Hof 's-Gravenhage, 31-05-2006, nr. 2200000706
ECLI:NL:GHSGR:2006:AX7742, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
31-05-2006
- Zaaknummer
2200000706
- LJN
AX7742
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2006:AX7742, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 31‑05‑2006; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BC4460, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BC4460
Uitspraak 31‑05‑2006
Inhoudsindicatie
Verzoek tot het horen bronnen Dienst Internationale Netwerken (DIN)- en RCIE informatie en anonieme verbalisanten De raadsman heeft in zijn pleitnota verzocht de bronnen van de in het dossier opgenomen DIN- en RCIE-informatie te (doen) horen, voorzover het processen-verbaal betreft waarin de verdachte wordt genoemd, indien het hof voornemens zou zijn die verbalen tot het bewijs te bezigen, daar die processen-verbaal volgens de raadsman als schriftelijke bescheiden als bedoeld in artikel 344a lid 3 zijn te kwalificeren. Het hof passeert dit verzoek nu het hof die verbalen (zoals te doen gebruikelijk) niet tot het bewijs zal bezigen. De raadsman heeft in aanvulling op voormeld verzoek voorts verzocht alle verbalisanten te (doen) horen die anonieme processen-verbaal, houdende verhoren en bevindingen voorzover, naar het hof aanneemt, de verdachte daarin wordt genoemd teneinde, naar het hof eveneens aanneemt, de inhoud van die processen-verbaal op hun betrouwbaarheid te kunnen toetsen, indien het hof voornemens zou zijn dergelijke processen verbaal voor het bewijs te bezigen. Het hof wijst dit verzoek af. Het hof overweegt daartoe, dat door de raadsman in dit verband geen enkele omstandigheid is aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat aan de betrouwbaarheid van (de inhoud van) die processen-verbaal zou moeten worden getwijfeld. Het hof acht dan ook de noodzaak tot het horen van bedoelde verbalisanten niet gebleken. Het hof merkt overigens nog op dat de bovenaangeduide processen-verbaal naar vaste jurisprudentie - recent onder meer HR 28 maart 2006, nr 585.05, LJN AU5471- op zichzelf niet kunnen worden aangemerkt als de in artikel 344 a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde schriftelijke bescheiden houdende verklaringen van personen wier identiteit niet blijkt, nu die processen-verbaal onder nummer, met vermelding van functie en met verwijzing naar het betreffende dienstonderdeel zijn opgemaakt en als bijlagen zijn gevoegd bij wel op naam opgemaakte overzichtsprocessen-verbaal van functionarissen van de Nationale Recherche, zodat die niet met name genoemde verbalisanten geïndividualiseerd kunnen worden. Het hof merkt voorts nog op dat door de raadsman de bevoegdheid van die niet met name genoemde verbalisanten niet is betwist. Strafmotivering De verdachte heeft op de bewezenverklaarde wijze samen met anderen ruim één kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland gebracht. Voorts heeft hij bij diezelfde gelegenheid samen met anderen gepoogd een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, namelijk 295 kilogram cocaïne binnen Nederland te brengen, een poging die door de Belgische autoriteiten is verijdeld. Dergelijke misdrijven dragen in aanzienlijke mate bij aan de handel in en het gebruik van cocaïne, waardoor de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd en waardoor ook onder de gebruikers het plegen van vermogensdelicten, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen, wordt bevorderd. Dit veroorzaakt veel schade en onrust en is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar.
Partij(en)
Rolnummer: 22-000007-06
Parketnummer: 10-000405-04
Datum uitspraak: 31 mei 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 20 december 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
George K[.], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring "De IJssel" te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 12 april 2006 en 17 mei 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en van welke nadere omschrijving tenlastelegging een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verzoek tot het horen bronnen Dienst Internationale Netwerken (DIN)- en RCIE informatie en anonieme verbalisanten
De raadsman heeft in zijn pleitnota verzocht de bronnen van de in het dossier opgenomen DIN- en RCIE-informatie te (doen) horen, voorzover het processen-verbaal betreft waarin de verdachte wordt genoemd, indien het hof voornemens zou zijn die verbalen tot het bewijs te bezigen, daar die processen-verbaal volgens de raadsman als schriftelijke bescheiden als bedoeld in artikel 344a lid 3 zijn te kwalificeren. Het hof passeert dit verzoek nu het hof die verbalen (zoals te doen gebruikelijk) niet tot het bewijs zal bezigen.
De raadsman heeft in aanvulling op voormeld verzoek voorts verzocht alle verbalisanten te (doen) horen die anonieme processen-verbaal, houdende verhoren en bevindingen voorzover, naar het hof aanneemt, de verdachte daarin wordt genoemd teneinde, naar het hof eveneens aanneemt, de inhoud van die processen-verbaal op hun betrouwbaarheid te kunnen toetsen, indien het hof voornemens zou zijn dergelijke processen verbaal voor het bewijs te bezigen. Het hof wijst dit verzoek af. Het hof overweegt daartoe, dat door de raadsman in dit verband geen enkele omstandigheid is aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat aan de betrouwbaarheid van (de inhoud van) die processen-verbaal zou moeten worden getwijfeld. Het hof acht dan ook de noodzaak tot het horen van bedoelde verbalisanten niet gebleken.
Het hof merkt overigens nog op dat de bovenaangeduide processen-verbaal naar vaste jurisprudentie - recent onder meer HR 28 maart 2006, nr 585.05, LJN AU5471- op zichzelf niet kunnen worden aangemerkt als de in artikel 344 a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde schriftelijke bescheiden houdende verklaringen van personen wier identiteit niet blijkt, nu die processen-verbaal onder nummer, met vermelding van functie en met verwijzing naar het betreffende dienstonderdeel zijn opgemaakt en als bijlagen zijn gevoegd bij wel op naam opgemaakte overzichtsprocessen-verbaal van functionarissen van de Nationale Recherche, zodat die niet met name genoemde verbalisanten geïndividualiseerd kunnen worden. Het hof merkt voorts nog op dat door de raadsman de bevoegdheid van die niet met name genoemde verbalisanten niet is betwist.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd.
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Gevoerd verweer
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde heeft de verdediging ter zitting in hoger beroep bepleit, zakelijk weergegeven, dat slechts een hoeveelheid van 10,17 gram bewezen verklaard kan worden nu de foto's in het dossier de mogelijkheid openlaten dat het te Zevenbergen aangetroffen pakket van 1 kilo cocaïne niet in de container lag op het moment dat de politie in Nederland de container betrad.
Ter ondersteuning van de stelling dat het pakket in kwestie mogelijkerwijs later door de Nederlandse politie in de container is gelegd wijst de verdediging erop dat op de foto's van de pakketten die in België uit de container zijn gehaald een zogenaamde davidsster zichtbaar is, terwijl op de foto van het pakket dat in Nederland is aangetroffen, de ster niet zichtbaar is.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De verbalisant bekend onder het nummer NR13923 heeft in het ambtsedig proces-verbaal betreffende [adres] te Zevenbergen van 8 december 2004 in ondubbelzinnige termen gerelateerd dat het desbetreffende, met plastic omwonden, pakket in container PCLU 4334525 is aangetroffen onder de houten plaat rechts achterin. Ten overvloede merkt het hof nog het navolgende op.
Uit het fotodossier dat in Antwerpen is opgemaakt (dossiernummers AF1 019 e.v.) kan worden afgeleid dat op de foto's met de nummers 6,7,8 en 9 geen davidsster op de pakketten zichtbaar is terwijl op de detailfoto (nr 14) de ster wel zichtbaar is. Derhalve kan niet worden uitgesloten dat de ster slechts van zeer nabij zichtbaar is en tevens slechts aan één kant van het pakket is aangebracht. Nu het pakket dat in Zevenbergen is aangetroffen vanaf de bovenkant en van grotere afstand is gefotografeerd dan het pakket op bovenvermelde foto met nummer 14 kan naar het oordeel van het hof niet de conclusie worden getrokken dat op het in Nederland aangetroffen pakket geen davidsster is aangebracht.
De suggestie van de verdediging - dat uit de foto's die in Zevenbergen zijn gemaakt (dossiernummers F1 003 e.v.) met de nummers 12 tot en met 14 kan worden afgeleid dat het pakket niet voortdurend in dezelfde container heeft gelegen en daar mogelijk later is ingelegd - doet aan het bovenstaande geen afbreuk. Het hof stelt vast dat op basis van de bovenvermelde foto's niet duidelijk kan worden vastgesteld waar exact (rechts achter) in de container het pakket is aangetroffen. De foto's met de nummers 13 en 14 bieden, nu zij niet in alle opzichten een duidelijk en volledig overzicht verschaffen van het bedoelde deel van de container, daarover geen uitsluitsel.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod,
en
medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft op de bewezenverklaarde wijze samen met anderen ruim één kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland gebracht. Voorts heeft hij bij diezelfde gelegenheid samen met anderen gepoogd een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, namelijk 295 kilogram cocaïne binnen Nederland te brengen, een poging die door de Belgische autoriteiten is verijdeld. Dergelijke misdrijven dragen in aanzienlijke mate bij aan de handel in en het gebruik van cocaïne, waardoor de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd en waardoor ook onder de gebruikers het plegen van vermogensdelicten, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen, wordt bevorderd. Dit veroorzaakt veel schade en onrust en is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een gevangenisstraf van navermelde geruime duur en derhalve een relatief zwaardere dan door de advocaat-generaal gevorderd, een passende en geboden reactie vormt.
Verzoek tot onmiddellijke invrijheidsstelling
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte verzocht om de voorlopige hechtenis van de verdachte bij het wijzen van het arrest op te heffen c.q. te schorsen.
Het hof wijst het verzoek tot opheffing af, nu de gronden en bezwaren die hebben geleid tot de voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig zijn, en het verzoek tot schorsing omdat de hiervoor aangevoerde redenen van onvoldoende gewicht zijn om - bezien in relatie tot de ernst van de feiten ten aanzien waarvan verdenking bestaat - schorsing te rechtvaardigen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 45(oud), 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Oosterhof,
mr. G.P.A. Aler en mr. F. Heemskerk,
in bijzijn van de griffier mr. M.C. Zuidweg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 mei 2006.