Deze zaak hangt samen met nr. 10/02014 ([betrokkene 2]) waarin ik ook vandaag concludeer.
HR, 18-01-2011, nr. 10/01484
ECLI:NL:HR:2011:BO6365, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-01-2011
- Zaaknummer
10/01484
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BO6365
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO6365, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑01‑2011; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2010:BL8623, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO6365
ECLI:NL:PHR:2011:BO6365, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑11‑2010
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2010:BL8623
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO6365
Uitspraak 18‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht. Voorwaardelijk opzet en feit van algemene bekendheid. HR: 's Hofs behoeft nadere motivering. Dat het een feit van algemene bekendheid is dat hennepkwekerijen aanzienlijke financiële belangen vertegenwoordigen en dat het leeghalen ("rippen") van een hennepkwekerij steeds vaker gepaard gaat met het gebruik van geweld, vormt onvoldoende grond voor het oordeel dat bij verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet. Ook 's Hofs overweging dat verdachte "er zich in de gegeven omstandigheden ten minste rekenschap van moet hebben gegeven dat bij betrapping de kans op het gebruik van zwaar geweld reëel was", biedt onvoldoende grondslag voor het oordeel dat hij het gebruik van geweld op de koop toe heeft genomen.
18 januari 2011
Strafkamer
nr. 10/01484
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 maart 2010, nummer 20/000926-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Vught, locatie Nieuw Vosseveld" te Vught.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J.C. Oudijk en mr. K.D.M. Schepers, beiden advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch om op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring van het opzet op het gebruik van geweld.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 9 januari 2008 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid hennepplanten, toebehorende aan [slachtoffer 1], een deur van een woning aan de [a-straat 1] te [plaats] heeft opengebroken en die woning is binnengegaan en een hoeveelheid hennepplanten heeft afgeknipt en een hoeveelheid hennepplanten in zakken heeft verzameld en een hoeveelheid zakken, gevuld met hennepplanten, in en/of nabij die woning heeft klaargezet om mee te nemen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het met een of meer wapens afvuren van kogels op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welk feit de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad."
2.2.2. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
"(...)
9.
Bij het na de schietpartij ingestelde onderzoek bleek met betrekking tot het perceel [a-straat 1] te [plaats] het volgende. De voordeur en de achterdeur van de woning stonden open. In ieder vertrek van de woning, zowel op de begane grond als op de eerste verdieping en op de zolder, was een hennepkwekerij aanwezig. Op de begane grond werd een aantal blauwe zakken met geknipte hennepplanten aangetroffen. Aan de achterzijde van de woning, op de binnenplaats, lag nabij de achterdeur eveneens een blauwe vuilniszak met geknipte hennepplanten. In de meeste vertrekken waren de hennepplanten geoogst, maar in de woonkamer stonden ze nog in de potten. Onder de zakken in de keuken lag een plastic draagtas met daarin rollen vuilniszakken, die wat betreft de kleur overeenkwamen met de vuilniszakken waarin de hennepplanten zaten. Aan de achterdeur was braakschade, onder andere aan de profielcilinder van het slot van die deur.
10.
Op de wikkel van een van de rollen vuilniszakken is de afdruk van de rechterringvinger van verdachte gevonden.
11.
Op de Witsenstraat naast de zijgevel van het pand [a-straat 1] stond een donkerkleurige Volkswagen Transporter, voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. De bestelauto stond met zijn neus in de richting van de Aert van der Neerstraat en met de rechterwielen op het trottoir. De rechter achterdeur van de Volkswagen was niet helemaal afgesloten en de cabine en laadruimte waren leeg. Tijdens het onderzoek door de afdeling forensisch Technische Ondersteuning van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost werd op een voorwerp in de bedrijfsauto en vingerspoor gevonden, toebehorende aan verdachte. Tevens werd in de bestelbus een geurmonster van onder meer de passagiersplaats veiliggesteld. Een politiespeurhond stelde een geurovereenkomst vast tussen het geurmonster en verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de bestelbus aan hem toebehoort.
(...)
13.
[Slachtoffer 2] heeft bij de politie het volgende verklaard.
[Slachtoffer 1] belde hem die bewuste avond van 9 januari 2008 en vroeg waar hij was. [Slachtoffer 1] stopte ter hoogte van de woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 2] stapte in de personenauto van [slachtoffer 1].
[Slachtoffer 1] zei dat een van zijn wiethokken werd geript of dat de politie daar was. [Slachtoffer 2] heeft toen in zijn woning een vuurwapen gepakt van het merk CZ, kaliber 7.65 of 7.35 mm, met vier tot zes patronen. Hij is vervolgens weer bij [slachtoffer 1] in de auto gestapt en naar de woning, waar het wiethok gevestigd was, gereden. Onder het rijden hoorde hij dat [slachtoffer 1] zei dat hij hoopte dat het de politie was maar dat hij het vreemd vond dat hij niets hoorde, omdat je de politie normaal wel hoort praten. [Slachtoffer 1] had op al zijn wietkotten dezelfde alarmen, welke op zodanige wijze waren ingesteld dat hij bij een alarm verbinding kreeg met zijn gsm en kon meeluisteren wat er gebeurde, aldus [slachtoffer 2]. Onderweg in de auto ging de telefoon van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hoorde hem zeggen "We zijn er bijna" en "Ik zie je zo". Daarna zei [slachtoffer 1] tegen [slachtoffer 2] "Die ander is er over twee minuten". [Slachtoffer 1] parkeerde zijn auto in de Jan Vethstraat. Zij zijn de steeg ingelopen (het hof begrijpt: de hierboven beschreven brandgang). [Slachtoffer 1] opende de poort aan de linker zijde van de steeg en liep een paar passen de tuin in. [Slachtoffer 2] liep direct achter hem aan. In de tuin zag hij dat twee mannen halverwege in de tuin stonden, die vervolgens de woning inrenden via de geopende achterdeur. [Slachtoffer 1] draaide zich vervolgens een halve slag naar de rechterzijde. Hij had in zijn linkerhand een lang voorwerp. Toen hij dit voorwerp iets naar boven bracht, hoorde [slachtoffer 2] kort achter elkaar twee schoten. Hij heeft op dat moment twee maal licht uit de richting van de schoten zien komen. De afstand tussen die lichtflitsen en [slachtoffer 1] was één, hooguit anderhalve meter.[Slachtoffer 1] riep direct na de schoten "aaah", viel op de grond en zakte ineens in elkaar. [Slachtoffer 2] heeft hierop zijn pistool gepakt en één à twee keer geschoten in de richting waar de lichtflitsen vandaan kwamen en hij de schoten had gehoord. Vervolgens hoorde en zag hij dat er vanuit de achterdeur van de woning werd geschoten. Hij zag daar een persoon staan. [Slachtoffer 2] heeft daarna op de woning geschoten. In totaal heeft hij vier tot zes keer geschoten. Toen hij gerommel bij de poort hoorde, is hij gevlucht. Hij is de steeg uit gelopen en zag twee personen op de weg staan. [Slachtoffer 2] is toen een veld opgerend. Toen hij halverwege het veld was, hoorde hij twee schoten uit de richting van de Jozef Israelslaan komen.
In een volgend verhoor heeft [slachtoffer 2] verklaard:
"[Slachtoffer 1] opende de poort. Ik liep direct achter hem aan. Ik zag minimaal drie personen in de tuin, twee mannen in het midden van de tuin en een derde bij de geopende achterdeur van de woning. Ik liep op zeer korte afstand van [slachtoffer 1]. Toen [slachtoffer 1] riep "Wat moet dat" renden twee mannen de woning in. Toen draaide [slachtoffer 1] zich gedeeltelijk naar rechts. Ik stond op dat moment direct rechts naast hem op gelijke hoogte of een klein stukje achter hem. [slachtoffer 1] hief zijn linkerhand op. Op dat moment hoorde ik twee knallen kort achter elkaar. Tegelijkertijd zag ik twee lichtflitsen op borsthoogte vanuit de richting waar [slachtoffer 1] heen keek. Hierna zakte [slachtoffer 1] in elkaar. Hij plofte als het ware direct neer. Ik hoorde dat hij een korte kreet sloeg en ik hoorde lucht uitblazen."
14
Uit de verklaring van [slachtoffer 2] volgt, dat toen [slachtoffer 1] en hij de tuin van het pand [a-straat 1] betraden daar minstens drie personen aanwezig waren. Voor zover de verklaring van [slachtoffer 2] controleerbaar is, wordt deze ondersteund door ander bewijsmateriaal. Het sporenbeeld op de plaats delict en in het bijzonder de aangetroffen munitiedelen komen overeen met de plaats van waaraf [slachtoffer 2] zegt te hebben geschoten (achterin de tuin, nabij de brandgang) en met de plaatsen van waaraf hij zegt te zijn beschoten (achterkant woning/terras; schoten gehoord vanaf kruising Jozef Israelslaan/Witsenstraat).
Op aanwijzing van [slachtoffer 2] en diens dochter werd het pistool gevonden waarmee [slachtoffer 2] naar eigen zeggen op 9 januari 2008 op de plaats delict had geschoten. Het aangetroffen vuurwapen was een pistool van het merk Crvena Zastava (CZ), kaliber 7.65 mm. Blijkens het wapen- en munitieonderzoek van het NFI zijn de hierboven (in nummer 4) genoemde vijf hulzen en drie kogelpunten van het kaliber 7.65 mm, met de eerder vermelde DNA zegelnummers, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afgevuurd met dit pistool. Het aantal hulzen stemt overeen met het aantal schoten dat [slachtoffer 2] verklaart te hebben gelost.
De hulzen op het terras en in de woning waren van het kaliber 9 mm. Zij geven steun aan de verklaring van [slachtoffer 2] dat hij vanaf het terras of vanuit de woning werd beschoten, terwijl de kogels van het kaliber 7.65 mm die in de woning zijn aangetroffen zijn verklaring ondersteunen, dat hij in de richting van het terras en de geopende achterdeur heeft geschoten. Voorts blijkt uit het verslag van technisch onderzoek op de plaats delict en in de omgeving dat op de kruising van de Jozef Israelslaan met de Witsenstraat een patroon van 9 mm (spoor 1) en twee hulzen van 9 mm (sporen 2 en 3) zijn gevonden. Volgens het NFI-rapport van 2 april 2008 zijn de hulzen 2 en 3 alsmede de in de tuin aangetroffen hulzen 11, 35 en 36 met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid verschoten met een en hetzelfde vuurwapen. Dat de hulzen 2 en 3 op de genoemde kruising zijn aangetroffen, geeft steun aan de verklaring van [slachtoffer 2] dat hij, toen hij wegrende over een nabijgelegen veld, schoten hoorde uit de richting van de Jozef Israelslaan.
De verklaring van [slachtoffer 2] dat [slachtoffer 1] werd gebeld, toen zij in de auto op weg waren naar het pand in de [a-straat], wordt bevestigd door de verklaring van [betrokkene 1] en de telefoonprint (zie boven, nummer 9).
15.
Gelet op het vorenstaande acht het hof de gedetailleerde verklaringen van [slachtoffer 2] accuraat en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs, waarbij mede wordt overwogen dat [slachtoffer 2] openheid van zaken heeft gegeven over zijn eigen aandeel en daarbij zichzelf heeft belast.
(...)
29.
[Betrokkene 2] heeft van zeer dichtbij twee maal geschoten op [slachtoffer 1]. Het opzet op de dood van het slachtoffer is daarmee gegeven.
[Slachtoffer 2] bevond zich op dat moment zeer dicht bij en naast of enigszins achter [slachtoffer 1] en heeft twee maal licht gezien uit de richting van de schoten. Nu [slachtoffer 2] de schoten heeft kunnen zien, en gelet op zijn positie dichtbij [slachtoffer 1], bestond er een aanmerkelijke kans dat de schoten hem zouden raken, met fatale gevolgen. [Betrokkene 2] heeft naar het oordeel van het hof door in het donker met een vuurwapen te schieten op twee personen die dicht bij elkaar stonden, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij beide personen dodelijk zou verwonden. Het hof acht aldus tevens de opzet van [betrokkene 2] op het doden van [slachtoffer 2] bewezen.
30.
Gelet op de braaksporen aan de achterdeur en op de reeds in vuilniszakken in de woning verzamelde hennepplanten, kan worden geconcludeerd dat enkele personen, onder wie de medeverdachte, door middel van braak toegang hebben gekregen tot het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] en dat zij daar doende zijn geweest hennepplanten te verzamelen in vuilniszakken, kennelijk met de bedoeling deze mee te nemen. Het is algemeen bekend dat de hennephandel zeer lucratief is. De dieven waren kennelijk nog niet klaar met het verzamelen van de hennep, gezien het feit dat de hennepplanten in de woonkamer nog niet waren afgeknipt. Gelet op de verklaring van [slachtoffer 2] hebben hij en [slachtoffer 1] de hennepdieven overlopen, waarna het tot een schietpartij kwam en waarna alle betrokkenen uit het pand zijn weggevlucht met achterlating van de hennep. Nu de daders de hennep nog niet uit de macht van de eigenaar hadden gehaald, was sprake van een poging tot diefstal, nog niet van voltooide diefstal.
31.
Getuige [getuige 1] is woonachtig op het adres [b-straat 1] te [plaats]. Deze straat loopt parallel aan de [a-straat]. Uit de plattegrond van de omgeving plaats delict, genoemd "Overzicht", opgemaakt 9 januari 2008 door [betrokkene 3], schaal 1:500 leidt het hof af dat de afstand tussen het perceel [a-straat 1] en het perceel [b-straat 1] hemelsbreed ongeveer 70 meter is. [Getuige 1] is getrouwd met [betrokkene 4]. [Getuige 1] heeft verklaard dat zij, ongeveer drie minuten nadat zij buiten iets had gehoord, een harde klap op het raam hoorde. Een mannenstem riep dat er geschoten was en dat de politie en een ambulance moest worden gebeld.
Op 2 april 2008 werd [getuige 1] wederom als getuige gehoord. Naar aanleiding van dat verhoor is door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een proces-verbaal onderhoud verdachte/getuige opgemaakt. Daarin is gerelateerd dat [getuige 1], nadat de tijdens het verhoor gebruikte geluidsapparatuur was uitgezet en opgeborgen, heeft verklaard dat zij zag en hoorde dat [verdachte] [hof: verdachte] op het raam stond te kloppen en riep dat zij snel een ambulance moesten bellen.
(...)
34.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, neemt het hof op basis van de verklaring van getuige [getuige 2] aan dat de schietpartij omstreeks 21.58 uur plaatsvond.
Om 21.59 uur wordt er vanaf telefoonnummer 06-[001] via Cell ID [002] gebeld naar de mobiele telefoon die in gebruik is hij [betrokkene 5], de broer van medeverdachte [betrokkene 2].
35.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het telefoonnummer 06-[001] ten onrechte wordt toegeschreven aan de verdachte. Er bestaan volgens de verdediging duidelijke aanwijzingen dat het telefoonnummer niet van verdachte ("[verdachte]"), maar van de vader van verdachte, eveneens genaamd [naam verdachte], was. De vader onderhield veel contact met de toenmalige partner van verdachte, dit in verband met zijn kleindochter [betrokkene 6], aldus de raadsvrouwe.
36.
Het hof constateert dat uit onderzoek is gebleken dat door het telefoonnummer 06-[001] in de periode van 14 december 2007 tot en met 9 januari 2008 dagelijks meermaals werd gebeld met het nummer 06-[003], afgegeven aan [betrokkene 7], de (toenmalige) partner van verdachte. In de telefoon van de moeder van [betrokkene 7] stond het genoemde telefoonnummer opgeslagen onder de naam [A]. Uit niets blijkt dat deze [A] niet de partner van haar dochter, maar diens vader zou zijn, hetgeen naar het oordeel van het hof ook niet aanstonds voor de hand liggend is. Tevens blijkt uit de historische verkeersgegevens dat het telefoonnummer na 9 januari 2008 te 22.02.35 uur niet meer in gebruik is geweest, maar dat de voicemail ingeschakeld stond. De verdediging heeft zich er niet over uitgelaten waarom de vader van verdachte direct na het schietincident het gebruik van deze gsm zou hebben beëindigd. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht het hof het niet aannemelijk dat het telefoonnummer 06-[001] aan een ander dan aan verdachte toebehoorde. Het hof verwerpt het verweer.
37.
Het hof neemt daarom aan dat het de verdachte is geweest die om 21.59 uur naar [betrokkene 5] heeft gebeld met de paniekerige mededeling dat [betrokkene 2] was neergeschoten. Nu dit slechts ongeveer een minuut na de schietpartij was, vormt dit naar het oordeel van het hof een sterke aanwijzing dat verdachte bij die schietpartij aanwezig was.
38.
Het hof constateert voorts dat onder de zakken met hennep in de keuken een plastic draagtas lag met daarin rollen vuilniszakken, die wat betreft de kleur overeen kwamen met de vuilniszakken waarin de hennepplanten zaten. Op de wikkel van een van die rollen is de afdruk van de rechterringvinger van verdachte gevonden.
39.
Aan de rechterzijde van de Witsenstraat werd een donkerkleurige Volkswagen Transporter, voorzien van het kenteken [AA-00-BB], aangetroffen. De bestelauto stond met zijn neus in de richting van de Aert van der Neerstraat en met de rechterbanden op het trottoir. De laadruimte van de Volkswagen was niet afgesloten. Tijdens het onderzoek door de Forensisch Technische Ondersteuning werd in de bedrijfsauto een vingerafdruk gevonden, toebehorende aan verdachte. Tevens werd in de bestelbus een geurmonster veiliggesteld. Een politiespeurhond stelde een geurovereenkomst vast tussen het geurmonster en verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de bestelbus aan hem toebehoort.
(...)
42.
Met betrekking tot het opzet van verdachte op het bewezenverklaarde overweegt het hof het volgende. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennepkwekerijen aanzienlijke financiële belangen vertegenwoordigen. Het leeg halen ("rippen") van een hennepkwekerij gaat steeds vaker gepaard met het gebruik van (fors) geweld, zowel van de zijde van de eigenaar van de kwekerij, als van de personen die deze kwekerij leeg wensen te halen. Dat ook verdachte en zijn mededaders bereid waren tot het gebruik van geweld, blijkt naar het oordeel van het hof uit de omstandigheid dat uit de bewijsmiddelen volgt dat er met een of meer wapens op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is geschoten, waarbij [slachtoffer 1] is overleden. Verdachte moet zich er in de gegeven omstandigheden tenminste rekenschap van hebben gegeven dat bij betrapping de kans op het gebruik van zwaar geweld reëel was. Het hof acht dan ook bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het gebruik van geweld, gericht op de persoon of personen die hem en zijn mededaders zouden kunnen betrappen bij of tijdens het plegen van de diefstal."
2.3. Blijkens hetgeen het Hof heeft overwogen heeft het Hof opzet van de verdachte op het gebruik van geweld kennelijk in de vorm van voorwaardelijk opzet bewezen geacht. Gelet op 's Hofs bewijsvoering behoeft dat oordeel evenwel nadere motivering. Dat het een feit van algemene bekendheid is dat hennepkwekerijen aanzienlijke financiële belangen vertegenwoordigen en dat het leeghalen ("rippen") van een hennepkwekerij steeds vaker gepaard gaat met het gebruik van geweld, vormt onvoldoende grond voor het oordeel dat bij de verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet. Ook de overweging van het Hof dat de verdachte "er zich in de gegeven omstandigheden ten minste rekenschap van moet hebben gegeven dat bij betrapping de kans op het gebruik van zwaar geweld reëel was", biedt onvoldoende grondslag voor het oordeel dat hij het gebruik van geweld op de koop toe heeft genomen.
2.4. Hieruit volgt dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, zodat het middel terecht is voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 18 januari 2011.
Conclusie 23‑11‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch heeft verdachte op 22 maart 2010 voor ‘Poging tot diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar. Voorts heeft het hof een in beslag genomen voorwerp verbeurd verklaard.
2.
Mr. K.D.M. Schepers, advocaat te Venlo, heeft cassatie ingesteld. Mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, heeft een schriftuur ingediend, houdende vier middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel verwijt het hof een logische denkfout te hebben gemaakt door aan te nemen dat een telefoongesprek dat via de basisstations [002] wordt afgewikkeld moet zijn gevoerd door iemand die zich bevindt op de plaats van het delict. De steller van het middel wijst er voorts op dat een gsm-mast een bepaald bereik heeft, maar dat wil niet zeggen dat alle telefoongesprekken die via deze mast worden afgewikkeld ook binnen het bereik van die mast worden gevoerd. Het kan zijn dat een andere mast die gewoonlijk het telefoongesprek zal afwikkelen overbelast is en het gesprek doorschakelt naar een aanpalende mast. Dat wil zeggen dat niet zomaar de conclusie kan worden getrokken dat een gsm die betrokken is bij het telefoongesprek dat wordt afgewikkeld door een bepaalde mast zich ook fysiek binnen het bereik van de mast bevindt.
3.2.
Het gaat om de volgende overwegingen in het arrest:
- ‘16.
(…)
Om 21.59 uur wordt er vanaf telefoonnummer [001] via Cell ID's [002] (waarvan de locatie is: [c-straat 1] te Eindhoven) gebeld naar de mobiele telefoon die in gebruik is bij [betrokkene 5], de broer van medeverdachte [betrokkene 2]. [Betrokkene 5] heeft verklaard dat hij op woensdagavond 9 januari 2008 bij [betrokkene 8] was aan de [d-straat] te Eindhoven, dat hij daar werd gebeld ‘omstreeks 22.00 uur en 22.30 uur’ en dat iemand hem in paniek vertelde dat ‘[betrokkene 2] doodgeschoten was’ bij [betrokkene 4]. Uit deze verklaring begrijpt het hof dat [betrokkene 5] met ‘[betrokkene 2]’ bedoelt: zijn broer [betrokkene 2].
(…)
- 17.
Uit een netwerkmeting, verricht op 17 januari 2008, blijkt dat wanneer in de directe omgeving van de plaats delict een telefoongesprek wordt gevoerd via het KPN-GSM netwerk, de aanvang van het gesprek logischerwijs plaatsvindt via basisstation 49802 en dat tijdens het gesprek wordt overgeschakeld naar basisstation 61634.
Degene die naar [betrokkene 5] belde om 21.59 uur, deed dit via basisstation 49802 en 616352. en was dus binnen het bereik van de mast nabij de plaats delict, met andere woorden de beller was in de omgeving van de plaats delict. Deze persoon belde ongeveer een minuut na de schietpartij naar [betrokkene 5] met de mededeling dat ‘[betrokkene 2]’ was doodgeschoten of aangeschoten.
Het hof leidt uit het vorenstaande af dat de persoon die [betrokkene 5] heeft gebeld, aanwezig moet zijn geweest bij de schietpartij in de tuin van het perceel [a-straat 1]. Deze persoon noemt uitdrukkelijk de voornaam van medeverdachte [betrokkene 2] als betrokken bij de schietpartij, door [betrokkene 5] opgevat als zijn broer [betrokkene 2].
- 18.
(…)
- 19.
Het hof stelt voorts vast dat op 9 januari 2008 (vlak) na de schietpartij, te weten tussen 22.01.25 uur en 22.48.22 uur, meermalen met of door het telefoonnummer 06-[004], dat was afgegeven op naam van medeverdachte [betrokkene 2] werd gebeld. Het telefoonnummer van [betrokkene 2] maakte daarbij steeds gebruik van Cell ID's, welke staan voor de locatie [c-straat 1] te Eindhoven. Deze mast is gelegen nabij de plaats delict. Weliswaar bewijst dit gegeven op zichzelf niet dat [betrokkene 2] op de plaats delict was, maar het is wel consistent met een bewezenverklaring dat hij op de plaats delict was.’
In de overwegingen genummerd 34 tot en met 36 heeft het hof uiteengezet waarom het tot de conclusie komt dat telefoonnummer [001] bij verdachte in gebruik was.
3.3.
Het middel borduurt voort op het feit dat het hof, naar mijn indruk bij vergissing, onder 17 spreekt van basisstation 61635 in plaats van 61634. De vermelding van 61635 komt uit de lucht vallen en overal elders spreekt het hof van 61634.
3.4.
De gedachtegang van het hof is geweest dat binnen een minuut nadat er geschoten is, gebeld wordt naar het telefoonnummer van [betrokkene 5] en dat [betrokkene 5] daarin te horen krijgt dat zijn broer [betrokkene 2] was doodgeschoten of aangeschoten. Dit telefoongesprek is afgewikkeld door twee basisstations die zich in de onmiddellijke nabijheid van de plaats delict bevinden. Uit deze afwikkeling en de inhoud van het telefoongesprek heeft het hof kunnen afleiden dat degene die dat telefoongesprek voerde zich op de plaats van het delict moet hebben bevonden. Ten overvloede wijs ik er nog op dat de mogelijkheid dat het gesprek zou zijn gevoerd vanuit een ander celbereik nauwelijks te verenigen is met de uit de inhoud van het gesprek volgende bekendheid van de beller met de schietpartij die juist daarvoor plaatsvond en dat deze mogelijkheid in feitelijke instantie niet is aangevoerd.
Het middel faalt.
4.1.
Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat verdachte opzet heeft gehad op het gebruik van geweld. De steller van het middel wijst erop dat het hof ervan uitgaat dat verdachte niet zelf heeft geschoten en dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte ervan op de hoogte was dat een van zijn mededaders een vuurwapen bij zich droeg.3. Verdachte vlucht als hij en zijn mededaders worden betrapt.
4.2.
Het middel keert zich tegen de volgende overweging van het hof:
‘42.
Met betrekking tot het opzet van verdachte op het bewezenverklaarde overweegt het hof het volgende. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennepkwekerijen aanzienlijke financiële belangen vertegenwoordigen. Het leeg halen (‘rippen’) van een hennepkwekerij gaat steeds vaker gepaard met het gebruik van (fors) geweld, zowel van de zijde van de eigenaar van de kwekerij, als van de personen die deze kwekerij leeg wensen te halen. Dat ook verdachte en zijn mededaders bereid waren tot het gebruik van geweld, blijkt naar het oordeel van het hof uit de omstandigheid dat uit de bewijsmiddelen volgt dat er met een of meer wapens op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is geschoten, waarbij [slachtoffer 1] is overleden. Verdachte moet zich er in de gegeven omstandigheden ten minste rekenschap van hebben gegeven dat bij betrapping de kans op het gebruik van zwaar geweld reëel was. Het hof acht dan ook bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het gebruik van geweld, gericht op de persoon of personen die hem en zijn mededaders zouden kunnen betrappen bij of tijdens het plegen van de diefstal.’
4.3.
Wil er sprake zijn van het medeplegen van een (poging tot) diefstal met geweld dan zal de mededader minstens voorwaardelijk opzet moeten hebben op het geweldgebruik van een van zijn kornuiten. Hij moet dus bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de ander onder bepaalde omstandigheden geweld zou gaan gebruiken. In de onderhavige zaak is er geen aanwijzing dat verdachte wist dat één van de anderen een wapen bij zich droeg.4. Voordat het tot een schieten kwam heeft de verdachte het hazenpad gekozen. Verdachte heeft zeker niet zelf geschoten. Dat in het algemeen gesproken grote financiële belangen gemoeid zijn met de hennepteelt wil nog niet zeggen dat verdachte ook de inschatting heeft gemaakt dat bij betrapping op heterdaad geweld zou kunnen worden gebruikt, laat staan dat er geschoten zou kunnen worden.5. Evenmin kan uit dit feit van algemene bekendheid worden afgeleid dat verdachte bewust een ‘reëel risico’ heeft aanvaard. Behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, die ontbreken, moet er vanuit worden gegaan dat verdachte, die op de vlucht sloeg toen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] arriveerden, het gebruik van geweld niet op de koop toe heeft genomen. Het zou bijvoorbeeld anders kunnen zijn als zou blijken van een tevoren gemaakte afspraak dat één van hen de aftocht zou dekken met behulp van een vuurwapen. Maar van dergelijke andere omstandigheden is niet gebleken.
Het middel slaagt.
5.1.
Het derde middel klaagt dat het hof ten onrechte het verzoek van de verdediging om onderzoek te doen naar de zichtbaarheid en herkenbaarheid van een persoon in het donker die buiten staat bij het raam van de getuige [getuige 1] heeft afgewezen.
5.2.
Het betreft het volgende onderdeel van het arrest:
‘33.
De verdediging heeft voorts betoogd dat de getuige [getuige 1] verschillende malen heeft verklaard dat het niet mogelijk was te zien wie er op het raam heeft geklopt, omdat het binnen licht en buiten donker was. De verdediging heeft gevraagd om naar de zichtbaarheid van een persoon onder die omstandigheden alsnog onderzoek te laten verrichten.
Het hof acht een dergelijk onderzoek niet noodzakelijk, nu als vaststaand wordt aangenomen dat [getuige 1] zag dat het verdachte was die op raam klopte. De algemene ervaring leert dat enkele omstandigheid dat het buiten donker en binnen licht is het niet onmogelijk maakt om van binnenuit te zien wie buiten voor het raam staat. Het hof wijst er nog op dat [getuige 1] heeft verklaard dat zij op dat moment bovendien hoorde, dat [verdachte] riep dat zij snel een ambulance moest bellen. Reeds nu [getuige 1] heeft verklaard dat haar oudste zoon veel met [verdachte] optrekt, heeft het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaring van [getuige 1]. Het hof wijst het verzoek van de verdediging derhalve af.’
5.3.
Inderdaad is op de motivering van deze verwerping nogal wat af te dingen. Het verzoek had kennelijk de strekking dat zou worden onderzocht of [getuige 1] in de gegeven omstandigheden verdachte had kunnen identificeren als degene die op het raam had geklopt. Zo'n onderzoek zou overigens alleen een gunstig resultaat voor verdachte kunnen opleveren wanneer de uitkomst zou zijn dat het absoluut onmogelijk is dat wie dan ook van binnenuit door de ruit naar buiten kijkend iemand die daar op korte afstand staat zou kunnen herkennen. Alleen in dat geval wordt immers de basis onder de verklaring van [getuige 1] dat zij verdachte heeft herkend uitgetrokken. Wanneer zo een absolute uitkomst niet wordt verkregen blijft de mogelijkheid bestaan dat de herkenning door [getuige 1] correct is geweest. Het hof neemt dat laatste als vaststaand aan, terwijl de verdediging juist wilde onderzoeken of zij dat heeft kunnen zien. Maar het hof heeft bovendien aangenomen dat zij verdachte hoorde roepen dat zij snel een ambulance moest bellen. Het hof heeft kennelijk uit de betrekking die verdachte onderhoudt met haar oudste zoon afgeleid dat [getuige 1] de stem van verdachte heeft herkend. En dat zal niet kunnen worden weggepoetst door het onderzoek waarom de verdediging verzocht. Ook al zou het onderzoek tot uitkomst hebben dat iemand van binnenuit een ander die buiten het raam staat absoluut niet kan zien dan nog behoeft deze uitkomst de herkenning niet uit te sluiten.
Het middel faalt.
6.1.
Het vierde middel klaagt over de strafmotivering. Enerzijds heeft het hof immers aangenomen dat verdachte zelfs geen voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], anderzijds zou uit de strafmotivering blijken dat de straf wel is bepaald op basis van opzet van verdachte.
6.2.
Het relevante deel van de strafmotivering heeft de volgende inhoud:
‘Daarnaast overweegt het hof dat het rippen van andermans hennepkwekerijen een steeds vaker voorkomende vorm van zware en meer of minder georganiseerde criminaliteit is, waarbij niet geschuwd wordt om de buit te verzekeren door het gebruik van (vuur)wapens.
Daarbij worden zeer grote geldbedragen verdient aan de gestolen buit waardoor deze vorm van diefstal zeer lucratief is. Het verwonden of zelfs doden van in de buurt aanwezige personen wordt daarbij op de koop toegenomen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze zeer ongewenste ontwikkeling met kracht bestreden dient te worden.’
6.3.
Deze motivering is inderdaad niet op verdachte toegesneden. Maar het hof heeft de generale preventie willen dienen met de oplegging van deze straf. Gelet op de risico's waarmee het rippen van de hennepkwekerijen gepaard pleegt te gaan moeten potentiële daders worden afgeschrikt. Die afschrikking kan worden bereikt door degenen die zich schuldig maken aan het rippen van hennepkwekerijen een zware sanctie op te leggen. Het hof heeft de strafoplegging kunnen bepalen, rekening houdende met de noodzaak om het rippen van hennepkwekerijen onaantrekkelijk te maken.
Het middel faalt.
7.
Het tweede middel komt mij gegrond voor. De overige middelen falen. Het eerste en vierde middel kunnen naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
8.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch om op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑11‑2010
Dit zal moeten zijn 61635; zie overweging 34 in het arrest.
AM; p. 4 van het arrest.
Anders bijvoorbeeld in HR 20 januari 1998, NJ 1998, 426.
Vgl. HR 15 juni 2010, LJN BK7085. In deze zaak berustte het oordeel van het hof dat verdachte opzet heeft gehad op het smokkelen van cocaïne van Curaçao naar Nederland onder meer op de constatering dat het een feit van algemene bekendheid is dat er vanaf Curaçao veel cocaïne wordt gesmokkeld. De HR oordeelde evenwel dat het bewijs van het opzet ontoereikend was.