HR 18 september 2012, LJN: BX4497; HR 27 november 2012, LJN: BX4736, NJ 2012, 695; HR 4 juni 2013, LJN: CA1781.
HR, 03-12-2013, nr. 12/01001
ECLI:NL:HR:2013:1569
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-12-2013
- Zaaknummer
12/01001
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1569, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑12‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1552
ECLI:NL:PHR:2013:1552, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑09‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1569
- Wetingang
art. 588a Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0476
NbSr 2014/7
Uitspraak 03‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Aanwezigheidsrecht. De vermelding van het adres van de raadsman van verdachte in de schriftelijke volmacht kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als de opgave van een adres in de zin van art. 588a.1ahf.c Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden. Evenmin houden de stukken iets in waaruit kan volgen dat die verzending ex art. 588a.3 Sv achterwege kon blijven. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ttz. te schorsen teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de tz. tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ttz. in h.b. en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak (vgl. ECLI:NL:HR:2012:BX4736). Ambtshalve: de HR constateert gebreken in de inleidende dagvaarding en verklaart deze om doelmatigheidsredenen nietig.
Partij(en)
3 december 2013
Strafkamer
nr. 12/01001
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 31 januari 2012, nummer 21/001650-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.A. Jansen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietig verklaring van de inleidende dagvaarding.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de beslissing van het Hof tot het verlenen van verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
2.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) een appelakte van 2 mei 2011 waarin als adres van de verdachte is vermeld: zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande;
(ii) een aan voormelde akte gehechte schriftelijke bijzondere volmacht van de raadsman mr. H. Jahae als bedoeld in art. 450, eerste lid onder a, in verband met art. 450, derde lid, Sv, waarin is vermeld dat het kantooradres van Jahae Advocaten, te weten Jollemanhof 26 te Amsterdam, kan worden gebruikt om de verdachte op te roepen cq te dagvaarden;
(iii) een aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte akte van uitreiking, inhoudende dat die dagvaarding op 8 november 2011 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Arnhem omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats bekend is, alsmede een tevens aan het dubbel gehechte akte van uitreiking inhoudende dat de dagvaarding op 11 november 2011 tevergeefs is aangeboden op het adres van de verdachte, te weten [a-straat 1] te [plaats] en dat ter plaatse een bericht van aankomst is achtergelaten waarin is vermeld dat de dagvaarding kon worden afgehaald op het in dat bericht genoemde postkantoor en dat de dagvaarding op 30 november 2011 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Arnhem onder toezending van een afschrift van de dagvaarding naar voornoemd adres;
(iv) een tweetal aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte ID-staten SKDB van 8 november 2011 en 5 januari 2012, inhoudende dat een huidig GBA-adres niet beschikbaar is en als laatst opgegeven woon- of verblijfadres op 30 augustus 2011 geregistreerd staat het adres [a-straat 1] te [plaats];
(v) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat tegen de aldaar niet-verschenen verdachte verstek is verleend.
2.3.
De vermelding van het adres van de raadsman van de verdachte, Jollemanhof 26 te Amsterdam, in de schriftelijke volmacht kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als de opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
2.4. Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Evenmin houden de stukken iets in waaruit kan volgen dat die verzending ingevolge het derde lid van art. 588a Sv achterwege kon blijven. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak. (Vgl. HR 27 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4736, NJ 2012/695).
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1.
De zich onder de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindende akte van uitreiking houdt niet meer in dan dat de inleidende dagvaarding om op 4 maart 2011 ter terechtzitting van de Politierechter te Arnhem te verschijnen - welke dagvaarding vermeldt dat de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande heeft - op 28 december 2010 tevergeefs is aangeboden op het adres [a-straat 1] te [plaats], op welk adres door de bezorger een afhaalbericht is achtergelaten. Voornoemd adres betreft het door de verdachte ten tijde van het politieverhoor opgegeven adres. Zowel het vonnis in eerste aanleg als de bestreden uitspraak is bij verstek gewezen. De dagvaarding in hoger beroep is niet in persoon uitgereikt.
3.2.
Noch de hiervoor onder 3.1 bedoelde akte van uitreiking, noch enig ander aan de Hoge Raad toegezonden stuk van het geding, houdt in dat de inleidende dagvaarding aan de griffier van de Rechtbank Arnhem is betekend en dat deze - met toepassing van art. 588, derde lid onder c, Sv - de dagvaarding onverwijld als gewone brief over de post aan het feitelijke woon- of verblijfadres van de verdachte heeft verzonden. Het in de bestreden - bij verstek gewezen -uitspraak besloten liggende oordeel dat de inleidende dagvaarding geldig is betekend is derhalve onbegrijpelijk.De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen de inleidende dagvaarding nietig verklaren.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak en de uitspraak van de Politierechter;
verklaart de inleidende dagvaarding nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2013.
Conclusie 24‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Aanwezigheidsrecht. De vermelding van het adres van de raadsman van verdachte in de schriftelijke volmacht kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als de opgave van een adres in de zin van art. 588a.1ahf.c Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden. Evenmin houden de stukken iets in waaruit kan volgen dat die verzending ex art. 588a.3 Sv achterwege kon blijven. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ttz. te schorsen teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de tz. tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ttz. in h.b. en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak (vgl. ECLI:NL:HR:2012:BX4736). Ambtshalve: de HR constateert gebreken in de inleidende dagvaarding en verklaart deze om doelmatigheidsredenen nietig.
Nr. 12/01001
Mr. Machielse
Zitting 24 september 2013
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof Arnhem heeft verdachte op 31 januari 2012 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Arnhem van 4 maart 2011, waarbij verdachte ter zake van “diefstal” is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
2. Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. G. Jansen, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1 Het middel behelst de klacht dat het in art. 6 EVRM vervatte aanwezigheidsrecht van verdachte in hoger beroep is geschonden.
3.2 De stukken van het geding houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
(i) een door de griffier opgemaakte akte rechtsmiddel, inhoudende dat [betrokkene] op 2 mei 2011 ter griffie van de rechtbank Arnhem is gekomen en, daartoe gemachtigd, hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de politierechter van 4 maart 2011. De aan deze akte gehechte schriftelijke volmacht van 27 april 2011, verleend door mr. H. Jahae, houdt onder meer het volgende in: “Jahae advocaten, Jollemanhof 26, 1019 GW Amsterdam. (…) Bovenstaand kantooradres van Jahae advocaten kan worden gebruikt om cliënt op te roepen c.q. te dagvaarden.”;
(ii) een dagvaarding van verdachte in hoger beroep om op 31 januari 2012 ter terechtzitting van het hof te verschijnen. Uit de ene hierbij behorende akte van uitreiking blijkt dat de dagvaarding op 8 november 2011 is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Arnhem omdat van verdachte geen woon- of verblijfplaats bekend is. Uit de andere akte van uitreiking blijkt dat:
- de dagvaarding op 11 november 2011 tevergeefs is aangeboden op het laatst bekende woon- of verblijfadres van verdachte, te weten [a-straat 1] te [plaats], en dat ter plaatse een bericht van aankomst is achtergelaten waarin is vermeld dat de dagvaarding kon worden afgehaald op het in dat bericht genoemde postkantoor en
- de dagvaarding op 30 november 2011 nogmaals is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank te Arnhem onder toezending van een afschrift van de dagvaarding naar voornoemd adres.
3.3 Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 januari 2012 houdt, voor zover relevant, het volgende in:
“Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.”
3.4 De steller van het middel betoogt dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep nietig is, nu ten onrechte niet een afschrift van de dagvaarding naar het adres Jollemanhof 26 te Amsterdam is verzonden en het hof niet heeft onderzocht of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog daarbij aanwezig te zijn.
3.5 De vermelding van het adres Jollemanhof 26, 1019 GW Amsterdam in de aan de appelakte gehechte schriftelijke volmacht en de daarbij gemaakte opmerking dat dit adres kan worden gebruikt om verdachte te dagvaarden, kan naar mijn oordeel bezwaarlijk anders worden verstaan dan als de opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid aanhef onder c, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is gebeurd. Bovendien houden de stukken niets in waaruit kan volgen dat die verzending ingevolge het derde lid van art. 588a Sv achterwege kon blijven. Daarom had het hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om verdachte in de gelegenheid te stellen daarbij alsnog aanwezig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.1.
3.6 Het middel slaagt.
4. Ambtshalve wijs ik erop dat ook aan de betekening van de inleidende dagvaarding gebreken kleven. De inleidende dagvaarding van de ook destijds zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats zijnde verdachte om op 4 maart 2011 ter terechtzitting van de politierechter te verschijnen, is blijkens de in het dossier aanwezige aktes van uitreiking niet, zoals voorgeschreven in art. 588, eerste lid onder b sub 3, Sv, betekend aan de griffier van de rechtbank. Bovendien is de dagvaarding weliswaar op 28 december 2010 tevergeefs aangeboden op het door verdachte ten tijde van zijn verhoor door de politie opgegeven (tijdelijke) adres [a-straat 1] te [plaats], onder achterlating van een bericht van aankomst waarin is vermeld dat de dagvaarding kon worden afgehaald op het in dat bericht genoemde postkantoor, maar uit het dossier blijkt niet dat de dagvaarding, na retournering door de baliemedewerker van het postkantoor aan het arrondissementsparket te Arnhem, naar analogie van art. 588, derde lid onder c, Sv2.vervolgens is betekend aan de griffier van de rechtbank en dat een afschrift van de dagvaarding naar voornoemd adres is gezonden. Het in het arrest van het hof besloten liggende oordeel dat de inleidende dagvaarding geldig is betekend, is zonder nadere motivering dan ook niet begrijpelijk. Om doelmatigheidsredenen kan de Hoge Raad de inleidende dagvaarding zelf nietig verklaren.
5. Deze conclusie strekt ertoe dat de bestreden uitspraak zal worden vernietigd, dat de inleidende dagvaarding zal worden nietig verklaard en dat de zaak zal worden teruggewezen naar de rechtbank Gelderland teneinde op de bestaande dagvaarding opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑09‑2013
Zie HR 3 juli 2001, LJN: ZD1846, NJ 2001, 532 en HR 12 maart 2002, LJN: AD5163, NJ 2002, 317 rov. 3.18 m.nt. Schalken.