Terzijde wijs ik op HR 15 juni 2010, LJN BK7085 en HR 18 januari 2011, LJN BO6365.
HR, 05-07-2011, nr. 10/03593
ECLI:NL:HR:2011:BQ6140
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-07-2011
- Zaaknummer
10/03593
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BQ6140
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ6140, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑07‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ6140
ECLI:NL:PHR:2011:BQ6140, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑05‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ6140
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Voorwaardelijk opzet invoer cocaïne. Het Hof heeft als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat verdachte, door ieder onderzoek naar zijn koffer achterwege te laten, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zich in die koffer cocaïne zou bevinden. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat verdachte kort voor zijn vertrek van Suriname naar Nederland zijn koffer gedurende enkele uren heeft afgestaan aan een man die hij slechts uiterst oppervlakkig kende, dat verdachte ervan op de hoogte was dat verdovende middelen vanuit Suriname naar Nederland per vliegtuig plegen te worden gesmokkeld, en dat zich direct onder de binnenvoering van verdachtes koffer drie pakketten met een totaalgewicht van ruim 2 kilo bevonden die bij vluchtig onderzoek van de koffer ontdekt hadden kunnen worden.
5 juli 2011
Strafkamer
nr. 10/03593
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 juli 2010, nummer 23/006502-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rijnmond, locatie De IJssel" te Krimpen aan den IJssel.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van het opzet.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 21 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het rondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2.009,6 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"l. Een proces-verbaal van aanhouding en bevindingen met nummer 2009 0827 van 21 september 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [dossierparagraaf 1.1 (kopie) en voorgeleidingdossier (origineel)].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten of één of meer van hen:
Op 21 september 2009 werd door de Douane, Unit Fysiek Toezicht Passagiers op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een verscherpte controle uitgevoerd op vlucht PY994 vanuit Paramaribo. Ik, tweede verbalisant, heb een blauwe koffer van het merk Change, met daaraan een bagagelabel bevestigd met het nummer [001] en op naam van [verdachte], gecontroleerd. Na opening van de koffer zag ik dat er reizigersbagage in de koffer zat. Ik heb de reizigersbagage uit de koffer gepakt en ik zag een verdikking bij de achterwand. Ik heb vervolgens de rits van de binnenvoering geopend en zag een pakket tegen de achterwand zitten. [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, verklaarde dat de koffer van hem was en dat hij zelf zijn kleding had ingepakt. Ik, eerste verbalisant, heb op de koffer een fouilleringszak bevestigd met nummer 40800027596.
2. Een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen met nummer PL27RR/09-071082 van 23 september 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [dossierparagraaf 1.1.4].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten of één of meer van hen:
Wij hebben de koffer met daaraan de fouilleringszak met het nummer 40800027596 nader onderzocht. In de bodem van de koffer troffen wij een pakket aan. Bij het verwijderen uit de koffer zagen wij dat dit pakket bestond uit drie pakketten. Wij hebben deze pakketten gemerkt met de letters A tot en met C. In pakket A tot en met C werd in totaal netto 2009,6 gram van een witkleurige stof aangetroffen welke op kleur en samenstelling geleek op cocaïne. Vervolgens nam ik, [verbalisant 3], 3 representatieve monsters van de aangetroffen stof bestemd om ter analyse te worden overgebracht naar het Douanelaboratorium te Amsterdam. De monsters zijn vastgelegd door middel van een SIN-nummer: AAAJ5225NL, AAAJ5226NL en AAAJ5227NL.
3. Een rapport van 25 september 2009 van drs. M.M. Sarneel, hoofdscheikundige bij het Douane Laboratorium van de Belastingdienst te Amsterdam.
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Rapport in de zaak contra verdachte [verdachte], verdacht van overtreding van de Opiumwet.
Op 23 september 2009 ontving ik, met het verzoek een onderzoek in te stellen naar middelen welke vallen onder de bepalingen van de Opiumwet van verbalisant
[verbalisant 3], een witte envelop met daarin 3verzegelde zakjes genummerd AAAJ5225NL, AAAJ5226NL en AAAJ5225 NL, elk bevattende wit, korrelig materiaal.
Het materiaal werd onderzocht met behulp van microchemische reacties, infraroodspectrometrie en gaschromatografie met massaselectieve detectie.
Hierbij werd vastgesteld dat het materiaal van alle bovengenoemde SIN-nummers cocaïne bevatte."
2.4. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog - met inbegrip van een hier niet overgenomen voetnoot - het volgende overwogen:
"Namens de verdachte is aangevoerd dat hij dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de ten laste gelegde opzet.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft, naar eigen zeggen, op de ochtend van de dag van zijn vertrek van Suriname naar Nederland bemerkt dat de uittrekhendel van zijn rolkoffer niet functioneerde. Vervolgens heeft hij zijn koffer met het oog op gebruik bij zijn terugreis naar Nederland ter reparatie meegegeven aan een man, die als huurder verblijf hield in het appartementencomplex waar ook verdachtes moeder woont. De verdachte kende deze man
- die wist dat de verdachte die koffer bij zijn reis naar Nederland wilde gebruiken - niet anders dan als "[A]". De identiteit en de verblijfplaats van deze man is niet achterhaald, ook niet na navraag bij de moeder van de verdachte, zoals blijkt uit een door haar verstuurde e-mail van 23 september 2009. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zijn moeder een appartementencomplex in eigendom heeft en de appartementen daarin verhuurt, aan mensen als [A], die vaak maar een korte tijd blijven en waarvan, niet zoals dat gaat in Nederland, geen gegevens worden genoteerd of legitimatiebewijzen worden gecontroleerd/gekopieerd. Vaak zijn de huurders goudzoekers. De verdachte groette [A], zoals je dat doet als je buren bent, maar verder dan dit is het contact niet gegaan, aldus de verdachte. Naar de verdachte in eerste aanleg heeft verklaard, heeft hij de koffer na enkele uren weer teruggekregen van [A] en heeft de verdachte deze koffer zelf ingepakt. De verdachte heeft de koffer vervolgens als ruimbagage ingecheckt op de vlucht van Paramaribo naar Nederland en is naar Nederland gevlogen. Bij aankomst op Schiphol heeft de douaneambtenaar de koffer geopend, de reizigersbagage uit de koffer gehaald en een verdikking gezien tegen de achterwand. Bij het openen van de rits van de binnenvoering bleek een pakket van ruim 2 kilogram cocaïne in de koffer te zijn aangebracht. De verdachte heeft voorts ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij ook toentertijd op de hoogte was van de 100% controles op vluchten uit Suriname, nu hij meer keren op en neer naar Suriname is gereisd, en ook dat hij ervan op de hoogte was dat verdovende middelen vanuit Suriname naar Nederland plegen te worden gesmokkeld.
Bij zijn overwegingen en beslissing met betrekking tot het bewijs gaat het hof uit van de vorenomschreven, door de verdachte gestelde feitelijke gang van zaken.
Het hof is van oordeel dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier die per vliegtuig een bagagestuk met zich voert, met de inhoud daarvan bekend is en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk is. Van dat uitgangspunt moet worden afgeweken wanneer aannemelijk wordt dat die passagier met die inhoud niet bekend was en daarmee niet bekend had behoren te zijn. Naar het oordeel van het hof had de verdachte zijn koffer behoren te onderzoeken alvorens deze in te pakken en op een vlucht naar Schiphol als ruimbagage in te checken en met zich te voeren. Immers, de verdachte heeft zijn koffer kort voor zijn vertrek naar Nederland met het oog op de reparatie daarvan, gedurende enkele uren meegegeven en afgestaan aan een voor hem onbekend gebleven man, ene "[A]", die hij (en ook zijn moeder) slechts uiterst oppervlakkig kende.
Voorts was de verdachte ervan op de hoogte dat verdovende middelen vanuit Suriname naar Nederland per vliegtuig plegen te worden gesmokkeld, zodat oplettendheid van hem als reiziger mocht worden verwacht toen hij uit handen van die man zijn koffer terugkreeg. Het hof is voorts van oordeel dat gelet op de wijze van verstoppen van de drie pakketten (aangebracht direct onder de binnenvoering die met een rits kon worden geopend), en het gewicht daarvan, ruim twee kilo, een vluchtig onderzoek van de koffer tot de ontdekking van die pakketten met cocaïne zou hebben geleid. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof door ieder onderzoek naar die koffer achterwege te laten, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat heimelijk cocaïne in zijn koffer zou worden gestopt, welke kans zich ook heeft gerealiseerd. Het door de raadsman bepleite geval dat aannemelijk is geworden dat de verdachte met de inhoud van zijn koffer niet bekend was en daarmee evenmin bekend had behoren te zijn, doet zich hier dus niet voor."
2.5. In zijn hiervoor onder 2.4 weergegeven overweging heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de verdachte, door ieder onderzoek naar zijn koffer achterwege te laten, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zich in die koffer cocaïne zou bevinden. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte kort voor zijn vertrek van Suriname naar Nederland zijn koffer gedurende enkele uren heeft afgestaan aan een man die hij slechts uiterst oppervlakkig kende, dat de verdachte ervan op de hoogte was dat verdovende middelen vanuit Suriname naar Nederland per vliegtuig plegen te worden gesmokkeld, en dat zich direct onder de binnenvoering van verdachtes koffer drie pakketten met een totaalgewicht van ruim twee kilo bevonden die bij vluchtig onderzoek van de koffer ontdekt hadden kunnen worden. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 juli 2011.
Conclusie 17‑05‑2011
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Voorts bevat het arrest een bijkomende beslissing met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, een en ander als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte heeft mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt over de motivering van het bewijs van het bewezenverklaarde opzet op het invoeren van cocaïne.
4.
Het Hof heeft met betrekking tot het bewijs van het opzet — met inbegrip van de hier niet vermelde voetnoot — overwogen:
‘Nadere bewijsoverweging
Namens de verdachte is aangevoerd dat hij dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de ten laste gelegde opzet.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft, naar eigen zeggen, op de ochtend van de dag van zijn vertrek van Suriname naar Nederland bemerkt dat de uittrekhendel van zijn rolkoffer niet functioneerde. Vervolgens heeft hij zijn koffer met het oog op gebruik bij zijn terugreis naar Nederland ter reparatie meegegeven aan een man, die als huurder verblijf hield in het appartementencomplex waar ook verdachtes moeder woont. De verdachte kende deze man —die wist dat de verdachte die koffer bij zijn reis naar Nederland wilde gebruiken— niet anders dan als ‘[A]’. De identiteit en de verblijfplaats van deze man is niet achterhaald, ook niet na navraag bij de moeder van de verdachte, zoals blijkt uit een door haar verstuurde e-mail van 23 september 2009. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zijn moeder een appartementencomplex in eigendom heeft en de appartementen daarin verhuurt, aan mensen als [A], die vaak maar een korte tijd blijven en waarvan, niet zoals dat gaat in Nederland, geen gegevens worden genoteerd of legitimatiebewijzen worden gecontroleerd/gekopieerd. Vaak zijn de huurders goudzoekers. De verdachte groette [A], zoals je dat doet als je buren bent, maar verder dan dit is het contact niet gegaan, aldus de verdachte. Naar de verdachte in eerste aanleg heeft verklaard, heeft hij de koffer na enkele uren weer teruggekregen van [A] en heeft de verdachte deze koffer zelf ingepakt. De verdachte heeft de koffer vervolgens als ruimbagage ingecheckt op de vlucht van Paramaribo naar Nederland en is naar Nederland gevlogen. Bij aankomst op Schiphol heeft de douaneambtenaar de koffer geopend, de reizigersbagage uit de koffer gehaald en een verdikking gezien tegen de achterwand. Bij het openen van de rits van de binnenvoering bleek een pakket van ruim 2 kilogram cocaïne in de koffer te zijn aangebracht. De verdachte heeft voorts ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij ook toentertijd op de hoogte was van de 100% controles op vluchten uit Suriname, nu hij meer keren op en neer naar Suriname is gereisd, en ook dat hij ervan op de hoogte was dat verdovende middelen vanuit Suriname naar Nederland plegen te worden gesmokkeld.
Bij zijn overwegingen en beslissing met betrekking tot het bewijs gaat het Hof uit van de vorenomschreven, door de verdachte gestelde feitelijke gang van zaken. Het Hof is van oordeel dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier die per vliegtuig een bagagestuk met zich voert, met de inhoud daarvan bekend is en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk is. Van dat uitgangspunt moet worden afgeweken wanneer aannemelijk wordt dat die passagier met die inhoud niet bekend was en daarmee niet bekend had behoren te zijn. Naar het oordeel van het Hof had de verdachte zijn koffer behoren te onderzoeken alvorens deze in te pakken en op een vlucht naar Schiphol als ruimbagage in te checken en met zich te voeren. Immers, de verdachte heeft zijn koffer kort voor zijn vertrek naar Nederland met het oog op de reparatie daarvan, gedurende enkele uren meegegeven en afgestaan aan een voor hem onbekend gebleven man, ene ‘[A]’, die hij (en ook zijn moeder) slechts uiterst oppervlakkig kende.
Voorts was de verdachte ervan op de hoogte dat verdovende middelen vanuit Suriname naar Nederland per vliegtuig plegen te worden gesmokkeld, zodat oplettendheid van hem als reiziger mocht worden verwacht toen hij uit handen van die man zijn koffer terugkreeg. Het hof is voorts van oordeel dat gelet op de wijze van verstoppen van de drie pakketten (aangebracht direct onder de binnenvoering die met een rits kon worden geopend), en het gewicht daarvan, ruim twee kilo, een vluchtig onderzoek van de koffer tot de ontdekking van die pakketten met cocaïne zou hebben geleid. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof door ieder onderzoek naar die koffer achterwege te laten, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat heimelijk cocaïne in zijn koffer zou worden gestopt, welke kans zich ook heeft gerealiseerd. Het door de raadsman bepleite geval dat aannemelijk is geworden dat de verdachte met de inhoud van zijn koffer niet bekend was en daarmee evenmin bekend had behoren te zijn, doet zich hier dus niet voor.’
5.
In deze overwegingen hinkt het Hof op diverse, niet steeds met elkaar te verenigen gedachten. Aanvankelijk stelt het Hof zich op het standpunt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier, die per vliegtuig een bagagestuk met zich voert, met de inhoud daarvan bekend is, tenzij aannemelijk is dat die passagier met die inhoud niet bekend was en daarmee niet bekend had behoren te zijn. Dusdoende stelt het Hof een te strenge eis. Is immers aannemelijk dat verdachte met de inhoud van het bagagestuk niet bekend was, dan brengt de omstandigheid dat hij met de inhoud bekend had behoren te zijn — een oordeel dat duidt op culpa, niet op opzet — niet mee dat hij geacht kan worden met de inhoud van het bagagestuk bekend te zijn.
6.
Lijkt het Hof aanvankelijk het oog te hebben op opzet in de vorm van zekerheidsbewustzijn, daarna gaat het Hof kennelijk over op voorwaardelijk opzet. In dat verband overweegt het Hof eerst dat de verdachte in de door het Hof geschetste omstandigheden — kort gezegd het kort voordat hij van Suriname naar Nederland zou reizen gedurende enige tijd afstaan van de koffer aan een onbekende terwijl hij ervan op de hoogte was dat verdovende middelen vanuit Suriname naar Nederland per vliegtuig plegen te worden gesmokkeld — de inhoud van de koffer had moeten onderzoeken. Door in die omstandigheden ieder onderzoek naar de koffer achterwege te laten — een onderzoek dat reeds bij een vluchtige uitvoering tot ontdekking van de pakken cocaïne zou hebben geleid — heeft de verdachte, aldus het Hof, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat heimelijk cocaïne in zijn koffer zou zijn gestopt.
7.
Deze redenering kan het oordeel dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat in zijn koffer cocaïne zou zitten, bewust op de koop toe heeft genomen niet dragen. Het nalaten van onderzoek naar de inhoud van de koffer waar onderzoek aangewezen zou zijn betekent immers nog niet dat de verdachte dat onderzoek bewust achterwege heeft gelaten.1. Ook hier lijkt het Hof opzet en culpa met elkaar te hebben verweven.
8.
Het middel slaagt.
9.
Het middel bevat voorts nog de als subsidiair opgevoerde klacht (punt 16 van de schriftuur), dat het Hof er ten onrechte aan is voorbijgegaan dat niet buiten redelijke twijfel valt uit te sluiten, dat de verdovende middelen op een later moment, namelijk na het inchecken van de bagage, in de koffer zijn gestopt.
10.
Deze klacht gaat er aan voorbij dat niet voor het eerst in cassatie een beroep kan worden gedaan op een gang van zaken die door de bewijsmiddelen niet wordt uitgesloten maar niet verenigbaar is met de bewezenverklaring (vgl. HR 25 maart 2003, LJN AF5388).
11.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑05‑2011