Recent: ECLI:NL:HR:2012:BW8738
HR, 30-06-2015, nr. 14/01195
ECLI:NL:HR:2015:1769
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-06-2015
- Zaaknummer
14/01195
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1769, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑06‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:977
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑06‑2014
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2015/403 met annotatie van N. Keijzer
SR-Updates.nl 2015-0296
NbSr 2015/214 met annotatie van mr. dr. J.S. Nan
Uitspraak 30‑06‑2015
Partij(en)
30 juni 2015
Strafkamer
nr. S 14/01195
CB/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 17 februari 2014, nummer 21/007849-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de beslissing over feit 2 en de strafoplegging betreft, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel is gericht tegen het oordeel van het Hof dat er wat betreft feit 2 een begin van uitvoering was van het in de bewezenverklaring bedoelde misdrijf.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 17 januari 2013 te Zeist, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om een vuurwapen van categorie III (een vuurwapen: S&W 5906) voorhanden te krijgen,
- heeft gereageerd op een advertentie waarin een vuurwapen te koop werd aangeboden en
- tegen een adverteerder heeft gezegd dat hij een vuurwapen wilde kopen en
- met die adverteerder een (mondelinge) overeenkomst heeft gesloten om voor € 350,- een wapen (een vuurwapen: S&W 5906) te kopen, althans tegen die adverteerder, althans persoon, - doelend op een wapen (een vuurwapen: S&W 5906) - heeft gezegd: "Prima ik wil hem kopen",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer PL0920 2013013769-14 (als bijlage pg 21- 22 van proces-verbaalnummer PL0920 2013013769) gesloten en getekend op 23 januari 2013 door [verbalisant], brigadier van politie Utrecht, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene], zakelijk weergegeven:
Op 16 januari 2013 heb ik één van mijn wapens, een 9 mm. S&W 5906, te koop aangeboden op de daarvoor geschikte site www.wapenadvertenties.nl. Op 17 januari 2013 bemerkte ik dat ik een gemiste oproep op mijn telefoon had. Ik heb dat telefoonnummer, een 030-nummer uit de omgeving Utrecht, teruggebeld, want het kon een reactie zijn op mijn advertentie. Ik kreeg een man aan de lijn. De man zei dat hij mijn wapen wilde kopen. Ik vertelde de man dat hij het wapen plus holster kon kopen voor 350 euro. De man vroeg mij nog wat voor kogels bij het wapen hoorde en of hij die ook van mij kon kopen. Ik vertelde dat hij 9 mm munitie nodig had en dat ik nog geschikte 9 mm patronen had. De man zei letterlijk: "Prima, ik wil hem kopen". Aan het eind van ons gesprek heb ik gezegd dat hij zijn identiteitspapieren en zijn wapenvergunning, zijn verlof, mee moest nemen. Toen ik van die man hoorde dat hij geen verlofhouder was, heb ik het gesprek afgebroken.
Mijn vriendin heeft via Google en het telefoonnummer van de man nog naar bijzonderheden over de man gezocht. Het bleek een [verdachte] uit Zeist te zijn.
4. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, meervoudige kamer voor strafzaken, op 3 februari 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb gebeld met [betrokkene] over een wapen.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer PL0920 2013013769-18 (als bijlage pg 4-7 van proces-verbaalnummer PL0920 2013013769) gesloten en op 1 februari 2013, door [verbalisant] voornoemd, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
De Smith & Wesson, type 5906, kaliber 9 mm, is een pistool als bedoeld onder artikel 2 cat. III lid 1 Wet Wapens en Munitie."
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde, nu er geen sprake is van een begin van uitvoering en dus geen poging. Verdachte heeft zich alleen willen laten informeren over de mogelijkheden van het kopen van een vuurwapen. Toen bleek dat hij daar een vergunning voor nodig had, heeft hij zich als koper vrijwillig teruggetrokken. Verdachte had geen opzet op het voorhanden krijgen/hebben van het vuurwapen; zijn contact met de verkoper moet als een hulpkreet worden aangemerkt.
Het hof verwerpt de verweren. De uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte is die van een op het verkrijgen van een vuurwapen gericht contact met de verkoper. Verdachte heeft deze verkoper gerichte vragen gesteld over het aangeboden vuurwapen en de bijbehorende munitie. Tijdens dat gesprek heeft verdachte ook aangegeven het wapen daadwerkelijk te willen kopen. Daarmee heeft verdachte geprobeerd een overeenkomst te sluiten die tot het door hem voorhanden krijgen/hebben van het vuurwapen zou leiden. Dat dit voorhanden krijgen/hebben niet is gerealiseerd is het gevolg van het feit dat de verkoper niet bereid was het wapen en de munitie te leveren zonder dat verdachte een verlof voor het bezit van een vuurwapen had. In een dergelijke situatie is met betrekking tot het ten laste gelegde delict sprake van een begin van uitvoering en is niet gebleken dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk."
3.2.4.
Art. 26, eerste lid, Wet wapens en munitie luidt:
"Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben".
3.3.
Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte naar aanleiding van een op internet geplaatste advertentie waarin een vuurwapen te koop werd aangeboden telefonisch contact heeft gezocht met de verkoper, [betrokkene]. Hij heeft deze verkoper daarbij gerichte vragen gesteld over het aangeboden vuurwapen en de bijbehorende munitie. Tijdens dat gesprek heeft hij aangegeven het wapen daadwerkelijk te willen kopen en daarmee "geprobeerd een overeenkomst te sluiten die tot het door hem voorhanden krijgen van het vuurwapen zou leiden". De verkoper was echter niet bereid het vuurwapen te leveren toen hem bleek dat de verdachte geen verlof voor het bezit van een vuurwapen had.
Gelet op deze vaststellingen geeft het kennelijk oordeel van het Hof dat de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het delict dat bestaat in het voorhanden hebben van een vuurwapen en dat die gedragingen dus moeten worden aangemerkt als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf van art. 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het, de gevoerde verweren in aanmerking genomen, evenmin onbegrijpelijk.
3.4.
Het middel faalt.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd de duur van de vervangende hechtenis te bepalen.
4.2.
De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"Het hof:
(...)
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door hechtenis."
4.3.
In aanmerking genomen dat ingevolge art. 22d Sr de rechter bij het opleggen van een taakstraf de duur van de vervangende hechtenis dient vast te stellen, is het middel terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, doen wat het Hof had behoren te doen.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarbij is verzuimd toepassing te geven aan art. 22d Sr;
beveelt dat de vervangende hechtenis twintig dagen beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-presiden W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2015.
Beroepschrift 10‑06‑2014
Hoge Raad der Nederlanden
te 's Gravenhage
CASSATIESCHRIFTUUR
Griffienummer: S/1401195
Geeft eerbiedig te kennen:
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1961, wonende te [postcode] [woonplaats] aan de [adres],
dat verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, in de zaak met parketnummer 21-007849-13, uitgesproken op 17 februari 2014, de navolgende middelen van cassatie voordraagt:
Middel I
Het recht is geschonden en / of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. Artikel 359, tweede en derde lid Sv is geschonden doordat het gerechtshof de beslissing dat het feit, zoals onder 1 ten laste gelegd, door verzoeker is begaan, niet volledig heeft doen steunen op in het arrest opgenomen bewijsmiddelen. Met name is het oordeel van het hof, dat verzoeker voorwaardelijk opzet heeft gehad op de omstandigheid dat zijn bedreiging terecht zou kunnen komen bij degene op wie deze betrekking had, onvoldoende met redenen omkleed doordat het hof niet heeft aangegeven aan welk wettig bewijsmiddel dit oordeel is ontleend.
Toelichting:
Naar aanleiding van het verweer van verzoeker dat hij geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om aangever te bedreigen heeft het hof het volgende overwogen.
‘Voor een veroordeling terzake bedreiging is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden. In casu heeft verdachte zijn berichten publiekelijk gemaakt op een besloten Facebook pagina, waarna [betrokkene] er kennis van heeft genomen. Weliswaar spreekt verdacht in die berichten over ‘een persoon’, maar uit het onderliggend strafdossier is duidelijk dat hij met die persoon [betrokkene] bedoelt.
De door verdachte gebezigde bewoordingen kunnen niet anders worden verstaan dan als een oproep om een door verdachte niet met name genoemde persoon van het leven te beroven. Daarmee is sprake van een uitlating die geschikt is om vrees voor een misdrijf als bedoeld in artikel 285 Sr op te wekken. Gelet op de tussen verdachte en [betrokkene] ten tijde van deze uitlating bestaande gespannen verhouding kon door het kennisnemen van deze uitlating bij [betrokkene] — ook al wordt zijn naam niet genoemd — in (bedoeld zal zijn: de?) redelijke vrees ontstaan dat verdachte voornemens was hem van het leven te laten beroven.
Verdachte heeft zijn bedreigende uitlating gedaan op een besloten Facebook pagina, waarna deze onder de aandacht van de politie is gebracht, die vervolgens [betrokkene] met de uitlating heeft geconfronteerd. Gelet op de aan verdachte bekende omstandigheid dat ook derden op de hoogte waren van de aard en de heftigheid van het tussen hem en [betrokkene] bestaande conflict is het hof van oordeel dat verdachte zich door het doen van zijn uitlating op Facebook willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de bedreiging terecht zou kunnen komen bij degene op wie deze betrekking had. Het hof verwerpt dan ook het verweer dat verdachte niet het opzet heeft gehad door middel van het doen van deze uitlating [betrokkene] te bedreigen.’
Als bewijsmiddelen voor dit feit zijn opgenomen:
- •
Een proces-verbaal houdende de verklaring van aangever (bewijsmiddel 1).
- •
De verklaring van verzoeker zoals hij deze heeft afgelegd ter terechtzitting van het hof (bewijsmiddel 2).
Voor de vraag of de bewezenverklaring voldoende met redenen is omkleed geldt als uitgangspunt dat de motivering van de bewezenverklaring op zijn minst dient te bestaan uit de weergave van die onderdelen van de bewijsmiddelen die de rechter redengevend acht voor de bewezenverklaring.
Indien de rechter zich in een bewijsoverweging beroept op feiten of omstandigheden die redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, maar die niet in de gebezigde bewijsmiddelen worden vermeld, dient de rechter, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
- (a)
die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
- (b)
het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.1.
Bovendien zullen de redengevende feiten en omstandigheden moeten worden onderscheiden van gevolgtrekkingen — geheel of ten dele van feitelijke aard — die de rechter aan die feiten en omstandigheden verbindt. Waar met een dergelijke gevolgtrekking wordt volstaan zonder dat de onderliggende redengevende feiten en omstandigheden worden opgenomen, is aan het wettelijk motiveringsvereiste niet voldaan.2.
De vaststelling van het hof dat verzoeker bekend was met de omstandigheid dat ook derden op de hoogte waren van de aard en de heftigheid van het tussen hem en aangever bestaande conflict is niet terug te vinden in de bewijsmiddelen. Evenmin heeft het hof aangegeven aan welk wettig bewijsmiddel deze omstandigheden zijn ontleend. Het hof verbindt bovendien aan deze feiten en omstandigheden de gevolgtrekking dat verzoeker om die reden zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de bedreiging bij aangever terecht zou komen.
De bewezenverklaring is derhalve onvoldoende met redenen omkleed.
Middel II
Het recht is geschonden en / of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. De artikelen 45 Sr en 359 Sv zijn geschonden doordat het gerechtshof ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit ten onrechte uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft afgeleid dat het voornemen een wapen voorhanden te krijgen zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard.
Toelichting:
Uit de gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van dit feit valt het volgende af te leiden.
- •
De verkoper heeft via internet een wapen te koop aangeboden.
- •
Na een gemiste oproep heeft de verkoper telefonisch contact opgenomen met verzoeker.
- •
Verzoeker zou hebben gezegd dat hij het wapen wilde kopen.
- •
Er is gesproken over de prijs en over het eveneens aankopen van bij het wapen behorende munitie.
- •
Aan het einde van het gesprek zou verzoeker letterlijk hebben gezegd: ‘Prima, ik wil hem kopen’.
- •
Toen de verkoper van verzoeker hoorde dat hij geen verlofhouder was heeft hij het gesprek beëindigd.
Het gerechtshof heeft het verweer van verzoeker dat geen sprake is geweest van een begin van uitvoering als volgt samengevat en verworpen.
‘Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder twee tenlastegelegde, nu er geen sprake is van een begin van uitvoering en dus geen poging. Verdachte heeft zich alleen willen laten informeren over de mogelijkheden van het kopen van een vuurwapen. Toen bleek dat hij daar een vergunning voor nodig had, heeft hij zich als koper vrijwillig teruggetrokken. Verdachte had geen opzet op het voorhanden krijgen/hebben van het vuurwapen; zijn contact met de verkoper moet als een hulpkreet worden aangemerkt.
Het hof verwerpt de verweren. De uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte is die van een op het verkrijgen van een vuurwapen gericht contact met de verkoper. Verdachte heeft deze verkoper gerichte vragen gesteld over het aangeboden vuurwapen en de bijbehorende munitie. Tijdens dat gesprek heeft verdachte ook aangegeven het wapen daadwerkelijk te willen kopen. Daarmee heeft verdachte geprobeerd een overeenkomst te sluiten die tot het door hem voorhanden krijgen/hebben van het vuurwapen zou leiden. Dat dit voorhanden krijgen/hebben niet is gerealiseerd is het gevolg van het feit dat de verkoper niet bereid was het wapen en de munitie te leveren zonder dat verdachte een verlof voor het bezit van een vuurwapen had. In een dergelijke situatie is met betrekking tot het ten laste gelegde delict sprake van een begin van uitvoering en is niet gebleken dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk.’
Volgens vaste jurisprudentie is van een strafbare poging sprake indien de bewezenverklaarde feitelijke handelingen kunnen worden beschouwd als gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf .3.
De vaststelling van het hof dat verzoeker heeft geprobeerd een overeenkomst te sluiten die tot het door hem voorhanden krijgen/hebben van het vuurwapen zou leiden, levert nog geen begin van uitvoering op
Van een begin van uitvoering zou pas sprake kunnen zijn indien verzoeker, nadat er afspraken waren gemaakt om tot de aankoop van het wapen te komen, feitelijke handelingen zou hebben verricht om dat wapen ook geleverd te krijgen.
Zelfs indien van dat laatste sprake was geweest blijkt uit de jurisprudentie dat er nog niet zonder meer van een begin van uitvoering kan worden gesproken.
- •
Het enkele zich begeven naar een gemeente waar, ingevolge een tevoren gemaakte afspraak, verwacht wordt dat heroïne in ontvangst kan worden genomen, kan nog niet worden aangemerkt als een begin van uitvoering van overtreding van artikel 2 onder B van de Opiumwet.4.
- •
De feitelijke aflevering van een hoeveelheid van 40,5 kilo weed levert nog niet zonder meer een begin van uitvoering op van de oorspronkelijk voorgenomen aankoop van een hoeveelheid van 200 kilo weed.5.
- •
Het met geld, een GSM, navigatiemateriaal en een SIM-kaart afreizen naar Roemenië om een hoeveelheid heroïne in ontvangst te nemen voor vervoer naar Nederland, terwijl er onverrichterzake wordt teruggekeerd omdat de vrachtauto met heroïne niet te vinden is, levert nog geen begin van uitvoering op van de invoer van heroïne in Nederland.6.
Het bewezenverklaarde feit betreft een formeel omschreven delict. Bij formeel omschreven delicten is de ruimte voor het aannemen van een poging niet heel groot, omdat met een begin van uitvoering de voltooiing van het delict erg dichtbij is.7.
Uit jurisprudentie blijkt dat poging tot het plegen van formele delicten niet ondenkbaar is, maar dat daarvoor ten minste vereist lijkt te zijn dat de verdachte met het voornemen om de goederen in ontvangst te nemen aanwezig is op de plaats waar die goederen daadwerkelijk klaar staan om afgeleverd te worden.
- •
Met een bestelauto naar een loods rijden om een partij van tevoren besteld verboden vuurwerk af te halen, terwijl het bestelde vuurwerk aldaar in een open vrachtauto daadwerkelijk aanwezig is, levert een begin van uitvoering op.8.
- •
Het zich met vuurwapens bewapend begeven naar een woning met het voornemen om een kilo cocaïne te kopen, terwijl er ‘een blok cocaïne’ in de woning aanwezig is en het aankoopbedrag en testmateriaal is meegenomen, levert een begin van uitvoering op.9.
In de zaak van verzoeker is er geen ander contact dan het eenmalige telefonische contact tussen verkoper en verzoeker geweest. Niet blijkt dat er nadere afspraken gemaakt zijn om tot levering van het wapen te komen. Er zijn in ieder geval door verzoeker niet meer handelingen daartoe verricht.
Om deze reden is het oordeel van het hof dat sprake is van een begin van uitvoering onjuist.
Middel III
Het recht is geschonden en / of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. Artikelen 22d, tweede lid Sr is geschonden doordat het gerechtshof heeft verzuimd om de duur van de vervangende hechtenis te bepalen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. R.P. Snorn, advocaat te 8441 EN Heerenveen, aldaar kantoor houdende aan de K.R. Poststraat 91, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker tot cassatie.
Heerenveen 10 juni 2014
Advocaat