Rb. Amsterdam, 13-06-2018, nr. 13/689091-17
ECLI:NL:RBAMS:2018:5235
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
13-06-2018
- Zaaknummer
13/689091-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2018:5235, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 13‑06‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2018-0625
Uitspraak 13‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Veroordeling wegens mishandeling. Benadeelde partij niet-ontvankelijk omdat verdachte onder bewind is gesteld ex artikel 1:431 Burgerlijk Wetboek (BW) en zijn bewindvoerder niet is opgeroepen.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/689091-17
Datum uitspraak: 13 juni 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres [BRP-aders] .
1. Het onderzoek ter terechtzitting
1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 mei 2018.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. Looijestijn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.C. de Bruijn, naar voren hebben gebracht.
1.3.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van wat J.A.M. Vlaar, werkzaam bij het Leger des Heils als woonbegeleider, over verdachte heeft verteld.
2. Tenlastelegging
2.1.
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 20 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- -
eenmaal of meermalen (met kracht) (met gebalde vuist(en)) in/tegen haar gezicht en/of hoofd, in elk geval tegen haar lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens)
- -
eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen haar gezicht en/of hoofd en/of haar zij, in elk geval tegen haar lichaam heeft geschopt en/of getrapt.
2.2.
Subsidiair, dat wil zeggen als de primair ten laste gelegde poging zware mishandeling niet kan worden bewezen, is aan verdachte ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 20 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, welke mishandeling bestond uit het
- -
eenmaal of meermalen (met kracht) (met gebalde vuist(en)) slaan en/of stompen tegen het gezicht en/of tehen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of (vervolgens) het
- -
eenmaal of meermalen (met kracht) schoppen en/of trappen tegen het gezicht en/of hoofd en/of zij, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of (vervolgens) het
- -
(met kracht) duwen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of vervolgens)
- -
(met kracht) trekken en/of rukken aan het lichaam van voornoemde [slachtoffer] ,
waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
3. Waardering van het bewijs
3.1.
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman – niet bewezen hetgeen primair is ten laste gelegd (poging zware mishandeling), zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat hij op 20 februari 2016 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, welke mishandeling bestond uit het
- -
(met gebalde vuist) slaan in het gezicht en/of tegen het hoofd van [slachtoffer] en het
- -
schoppen tegen het gezicht en hoofd en de zij, van [slachtoffer] en het
- -
duwen van [slachtoffer] en
- -
met kracht trekken aan het lichaam van [slachtoffer] ,
waardoor [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
3.3.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
7.1.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van éénendertig dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan dertig voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich zal melden bij de reclassering en zich ambulant zal laten behandelen. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat verdachte een taakstraf van honderdtwintig uren zal worden opgelegd, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van zestig dagen.
7.2.
Verdachte heeft op 20 februari 2016 in een dronken bui [slachtoffer] , zijn toenmalige vriendin, in zijn woning in de opvangflat van het Leger des Heils, fors mishandeld. Verdachte heeft haar geslagen, ook in haar gezicht en tegen haar hoofd, hij heeft haar geduwd en haar aan haar arm getrokken. Toen zij op de grond lag, heeft verdachte haar bovendien nog geschopt. [slachtoffer] heeft hierdoor pijn geleden en zij moest naar het ziekenhuis waar bleek dat zij een avulsiefractuur van de humeruskop (afscheurbreuk bovenarm) had opgelopen waardoor zij een mitella moest dragen.
7.3.
De rechtbank laat in het nadeel van verdachte meewegen dat uit zijn strafblad van 24 april 2018 blijkt dat verdachte eerder (onherroepelijk) wegens geweld is veroordeeld.
7.4.
In het voordeel van verdachte laat de rechtbank meewegen dat verdachte spijt heeft van wat hij [slachtoffer] heeft gedaan, haar zijn excuses heeft aangeboden en dat hij zelf na het incident met [slachtoffer] naar het ziekenhuis is gegaan. De rechtbank laat verder in het voordeel van verdachte meewegen dat hij zijn leven op de rit heeft; hij volgt een opleiding tot chef-kok, heeft huisvesting bij het Leger des Heils en zijn woonbegeleider is zeer positief over hem. Het feit heeft bovendien inmiddels meer dan twee jaar geleden plaatsgevonden. Verdachte is de afgelopen twee jaar niet opnieuw in aanraking met politie of justitie gekomen.
7.5.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor straf veertig uur onbetaalde arbeid moet verrichten. De rechtbank zal aan verdachte, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, niet ook een voorwaardelijke straf opleggen. Zij ziet hierin geen meerwaarde omdat het erop lijkt dat verdachte zijn les heeft geleerd, verdachte op de goede weg is, de mishandeling meer dan twee jaar geleden heeft plaatsgevonden en verdachte sindsdien niet meer in de fout is gegaan en hij bovendien tot en met volgend jaar nog in een proeftijd loopt van een voorwaardelijke gevangenisstraf die het gerechtshof Amsterdam hem heeft opgelegd.
8. Vordering benadeelde partij van [slachtoffer]
8.1.
Hoewel [slachtoffer] uiteindelijk geen aangifte tegen verdachte heeft willen doen, heeft zij zich wel als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd en een vordering immateriële-schadevergoeding van € 1.000,00 ingediend.
8.2.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 500,00 en de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Ter zitting is naar voren gekomen dat verdachte onder bewind is gesteld ex artikel 1:431 Burgerlijk Wetboek (BW). Bewind houdt in dat een rechthebbende wiens goederen onder bewind zijn gesteld ten aanzien van die goederen zelfstandige beheers- en beschikkingsbevoegdheid mist, wat meebrengt dat hij met betrekking tot die goederen niet als eisende of verwerende partij in rechte kan optreden. De rechthebbende is dus procesonbevoegd (vgl. HR 7 maart 2014 ECLI:NL:HR:2014:525 en HR 19 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2738). In geval van bewind vertegenwoordigt de bewindvoerder bij vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte (artikel 1:441 lid 1 BW) en dient hij te worden opgeroepen in de procedure. Nu niet is gebleken dat de bewindvoerder in het geding is opgeroepen dan wel dat de bewindvoerder een machtiging aan de raadsman van verdachte heeft verstrekt, zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Het alsnog oproepen van de bewindvoerder in dit stadium van de procedure levert naar het oordeel van de rechtbank een te grote belasting van het strafproces op. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op: mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Gelast de teruggave van een cd-rom met camerabeelden aan het Leger des Heils, [aders Leger des Heils] .
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. J.H.J. Evers en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juni 2018.
De oudste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.