mijns inziens Koziol 2012. Enerzijds behandelt Koziol het vereiste van feitelijke causaliteit, de gevallen waarin geen feitelijke causaliteit wordt verlangd en de problemen van meervoudige oorzaken. Anderzijds behandelt Koziol de verschillende begrenzingen van de door een aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis veroorzaakte schade waaronder, wat wij noemen, schadetoerekening en relativiteit. Ook McGregor/Edelman 2018 en Lange & Schiemann 2003 delen de materie zo in dat problemen van schadetoerekening en relativiteit tezamen worden behandeld naast vragen van feitelijke causaliteit.
Met deze woorden drukte Ribbius 1906, p. 211 zich uit. Ribbius had hier het oog op de problematiek van de eigen schuld en de schadedeling in dat kader die onder het vorige burgerlijk wetboek ook in het causaliteitsvereiste werd opgelost.
Zie hierover hoofdstuk 2.
Zo ook reeds: Lankhorst 1992a, p. 149; Klaassen 1994, p. 101. Zie hierover nader § 2.4.
Zie over deze problematiek verhelderend bijvoorbeeld Stapleton 2008, p. 440 in haar publicatie Choosing what we mean by “Causation” in the Law.
Hart & Honoré 1985, p. 12 spreken van “the law’s favorite though perhaps most misleading metaphor”. In de Nederlandse jurisprudentie en literatuur wordt deze metafoor bovendien zowel gebruikt om duidelijk te maken dat geen feitelijk causaal verband aanwezig is (Hartkamp 2002, p. 63 e.v.; Klaassen 2017, nr. 28; Boonekamp in GS Schadevergoeding art. 6:98 BW aant. 3.4.) als om te zeggen dat de schade niet kan worden toegerekend (HR 2 oktober 1998,NJ 1998/831 (Nacap/Shellfish); Keirse 2003, p. 48; Keirse & Jongeneel 2013, p. 76).
Aanvankelijk gebruikte de Hoge Raad ook de term redelijk in dit verband. Vgl. HR 20 maart 1970,NJ 1970/251 m.nt. G.J. Scholten (Waterwingebied Leeuwarden); HR 21 maart 1975,NJ 1975/372 (Doodgeschrokken bromfietser); HR 19 december 1975,NJ 1975/280 m.nt. G.J. Scholten (Rijksweg 12). Nadat in het gewijzigd ontwerp bewust van het gebruik van de term ‘redelijk’ is afgezien (zie § 2.8.2), is de Hoge Raad haar ook minder gaan hanteren.
Naast voordeelstoerekening, springen hier de toerekening van een onrechtmatige daad en van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis het meest in het oog, maar verder worden ook rechtshandelingen toegerekend, wordt kennis toegerekend aan (rechts)personen, en worden betalingen aan een verbintenis toegerekend; “recht is toerekening” aldus Asser/Scholten 1-II 1940, p. 1.
Dat onderscheid is niet steeds scherp, maar wel zinvol. Op dezelfde manier is het onderscheiden van uitleg van een overeenkomst enerzijds en de aanvullende en beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid anderzijds zinvol, maar ook niet steeds scherp mogelijk (zie daarover Asser/Sieburgh 6-III 2018, nr. 365 en 366). De terminologie op het gebied van het overeenkomstenrecht volgend, zou men kunnen zeggen dat de strekking wordt verkregen door ‘normatieve’ uitleg en het doel door ‘gewone’ uitleg.
Schut 1963, p. 53, 65 en 79 e.v.; Schut 1966, p. 172; Bloembergen 1965, nr. 106; Hijma & Olthof 2017, nr. 396 en 415; Hartlief e.a. (Hartlief) 2018, nr. 214. Recent lijkt Tjong Tjin Tai 2017, p. 8 e.v. dit onderscheid te zijn gaan propageren.
Zo ook: Van Eikema Hommes 1965, p. 17 e.v. en 205 e.v.; Van Eikema Hommes 1968, p. 294; Van Eikema Hommes 1975, p. 97 e.v.; Klaassen 1991, p. 262 t/m 266, en Klaassen 2007, p. 29, 30; Van der Grinten 1993, p. 456; Van Dunné 2004, p. 376. Men zou wellicht erover kunnen twisten of dat ook geldt bij de toepassing van wat ‘de omkeringsregel’ ter zake van het bewijs van het causale verband genoemd wordt. Deze bewijsproblematiek blijft in dit boek echter buiten beschouwing.
En in het geval van wanprestatie dat, voor zover nodig, de schuldenaar in verzuim verkeert.
25. Tot slot van deze inleiding maak ik nog enkele opmerkingen over de door mij in dit boek gehanteerde terminologie. Ik zal veelal spreken van een aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis. Hiermee bedoel ik een toerekenbare onrechtmatige daad, een gebeurtenis die leidt tot kwalitatieve aansprakelijkheid, of een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een verbintenis, vrijwel steeds uit overeenkomst. De toerekenbaarheid van de onrechtmatige daad of de tekortkoming zal ik doorgaans stilzwijgend veronderstellen.
Verder zal ik het begrippenpaar laedens en gelaedeerde regelmatig hanteren, ook in de contractuele context. Het is de laedens die aansprakelijk is vanwege de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis. De gelaedeerde heeft ten gevolge van die aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis schade geleden. Verder zal ik in het algemeen niet spreken van verbintenissen uit overeenkomst, maar van verplichtingen uit overeenkomst omdat mijn betoog ook van toepassing is op rechtsplichten uit overeenkomsten niet zijnde verbintenissen.
26. De term causaal verband gebruik ik uitsluitend voor het feitelijk causale verband. Sommige auteurs gebruiken nog de term ‘juridisch causaal verband’.1 Mijns inziens is dat een ongelukkige term die stamt uit de tijd dat allerlei toerekeningsproblemen ‘roeiend met de riemen’2 die het burgerlijk wetboek van 1838, en in het bijzonder art. 1401 (oud) BW, bood, in het causaliteitsvereiste tot een oplossing moesten worden gebracht.3 De toerekeningsproblemen die men onder het label van ‘juridisch causaal verband’ oplost(e), hebben met causaliteit in het algemeen echter weinig van doen.4 De term suggereert verder ten onrechte dat deze problemen van wezenlijk andere aard zijn dan de problematiek die men met de relativiteitsleer beoogt op te lossen. Ook kan de term gemakkelijk tot verwarring leiden omdat men kan zeggen dat het ‘causale verband ontbreekt’, zonder daarmee duidelijk te maken of het gaat om het feitelijke verband of het juridische verband.5 Voorts geeft deze term aanleiding de motivering voor toerekeningsoordelen te verstoppen in nietszeggende metaforen zoals ‘het causale verband is verbroken’,6 of een andere condicio sine qua non is de ‘rechtens relevante oorzaak’.7 Ik zal hierom niet van het ‘juridisch causale verband’ maar van het toerekenen en toerekening van schade of van schadetoerekening spreken. De termen ‘redelijke toerekening’ en ‘toerekening naar redelijkheid’ zal ik in het algemeen niet gebruiken.8 De reden hiervoor is dat ons verbintenissenrecht allerlei toerekeningsleerstukken kent9 en zij gemeen hebben dat die toerekening redelijk dient te zijn. De term schadetoerekening drukt hierom duidelijker dan beide genoemde termen uit waar het om gaat. Art. 6:98 BW spreekt van het toerekenen van schade aan de schuldenaar als een gevolg van de gebeurtenis waarop zijn aansprakelijkheid berust. Kortheidshalve zal ik doorgaans slechts zeggen dat de schade al dan niet kan worden toegerekend.
27. In de relativiteitsleer spelen de strekking en het doel van de geschonden norm een rol. Hijma10 heeft strekking en doel terecht een “ongelijke tandem” genoemd. Ik zal de term strekking gebruiken voor het volgens de wet beslissende criterium in het relativiteitsvereiste. De term beschermingsbereik gebruik ik als synoniem van strekking. Bij de bepaling van de strekking van een norm kunnen allerlei omstandigheden een rol spelen, onder meer het doel van de norm. Onder het doel van de norm, of de met de norm beoogde bescherming, versta ik hetgeen oorspronkelijk met de norm is beoogd. Zowel de strekking als het doel wordt vastgesteld door uitleg. Het verschil tussen de strekking en het doel van een norm is in mijn terminologie niet alleen het moment waarnaar men uitlegt – het moment van normschending respectievelijk het moment van opstellen van de norm – maar ook welke gegevens bij die uitleg worden gebruikt. De strekking kan in beginsel van alle omstandigheden van het geval afhangen, bij het doel gaat het meer om wat daadwerkelijk met de norm is beoogd. De strekking van een norm is aldus vooral een juridische constructie, terwijl het doel of de beoogde bescherming in het algemeen een grotere feitelijke component heeft.11 Ik zal verder veelal zeggen dat met een norm beoogd is te beschermen tegen bepaalde schadesituaties. Ik bedoel dan dat beoogd is bepaalde personen te beschermen tegen een bepaalde soort schade die op een bepaalde wijze zou kunnen ontstaan.
28. Met name in oudere literatuur wordt nogal eens onderscheid gemaakt tussen vestiging en omvang van aansprakelijkheid op een wijze waarbij in het kader van de vestiging de ‘primaire causaliteit’ dient te worden vastgesteld (bijvoorbeeld het causale verband tussen de normschending en de aanrijding), en bij de omvang de ‘secundaire causaliteit’ (bijvoorbeeld het causale verband tussen de aanrijding en de verschillende schadeposten).12 Onder causaliteit wordt dan zowel het feitelijk causale verband als het toerekeningsverband begrepen. Naar ik meen, is dit onderscheid niet zinvol omdat bij de ‘primaire causaliteit’ en de ‘secundaire causaliteit’ dezelfde criteria gehanteerd worden.13 Om deze reden zal ik dit onderscheid niet gebruiken. In mijn benadering is de vestiging van aansprakelijkheid gegeven door de normschending en de toerekening daarvan aan de laedens,14 of de toepasselijkheid van een kwalitatieve aansprakelijkheid. Bij de omvang van de aansprakelijkheid spelen de vragen of zich causaal verband tussen de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis en de schade (zoals begroot) laat vaststellen en vervolgens aan wie de schadevergoedingsremedie toekomt en tot welk bedrag de veroorzaakte schade, zoals begroot, dient te worden vergoed.