Hof 's-Hertogenbosch, 22-03-2010, nr. 20-000926-09
ECLI:NL:GHSHE:2010:BL8623, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
22-03-2010
- Zaaknummer
20-000926-09
- LJN
BL8623
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2010:BL8623, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 22‑03‑2010; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BO6365, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BO6365
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSHE:2009:BH4597, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 22‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Art. 312 Sr: Een woning in een Eindhovense woonbuurt is volledig ingericht als hennepkwekerij. Op 9 januari 2008 wordt ingebroken door henneprippers. De exploitant van de kwekerij, gewaarschuwd door een gsm-alarm, gaat met een handlanger naar het pand toe en treft in de achtertuin een drietal personen. Een van de inbrekers (een medeverdachte) schiet van dichtbij de exploitant dood. De handlanger schiet terug en vlucht. De rippers vluchten ook weg met achterlating van de hennep. Op grond van het sporenmateriaal, waaronder een vingerafdruk op een delictgerelateerde plaats, telefoonverkeer onmiddellijk na het schietincident en geconstateerde aanwezigheid dicht bij de plaats delict en vlak na het schietincident wordt verdachte veroordeeld wegens (poging tot) diefstal (van hennep) met geweld, de dood tot gevolg hebbend, tot een gevangenisstraf van 7 jaren (rechtbank: 7 jaren). De medeverdachte wordt veroordeeld wegens gekwalificeerde doodslag en poging daartoe, maar verdachte wordt vrijgesproken van het medeplegen daarvan.
Partij(en)
Parketnummer: 20-000926-09
Uitspraak : 22 maart 2010
TEGENSPRAAK
Promis
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 4 maart 2009 in de strafzaak met parketnummer 01-889008-08 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
thans verblijvende in PI Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst te Sittard,
waarbij verdachte terzake van “Poging tot diefstal gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, en de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, en het feit de dood ten gevolge heeft” werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van het in beslag genomen voorwerp, een bedrijfsauto van het merk [merk auto] met kenteken [kenteken], heeft de rechtbank bepaald dat dit voorwerp verbeurd wordt verklaard.
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, mr. J.C.P.M. Boogers, en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouwe, mr. K.D.M. Schepers, advocaat te Venlo, naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen, opnieuw rechtdoende verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde, het subsidiair ten laste gelegde (medeplegen van diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend) bewezen zal verklaren en verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof het onder verdachte in beslag genomen voorwerp, een bestelbus, verbeurd zal verklaren.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
primair
- A.
hij op of omstreeks 9 januari 2008 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet met een wapen een of meer kogels op die [slachtoffer 1] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten de (poging tot) diefstal van een hoeveelheid hennepplanten en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijke verkregene te verzekeren;
en/of
- B.
hij op of omstreeks 9 januari 2008 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] en/of een of meer andere perso(o)n(en) van het leven te beroven, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet met een wapen een of meer kogels heeft afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer 2] en/of een of meer andere perso(o)n(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten de (poging) diefstal van een hoeveelheid hennepplanten en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair
hij op of omstreeks 9 januari 2008 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid hennepplanten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die hennepplanten onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer andere perso(o)n(en), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld bestond(en) uit het met een of meer wapen(s) afvuren van een of meer kogels op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer andere perso(o)n(en), welk feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 9 januari 2008 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid hennepplanten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
een deur van een woning aan de [adres woning] te Eindhoven heeft opengebroken en/of die woning is binnen gegaan en/of
een hoeveelheid hennepplanten heeft afgeknipt en/of
een hoeveelheid hennepplanten in zakken heeft verzameld en/of
een hoeveelheid zakken, gevuld met hennepplanten, in en/of nabij die woning heeft klaar gezet om mee te nemen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer andere perso(o)n(en), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld bestond(en) uit het met een of meer wapen(s) afvuren van een of meer kogels op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer andere perso(o)n(en), welk feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
Vrijspraak
Het hof is van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het primair (A en B) en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het primair ten laste gelegde behelst het verwijt dat verdachte zich, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer 1] (A) en een poging daartoe op [slachtoffer 2] (B). Voor een bewezenverklaring is vereist dat de verdachte (ten minste voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het van het leven beroven van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat medeverdachte [naam medeverdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer 1] en een poging daartoe op [slachtoffer 2]. Het hof heeft daartoe – kort gezegd – overwogen dat uit
- -
de verklaring van [slachtoffer 2], inhoudende dat [slachtoffer 1] in de tuin van het pand aan de [adres woning] te Eindhoven van korte afstand werd doodgeschoten door een persoon die zich aan de rechterzijde van de tuin bevond;
- -
het aantreffen van een (linker)handschoen met daarop schotrestdeeltjes en met daarin DNA-materiaal, dat bij vergelijking van het DNA-profiel met reeds aanwezige DNA-profielen in de databank voor strafzaken matchte met het DNA-profiel van medeverdachte [naam medeverdachte]. De kans dat een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel, is kleiner dan één op één miljard. Deze handschoen lag op 70 centimeter van de rechterzijde van het hoofd van [slachtoffer 1];
- -
het aantreffen van een huls (spoor [nummer]) en een patroonhouder (spoor [nummer]) van het kaliber 9 mm Parabellum aan de rechterzijde van het lichaam van [slachtoffer 1], welk kaliber overeenstemt met de in het lichaam van [slachtoffer 1] aangetroffen kogel (spoor [nummer]), blijkt dat medeverdachte [naam medeverdachte] het dodelijke schot op [slachtoffer 1] heeft gelost.
Het hof stelt vast – zoals hieronder nader wordt gemotiveerd – dat de verdachte op 9 januari 2008 aanwezig was bij het rippen (hof: dit is: beroven, stelen) van de hennepkwekerij in het pand aan de [adres woning] te Eindhoven. Daarbij zijn met een of meer wapens kogels afgevuurd op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Op 9 januari 2008 is [slachtoffer 1] overleden aan de gevolgen van schotletsel (bloedverlies, bloedinademing en weefselschade).
Uit de betrokkenheid van verdachte bij het rippen kan naar het oordeel van het hof echter niet zonder meer volgen dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] dan wel op de poging tot doodslag op [slachtoffer 2]. Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting geen aanwijzingen bekomen dat verdachte zelf een vuurwapen heeft gehanteerd dan wel dat hij bekend was met het feit dat [naam medeverdachte] en/of een of meer van de overige deelnemers aan de rippartij een vuurwapen bij zich droeg/droegen. Het hof overweegt voorts dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij bij het betreden van de tuin zag dat twee mannen de woning in renden via de achterdeur en dat [slachtoffer 1] werd neergeschoten door een derde man die zich nog in de tuin bevond. Nu er verder niets is gebleken omtrent de handelwijze van verdachte ten tijde van en met betrekking tot het schietincident, kan naar het oordeel van het hof het primair tenlastegelegde (A en B) niet bewezen verklaard worden.
Het subsidiair ten laste gelegde kan evenmin worden bewezen, nu het hof – anders dan de advocaat-generaal – van oordeel is, dat niet kan worden gesproken van een voltooide diefstal van hennepplanten. Gelet op de braaksporen aan de achterdeur en op de reeds in vuilniszakken in de woning verzamelde hennepplanten, kan worden geconcludeerd dat enkele personen, onder wie de verdachte, door middel van braak toegang hebben gekregen tot het pand aan de [adres woning] te Eindhoven en dat zij daar doende zijn geweest hennepplanten te verzamelen in vuilniszakken, kennelijk met de bedoeling deze mee te nemen. Het is algemeen bekend dat de hennephandel zeer lucratief is. De dieven waren kennelijk nog niet klaar met het verzamelen van de hennep, gezien het feit dat de hennepplanten in de woonkamer nog niet waren afgeknipt. Gelet op de verklaring van [slachtoffer 2] hebben hij en [slachtoffer 1] de hennepdieven overlopen, waarna het tot een schietpartij kwam en waarna alle betrokkenen uit het pand zijn weggevlucht met achterlating van de hennep. Nu de daders de hennep nog niet uit de macht van de eigenaar hadden gehaald, was sprake van een poging tot diefstal, nog niet van voltooide diefstal.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 januari 2008 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid hennepplanten, toebehorende aan [slachtoffer 1],
een deur van een woning aan de [adres woning] te Eindhoven heeft opengebroken en die woning is binnen gegaan en
een hoeveelheid hennepplanten heeft afgeknipt en
een hoeveelheid hennepplanten in zakken heeft verzameld en
een hoeveelheid zakken, gevuld met hennepplanten, in en/of nabij die woning heeft klaar gezet om mee te nemen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het met een of meer wapens afvuren van kogels op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2],
welk feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Bewijsmotivering
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen onomstotelijk wettig en overtuigend bewijs is op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte op 9 januari 2008 omstreeks het tijdstip van de (poging tot) diefstal en het schietincident aanwezig is geweest op de plaats delict.
Het hof overweegt het navolgende.
- 1.
Op 9 januari 2008, omstreeks 22.06 uur kregen verbalisanten van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost het verzoek te gaan naar de [straat 2] te Eindhoven, waar volgens een melder een schietpartij had plaatsgevonden. Ter plaatse werden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] door enkele personen verwezen naar de brandgang gelegen aan de achterzijde van de woningen aan de [straat 2] en de [straat 1]. Vanaf de [straat 3] was te zien dat de eerste poort aan de linkerzijde open stond. In de tuin werd door de verbalisanten een bewegingloze man aangetroffen. De man lag op zijn buik, met zijn hoofd in de richting van de achterdeur van het pand [adres woning] en met zijn voeten in de richting van de poort. De man vertoonde geen tekenen van leven. Door ambulancemedewerkers werd vastgesteld dat de man was overleden. In de binnenzak van de jas van het slachtoffer werd een rijbewijs aangetroffen van: [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
Het stoffelijk overschot is op [nummer] januari 2008 door de beide ouders geïdentificeerd als dat van hun zoon [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
- 2.
Uit het proces-verbaal van technisch onderzoek blijkt van onder meer de volgende sporen. In de achtertuin van het perceel [adres woning] te Eindhoven op een afstand van 0,90 cm (het hof begrijpt gezien foto 60, op een afstand van 90 cm) respectievelijk 1,30 m van de tuinpoort trof de politie twee hulzen (sporen [nummer] en [nummer], DNA zegelnummers [zegelnummer] en [zegelnummer]) aan. Op de bodem van beide hulzen stond: “S&B 7.65 Br”. Op 0,85 m van de poort lag een kogelpunt (spoor [nummer], DNA zegelnummer [zegelnummer]) van het kaliber 7.65 mm. In de brandgang ter hoogte van de (tuin)poort van de [adres woning] lagen drie hulzen op de grond, alle van het kaliber 7.65 mm en met bodemstempel “S&B 7.65 Br”. Deze sporen [nummer], [nummer] en [nummer] zijn veiliggesteld en voorzien van de DNA zegelnummers [zegelnummer], [zegelnummer] en [zegelnummer].
In de woning werden twee projectielen gevonden (sporen [nummer] en [nummer]). Het hof begrijpt dat de sporen [nummer] en [nummer] in het deskundigenrapport van [deskundige] de projectielen zijn, gevonden in de hal van de [adres woning] te Eindhoven, in bijlage [nummer] benoemd als sporen [nummer] en [nummer] , en in de ingetekende plattegrond waarop de sporen zijn vermeld aangeduid als “[nummer] en [nummer]: kogelpunten 7.65 mm”). De kogels [nummer], [nummer] en [nummer] zijn zeer waarschijnlijk van het kaliber 7.65 mm Browning.
- 3.
Op ongeveer 1,90 m van de (tuin)poort lag een kogelpunt van het kaliber 9 mm (spoor [nummer], DNA zegelnummer [zegelnummer]) . Rechts naast het slachtoffer, op ongeveer 2,90 m van de poort lag een patroonhouder (spoor [nummer], DNA zegelnummer [zegelnummer]). Deze patroonhouder was voorzien van de merknaam Sig Sauer. Het eerste patroon in de houder, van het kaliber 9 mm, was voorzien van de bodemstempel S&B 9 mm Luger. De patroonhouder is bestemd voor patronen van het kaliber 9 mm Parabellum.
Op het terras achter de woning lagen eveneens twee hulzen van het kaliber 9 mm (sporen [nummer] en [nummer], DNA zegelnummers [zegelnummer] en [zegelnummer]) en in de woning, nabij de achterdeur, werd nog een huls van 9 mm gevonden (spoor [nummer], DNA zegelnummer [zegelnummer]). De 9 mm hulzen zijn te onderscheiden in twee soorten: 9x19 mm Luger en 9x17 mm Browning Kort. De aangetroffen hulzen met spoornummer [nummer] ([zegelnummer]), [nummer] ([zegelnummer]) en [nummer] ([zegelnummer]), afkomstig van pistoolpatronen van het kaliber 9 mm Browning Kort, zijn volgens het NFI rapport van 2 april 2008 met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afkomstig uit een en hetzelfde wapen.
Op 26 februari 2008 werd een aanvullend onderzoek ingesteld in de tuin achter de woning op het perceel [adres woning] te Eindhoven. Daarbij werden nog twee sporendragers aangetroffen, te weten een huls en een kogelpunt. Op een afstand van ongeveer 4,10 m vanaf de poort en een afstand van ongeveer 0,60 m rechts van de rechterrand van het tuinpad lag een huls. De betreffende huls was van het kaliber 9 x 19 mm en de bodemstempel vermeldde: “9 mm S&B Luger”. De huls werd veiliggesteld en gewaarmerkt als spoor [nummer]. Op een afstand van ongeveer 3,60 m vanaf de poort en een afstand van ongeveer 0,30 m rechts van de rechterrand van het tuinpad lag een kogelpunt. De kogelpunt was van het kaliber 9 mm. De kogelpunt werd veiliggesteld en gewaarmerkt als spoor [nummer].
- 4.
Getuige [getuige 1] verklaarde ten overstaan van verbalisant [verbalisant 1] dat zij zeven schoten had gehoord, welke begonnen aan de achterzijde van haar woning [straat 2][nummer] (welke woning met de achterzijde van de tuin grenst aan de tuin van [adres woning]), vervolgens aan de linkerzijde, [straat 3], en eindigden op de [straat 2], aan de voorzijde van haar woning. De politie trof op de kruising van de [straat 2] met de [straat 3] twee hulzen (sporen [nummer] en [nummer], DNA zegelnummers [zegelnummer] en [zegelnummer]) en een patroon (spoor [nummer], DNA zegelnummer [zegelnummer]) van het kaliber 9 mm aan.
Deze hulzen [nummer] en [nummer] zijn met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid verschoten met een en hetzelfde vuurwapen als de in de achtertuin van [adres woning] aangetroffen hulzen [nummer], [nummer] en [nummer].
- 5.
Aan de rechterzijde van het slachtoffer lag een zwarte stoffen handschoen. Dit was een linkerhandschoen, welke op ongeveer 70 centimeter van het hoofd van het slachtoffer lag. De handschoen werd gewaarmerkt als spoor [nummer] en voorzien van het DNA zegelnummer [zegelnummer].
- 6.
Uit buurtonderzoek blijkt dat de omwonenden meer schoten/knallen hebben gehoord, te weten enkele salvo’s van elk enkele schoten. Getuige [getuige 2] is accuraat in zijn tijdschatting. Hij hoorde schoten, keek op zijn horloge en zei tegen zijn moeder: “Let op moeder, morgen in de krant, twee minuten voor tien, liquidatie in de [straat 2].” Hij hoorde de laatste twee knallen ongeveer een minuut na de andere schoten. Enkele seconden later ging hij naar het raam aan de voorzijde van zijn woning om te kijken en toen zag hij een zilvergrijze [personenauto], rijden met alleen de stadslichten aan. De politie heeft geconstateerd dat het horloge van de getuige gelijk loopt met de tijd die het computersysteem (het hof: kennelijk is het computersysteem van de politie bedoeld, aangezien deze verklaring is opgenomen op het politiebureau) aangeeft. [getuige 3], de moeder van de getuige [getuige 2], heeft de verklaring van haar zoon bevestigd. Ze hoorde twee series knallen. Ze hoorde dat haar zoon zei: “Twee minuten voor tien, moeder, liquidatie op de [straat 2].” Verder hoorde ze hem een opmerking maken dat hij een “[personenauto] zonder licht” weg zag rijden.
- 7.
De verklaring van getuige [getuige 2] wordt voorts ondersteund door de verklaring van [getuige 4]. Deze heeft verklaard dat hij op 9 januari 2008 werd gebeld door [slachtoffer 1] (het hof: het hierboven genoemde slachtoffer) met de mededeling dat men aan het inbreken was in de [adres woning] te [woonplaats]. [getuige 4] is vervolgens in zijn auto, een zilvergrijze [personenauto], vanuit Heeze naar de [adres woning] gereden. Onderweg heeft hij [slachtoffer 1] nog een keer gebeld en hem gezegd dat hij er zo zou zijn. Op de hoek van de [straat 2] en de [straat 1] hoorde hij harde knallen. [getuige 4] heeft verder verklaard dat hij via het woonwagenkamp in [wijk] is gereden. Ter hoogte van het kamp zag hij dat een donkerrode [bestelauto] met hoge snelheid van het kamp reed en nog hard moest remmen om een aanrijding met hem te voorkomen. De bus reed achter hem aan naar de [straat 1]. Ter hoogte van die straat heeft [getuige 4] zijn lichten gedoofd. Uit de printgegevens blijkt dat [getuige 4] om 21.56.17 uur heeft gebeld naar het nummer van [slachtoffer 1]. Er was een contact van 11 seconden.
- 8.
Gelet op het telefoongesprek om 21.56 uur van [getuige 4] met [slachtoffer 1] en op de accuratesse van de verklaring van [getuige 2], concludeert het hof dat [slachtoffer 1] om 21.56 uur nog in leven was en dat het schieten plaatsvond om 21.58 uur.
- 9.
Bij het na de schietpartij ingestelde onderzoek bleek met betrekking tot het perceel [adres woning] te [woonplaats] het volgende.
De voordeur en de achterdeur van de woning stonden open. In ieder vertrek van de woning, zowel op de begane grond als op de eerste verdieping en op de zolder, was een hennepkwekerij aanwezig. Op de begane grond werd een aantal blauwe zakken met geknipte hennepplanten aangetroffen. Aan de achterzijde van de woning, op de binnenplaats, lag nabij de achterdeur eveneens een blauwe vuilniszak met geknipte hennepplanten.
In de meeste vertrekken waren de hennepplanten geoogst, maar in de woonkamer stonden ze nog in de potten.
Onder de zakken in de keuken lag een plastic draagtas met daarin rollen vuilniszakken, die wat betreft de kleur overeen kwamen met de vuilniszakken waarin de hennepplanten zaten.
Aan de achterdeur was braakschade, onder andere aan de profielcilinder van het slot van die deur.
- 10.
Op de wikkel van een van de rollen vuilniszakken is de afdruk van de rechterringvinger van verdachte gevonden.
- 11.
Op de [straat 3] naast de zijgevel van het pand [adres woning] stond een donkerkleurige [bestelbus], voorzien van het kenteken [kenteken]. De bestelauto stond met zijn neus in de richting van de [straat 1] en met de rechterwielen op het trottoir. De rechter achterdeur van de [bestelbus] was niet helemaal afgesloten en de cabine en laadruimte waren leeg. Tijdens het onderzoek door de afdeling Forensisch Technische Ondersteuning van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost werd op een voorwerp in de bedrijfsauto een vingerspoor gevonden, toebehorende aan verdachte. Tevens werd in de bestelbus een geurmonster van onder meer de passagiersplaats veiliggesteld. Een politiespeurhond stelde een geurovereenkomst vast tussen het geurmonster en verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de bestelbus aan hem toebehoort.
- 12.
Uit nader onderzoek bleek dat de woning [adres woning] was beveiligd door middel van een GSM-alarm, dat op 9 januari 2008 om 21.13 uur werd geactiveerd. Om 21.14 uur belde het systeem naar het GSM-nummer dat in gebruik was bij [slachtoffer 1].
Uit onderzoek van de mobiele telefoon van het slachtoffer [slachtoffer 1] blijkt dat met diens telefoon op 9 januari 2008 om 21.52 uur is uitgebeld naar het mobiele nummer van [slachtoffer 2] en dat op het nummer van [slachtoffer 1] om 21.56 uur is ingebeld door de mobiele telefoon van [getuige 4].
- 13.
[slachtoffer 2] heeft bij de politie het volgende verklaard.
[slachtoffer 1] belde hem die bewuste avond van 9 januari 2008 en vroeg waar hij was. [slachtoffer 1] stopte ter hoogte van de woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 2] stapte in de personenauto van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] zei dat een van zijn wiethokken werd geript of dat de politie daar was. [slachtoffer 2] heeft toen in zijn woning een vuurwapen gepakt van het merk CZ, kaliber 7.65 of 7.35 mm, met vier tot zes patronen. Hij is vervolgens weer bij [slachtoffer 1] in de auto gestapt en naar de woning, waar het wiethok gevestigd was, gereden. Onder het rijden hoorde hij dat [slachtoffer 1] zei dat hij hoopte dat het de politie was, maar dat hij het vreemd vond dat hij niets hoorde, omdat je de politie normaal wel hoort praten. [slachtoffer 1] had op al zijn wietkotten dezelfde alarmen, welke op zodanige wijze waren ingesteld dat hij bij een alarm verbinding kreeg met zijn gsm en kon meeluisteren wat er gebeurde, aldus [slachtoffer 2]. Onderweg in de auto ging de telefoon van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hoorde hem zeggen “We zijn er bijna” en “Dan zie ik je zo”. Daarna zei [slachtoffer 1] tegen [slachtoffer 2] “Die ander is er over twee minuten”. [slachtoffer 1] parkeerde zijn auto in de [straat 4 ]. Zij zijn de steeg in gelopen (het hof begrijpt: de hierboven beschreven brandgang). [slachtoffer 1] opende de poort aan de linker zijde van de steeg en liep een paar passen de tuin in. [slachtoffer 2] liep direct achter hem aan. In de tuin zag hij dat twee mannen halverwege in de tuin stonden, die vervolgens de woning in renden via de geopende achterdeur. [slachtoffer 1] draaide zich vervolgens een halve slag naar de rechterzijde. Hij had in zijn linkerhand een lang voorwerp. Toen hij dit voorwerp iets naar boven bracht, hoorde [slachtoffer 2] kort achter elkaar twee schoten. Hij heeft op dat moment twee maal licht uit de richting van de schoten zien komen. De afstand tussen die lichtflitsen en [slachtoffer 1] was één, hooguit anderhalve meter. [slachtoffer 1] riep direct na de schoten “aaah”, viel op de grond en zakte ineens in elkaar. [slachtoffer 2] heeft hierop zijn pistool gepakt en één à twee keer geschoten in de richting waar de lichtflitsen vandaan kwamen en hij de schoten had gehoord. Vervolgens hoorde en zag hij dat er vanuit de achterdeur van de woning werd geschoten. Hij zag daar een persoon staan. [slachtoffer 2] heeft daarna op de woning geschoten. In totaal heeft hij vier tot zes keer geschoten. Toen hij gerommel bij de poort hoorde, is hij gevlucht. Hij is de steeg uit gelopen en zag twee personen op de weg staan. [slachtoffer 2] is toen een veld opgerend. Toen hij halverwege het veld was, hoorde hij twee schoten uit de richting van de [straat 2] komen.
In een volgende verhoor heeft [slachtoffer 2] verklaard:
“[slachtoffer 1] opende de poort. Ik liep direct achter hem aan. Ik zag minimaal drie personen in de tuin, twee mannen in het midden van de tuin en een derde bij de geopende achterdeur van de woning. Ik liep op zeer korte afstand van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] riep “Wat moet dat” renden twee mannen de woning in. Toen draaide [slachtoffer 1] zich gedeeltelijk naar rechts. Ik stond op dat moment direct rechts naast hem op gelijke hoogte of een klein stukje achter hem.. [slachtoffer 1] hief zijn linkerhand op. Op dat moment hoorde ik twee knallen kort achter elkaar. Tegelijkertijd zag ik twee lichtflitsen op borsthoogte vanuit de richting waar [slachtoffer 1] heen keek. Hierna zakte [slachtoffer 1] in elkaar. Hij plofte als het ware direct neer. Ik hoorde dat hij een korte kreet sloeg en ik hoorde lucht uitblazen.”
- 14.
Uit de verklaring van [slachtoffer 2] volgt, dat toen [slachtoffer 1] en hij de tuin van het pand [adres woning] betraden daar minstens drie personen aanwezig waren.
Voor zover de verklaring van [slachtoffer 2] controleerbaar is, wordt deze ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Het sporenbeeld op de plaats delict en in het bijzonder de aangetroffen munitiedelen komen overeen met de plaats van waaraf [slachtoffer 2] zegt te hebben geschoten (achterin de tuin, nabij de brandgang) en met de plaatsen van waaraf hij zegt te zijn beschoten (achterkant woning/terras; schoten gehoord vanaf kruising [straat 2]/[straat 3]).
Op aanwijzing van [slachtoffer 2] en diens dochter werd het pistool gevonden waarmee [slachtoffer 2] naar eigen zeggen op 9 januari 2008 op de plaats delict had geschoten. Het aangetroffen vuurwapen was een pistool van het merk Crvena Zastava (CZ), kaliber 7.65 mm. Blijkens het wapen- en munitieonderzoek van het NFI zijn de hierboven (in nummer 4) genoemde vijf hulzen en drie kogelpunten van het kaliber 7.65 mm, met de eerder vermelde DNA zegelnummers, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afgevuurd met dit pistool. Het aantal hulzen stemt overeen met het aantal schoten dat [slachtoffer 2] verklaart te hebben gelost.
De hulzen op het terras en in de woning waren van het kaliber 9 mm. Zij geven steun aan de verklaring van [slachtoffer 2] dat hij vanaf het terras of vanuit de woning werd beschoten, terwijl de kogels van het kaliber 7.65 mm die in de woning zijn aangetroffen zijn verklaring ondersteunen, dat hij in de richting van het terras en de geopende achterdeur heeft geschoten. Voorts blijkt uit het verslag van technisch onderzoek op de plaats delict en in de omgeving dat op de kruising van de [straat 2] met de [straat 3] een patroon van 9 mm (spoor [nummer]) en twee hulzen van 9 mm (sporen [nummer] en [nummer]) zijn gevonden. Volgens het NFI- rapport van 2 april 2008 zijn de hulzen [nummer] en [nummer] alsmede de in de tuin aangetroffen hulzen [nummer], [nummer] en [nummer] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid verschoten met een en hetzelfde vuurwapen. Dat de hulzen [nummer] en [nummer] op de genoemde kruising zijn aangetroffen, geeft steun aan de verklaring van [slachtoffer 2] dat hij, toen hij wegrende over een nabijgelegen veld, schoten hoorde uit de richting van de [straat 2].
De verklaring van [slachtoffer 2] dat [slachtoffer 1] werd gebeld, toen zij in de auto op weg waren naar het pand in de [straat 1], wordt bevestigd door de verklaring van [getuige 4] en de telefoonprint (zie boven, nummer 9).
- 15.
Gelet op het vorenstaande acht het hof de gedetailleerde verklaringen van [slachtoffer 2] accuraat en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs, waarbij mede wordt overwogen dat [slachtoffer 2] openheid van zaken heeft gegeven over zijn eigen aandeel en daarbij zichzelf heeft belast.
- 16.
Op basis van de verklaring van getuige [getuige 2] en de vaststelling over het gelijk lopen van het horloge van deze getuige met het computersysteem neemt het hof aan dat de schietpartij om 21.58 uur plaatsvond.
Om 21.59 uur wordt er vanaf telefoonnummer [nummer] via Cell ID’s [nummer] en [nummer] (waarvan de locatie is: [straat 5] te Eindhoven) gebeld naar de mobiele telefoon die in gebruik is bij [getuige 5], de broer van medeverdachte [naam medeverdachte]. [getuige 5] heeft verklaard dat hij woensdagavond 9 januari 2008 bij [getuige 6]; hof) was aan de [straat 6] te Eindhoven, dat hij daar werd gebeld “omstreeks 22.00 uur en 22.30 uur”en dat iemand hem in paniek vertelde dat “onze [naam medeverdachte] doodgeschoten was” bij [persoon]; hof). Uit deze verklaring begrijpt het hof dat [getuige 5] met “onze [naam medeverdachte]” bedoelt: zijn broer [naam medeverdachte].
Getuige [getuige 6] was aanwezig bij dit telefoongesprek. Hij heeft hierover verklaard: “Omstreeks 22.00 uur kreeg [getuige 5] een telefoontje. Ik zag dat [getuige 5] nogal schrok en ik hoorde hem verschrikt zeggen dat hunne [naam medeverdachte] was aangeschoten.”
[getuige 5] en [getuige 6] hebben zich na het telefoontje onmiddellijk naar de directe omgeving van de plaats delict begeven, te weten naar de [straat 2]. Zij reden daarbij in de rode [bestelauto] van [getuige 6].
- 17.
Uit een netwerkmeting, verricht op 17 januari 2008, blijkt dat wanneer in de directe omgeving van de plaats delict een telefoongesprek wordt gevoerd via het KPN-GSM netwerk, de aanvang van het gesprek logischerwijs plaatsvindt via basisstation [nummer] en dat tijdens het gesprek wordt overgeschakeld naar basisstation [nummer].
Degene die naar [getuige 5] belde om 21.59 uur, deed dit via basisstation [nummer] en [nummer] en was dus binnen het bereik van de mast nabij de plaats delict, met andere woorden de beller was in de omgeving van de plaats delict. Deze persoon belde ongeveer een minuut na de schietpartij naar [getuige 5] met de mededeling dat “onze [naam medeverdachte]” was doodgeschoten of aangeschoten.
Het hof leidt uit het vorenstaande af dat de persoon die [getuige 5] heeft gebeld, aanwezig moet zijn geweest bij de schietpartij in de tuin van het perceel [adres woning]. Deze persoon noemt uitdrukkelijk de voornaam van medeverdachte [naam medeverdachte] als betrokken bij de schietpartij, door [getuige 5] opgevat als zijn broer [naam medeverdachte].
- 18.
De omstandigheid dat op 4 maart 2008 geen schotverwonding bij medeverdachte [naam medeverdachte] is geconstateerd, bewijst niet dat deze niet bij de schietpartij betrokken was. Het kan – bijvoorbeeld – zijn dat [naam medeverdachte] wel is geraakt, maar slechts met een schampschot, terwijl de schampschotverwonding tussen 9 januari 2008 en 4 maart 2008 restloos is genezen. Het kan zijn dat [naam medeverdachte] is geraakt in een kogelwerend vest. Het kan ook zijn dat hij niet is geraakt maar dat in de paniek en chaos die door de schietpartij is ontstaan, werd gedacht dat [naam medeverdachte] was getroffen, en dat dit laatste door de beller is doorgegeven aan [getuige 5]. Hierover kan slechts worden gespeculeerd.
- 19.
Het hof stelt voorts vast dat op 9 januari 2008 (vlak) na de schietpartij, te weten tussen 22.01.25 uur en 22.48.22 uur, meermalen met of door het telefoonnummer [nummer], dat was afgegeven op naam van medeverdachte [naam medeverdachte], werd gebeld. Het telefoonnummer van [naam medeverdachte] maakte daarbij steeds gebruik van Cell ID’s, welke staan voor de locatie [straat 5] te Eindhoven. Deze mast is gelegen nabij de plaats delict. Weliswaar bewijst dit gegeven op zich zelf niet dat [naam medeverdachte] op de plaats delict was, maar het is wel consistent met een bewezenverklaring dat hij op de plaats delict was.
- 20.
De binnenzijde van de op de plaats delict aangetroffen linkerhandschoen [zegelnummer] is bemonsterd ter hoogte van de muis en bij de aanzet van de vingers. De bemonstering is veiliggesteld als [nummer]. Het uit de bemonstering verkregen DNA-profiel is op 22 februari 2008 opgenomen in de DNA-databank voor strafzaken en sindsdien vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Daarbij is een match gevonden met een DNA-profiel, verkregen uit een referentiemonster bloed van medeverdachte [naam medeverdachte] dat sinds 15 juli 1997 is opgenomen in de databank. Dit betekent dat het celmateriaal in de bemonstering [nummer] van de handschoen afkomstig kan zijn van deze [naam medeverdachte]. De berekende frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard, ofwel, de kans dat een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel, is kleiner dan één op één miljard.
- 21.
Op deze linkerhandschoen zijn voorts deeltjes aangetroffen met elementsamenstellingen uniek en karakteristiek voor schotrestdeeltjes. Hiermee wordt een relatie aangetoond tussen de handschoen en een schietproces.
- 22.
In de zaak van de medeverdachte [naam medeverdachte] heeft de verdediging aangevoerd dat het niet ondenkbaar is, dat deze handschoen met DNA dat matcht met het DNA-profiel van de medeverdachte voor of na het feit bewust op de plaats delict is achtergelaten door een derde, zodat de verdenking op de medeverdachte zou komen te rusten. Het hof acht dit volstrekt onwaarschijnlijk, alleen al omdat niet op het oog waarneembaar is of een voorwerp DNA-materiaal bevat. Het hof overweegt voorts ten aanzien van het geopperde scenario dat een derde de handschoen voorafgaand aan de schietpartij heeft neergelegd, dat geen concrete feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan een derde vooraf kon voorzien dat het tot een schietpartij zou komen en dan bovendien in de tuin van de woning aan de [adres woning] te [woonplaats]. Dat ook verdachte en zijn mededaders (enigszins) werden verrast door de komst van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], blijkt naar het oordeel van het hof al uit de verklaring van [slachtoffer 2] dat twee mannen die in de tuin stonden de woning in vluchtten toen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de tuin betraden. Dat de handschoen voorafgaand aan de schietpartij zou zijn neergelegd laat zich voorts bezwaarlijk rijmen met de omstandigheden dat deze slechts op 70 centimeter afstand van het hoofd van [slachtoffer 1] is aangetroffen en dat daarbij tevens een huls 9 mm (spoor [nummer]), 2 kogelpunten 9 mm (sporen [nummer] en [nummer]) en een patroonhouder 9 mm (spoor [nummer]) zijn aangetroffen. Het hof acht het niet aannemelijk dat een derde de handschoen vooraf zo nauwkeurig heeft kunnen plaatsen.
Het hof acht het evenmin aannemelijk geworden dat de handschoen achteraf is geplaatst en aldus contaminatie heeft plaatsgevonden met schotresten. Er is geen enkele concrete aanwijzing dat een derde de beschikking had over deze handschoen en deze, om de verdenking op medeverdachte [naam medeverdachte] te doen rusten, op de plaats delict heeft neergelegd. Bovendien valt uit de verklaringen van [slachtoffer 2] af te leiden dat er direct na de schietpartij sprake was van een chaotische situatie ter plaatse. Daar komt bij, dat de hulpdiensten om 22.06 uur, derhalve ongeveer 8 minuten na de schietpartij, gealarmeerd zijn. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht het hof het door de verdediging geschetste scenario van het achteraf plaatsen van de handschoen niet aannemelijk.
Het hof overweegt voorts dat in de handschoen geen DNA-spoor is aangetroffen dat wijst op een andere persoon dan [naam medeverdachte] als drager van de handschoen. Dit brengt mee, dat het naar het oordeel van het hof [naam medeverdachte] was die deze handschoen heeft gedragen.
Gelet op de plaats waar de linker handschoen is aangetroffen en de overige hierboven geschetste omstandigheden concludeert het hof, dat medeverdachte [naam medeverdachte] ten tijde van het schietincident van 9 januari 2008 op de plaats delict is geweest, in de zeer dichte nabijheid van de aldaar overleden [slachtoffer 1].
- 23.
In de zaak van de medeverdachte [naam medeverdachte] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat op basis van het autopsierapport, gezien de geconstateerde schotskanalen, vastgesteld moet worden dat het dodelijke schot van bovenaf is afgevuurd, bijvoorbeeld vanaf de bovenverdieping van het pand of het dak van de schuur en dat het niet vanaf de rechterzijde van het slachtoffer kan zijn gelost, zoals [slachtoffer 2] heeft verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
- 24.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat van dichtbij – hij noemt een afstand van een tot anderhalve meter – twee maal geschoten is op [slachtoffer 1] door een persoon die zich kennelijk aan diens rechterzijde in de tuin bevond en dat [slachtoffer 1] direct in elkaar zakte. Aan de rechterzijde, op slechts 70 centimeter van het lichaam van [slachtoffer 1] is de linker handschoen (spoor [nummer]) aangetroffen die, zoals zojuist is vastgesteld, door [naam medeverdachte] is gedragen. Voorts werd bij het lichaam een huls (spoor [nummer]) van het kaliber 9 mm Parabellum gevonden. De patroonhouder (spoor [nummer]) die bij het lichaam van [slachtoffer 1] werd gevonden, is bestemd voor patronen van het kaliber 9 mm Parabellum.
- 25.
Ten aanzien van de schootsafstand heeft de deskundige geconcludeerd dat met betrekking tot het schot in de borst geen sporen zijn aangetroffen die wijzen op een schootsafstand kleiner dan 50 centimeter, terwijl ten aanzien van het schot in de pols van het slachtoffer wordt geconcludeerd dat de schootsafstand tussen de 25 en 150 centimeter bedroeg. Het aantreffen van de handschoen (spoor [nummer]) op 70 centimeter van het lichaam van [slachtoffer 1] past naar het oordeel van het hof binnen deze conclusie.
- 26.
Uit sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] is gebleken dat hij is overleden aan de gevolgen van schotletsel (bloedverlies, bloedinademing en weefselschade). Er was sprake van twee schotkanalen. Schotkanaal A.1 liep van links boven aan de borst naar rechts onder en naar achteren. In de schotbaan lag ook het ruggenmerg. De beschadiging van het ruggenmerg maakte lopen onmogelijk. Aan het einde van schotbaan A.1 werd een kogel gevonden. Schotkanaal A.2 liep van de duimzijde van de linkerpols naar de pinkzijde van de linkerpols of andersom. Uit onderzoek is gebleken dat schotkanaal A.2 waarschijnlijk via de pinkzijde van de linkerpols (inschotverwonding) naar de duimzijde van de linkerpols (uitschotverwonding) liep.
- 27.
Uit de feiten en omstandigheden weergegeven in de voorgaande nummers 24-26 volgt dat [slachtoffer 1] van heel dichtbij is neergeschoten. Dit biedt geen steun aan de veronderstelling dat hij van bovenaf moet zijn neergeschoten vanaf een plaats op enige afstand, zoals de verdieping van de woning. Dat de schutter zich bevond op het dak van het schuurtje is evenmin aannemelijk omdat [slachtoffer 2] dit dan zou moeten hebben opgemerkt. Bovendien verdraagt dit zich niet met de vastgestelde schootsafstand van het schot door de pols van het slachtoffer (25-150 centimeter).
Uit de richting van schotkanaal A.1 kan – bij gebreke van accurate informatie over de houding van het lichaam van het slachtoffer en de positie en houding van de schutter en diens vuurwapen ten opzichte van het slachtoffer op het moment van schieten – evenmin worden afgeleid dat het slachtoffer van bovenaf moet zijn neergeschoten.
Het hof gaat er dan ook van uit dat het dodelijke schot is afgevuurd van dichtbij en enigszins rechts van het slachtoffer (gezien vanuit het slachtoffer).
- 28.
De bij de sectie in het lichaam van [slachtoffer 1] aangetroffen kogel [nummer] is door het NFI onderzocht, waarbij is geconcludeerd dat de kogel zeer waarschijnlijk van het kaliber 9 mm Parabellum is. Het hof concludeert hieruit dat de kogel qua kaliber en nadere aanduiding (Parabellum) past bij de huls en patroonhouder, welke evenals de door medeverdachte [naam medeverdachte] gedragen linker handschoen aan de rechterzijde van het lichaam van [slachtoffer 1] werden aangetroffen. Het hof acht het dan ook buiten redelijke twijfel dat [naam medeverdachte], die zich blijkens het sporenbeeld aan de rechterzijde van de tuin moet hebben bevonden, in de nabijheid en rechts van [slachtoffer 1], het dodelijke schot heeft gelost.
- 29.
[naam medeverdachte] heeft van zeer dichtbij twee maal geschoten op [slachtoffer 1]. Het opzet op de dood van het slachtoffer is daarmee gegeven.
[slachtoffer 2] bevond zich op dat moment zeer dicht bij en naast of enigszins achter [slachtoffer 1] en heeft twee maal licht gezien uit de richting van de schoten. Nu [slachtoffer 2] de schoten heeft kunnen zien, en gelet op zijn positie dichtbij [slachtoffer 1], bestond er een aanmerkelijke kans dat de schoten hem zouden raken, met fatale gevolgen. [naam medeverdachte] heeft naar het oordeel van het hof door in het donker met een vuurwapen te schieten op twee personen die dicht bij elkaar stonden, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij beide personen dodelijk zou verwonden. Het hof acht aldus tevens de opzet van [naam medeverdachte] op het doden van [slachtoffer 2] bewezen.
- 30.
Gelet op de braaksporen aan de achterdeur en op de reeds in vuilniszakken in de woning verzamelde hennepplanten, kan worden geconcludeerd dat enkele personen, onder wie de medeverdachte, door middel van braak toegang hebben gekregen tot het pand aan de [adres woning] te [woonplaats] en dat zij daar doende zijn geweest hennepplanten te verzamelen in vuilniszakken, kennelijk met de bedoeling deze mee te nemen. Het is algemeen bekend dat de hennephandel zeer lucratief is. De dieven waren kennelijk nog niet klaar met het verzamelen van de hennep, gezien het feit dat de hennepplanten in de woonkamer nog niet waren afgeknipt. Gelet op de verklaring van [slachtoffer 2] hebben hij en [slachtoffer 1] de hennepdieven overlopen, waarna het tot een schietpartij kwam en waarna alle betrokkenen uit het pand zijn weggevlucht met achterlating van de hennep. Nu de daders de hennep nog niet uit de macht van de eigenaar hadden gehaald, was sprake van een poging tot diefstal, nog niet van voltooide diefstal.
- 31.
Getuige [getuige 7] is woonachtig op het adres [straat 2][nummer] te Eindhoven. Deze straat loopt parallel aan de [straat 1]. Uit de plattegrond van de omgeving plaats delict, genoemd “Overzicht”, opgemaakt 9 januari 2008 door [verbalisant 3], schaal 1:500 leidt het hof af dat de afstand tussen het perceel [adres woning] en het perceel [adres getuige 7] hemelsbreed ongeveer 70 meter is. [getuige 7] is getrouwd met [naam echtgenoot]. [getuige 7] heeft verklaard dat zij, ongeveer drie minuten nadat zij buiten iets had gehoord, een harde klap op het raam hoorde. Een mannenstem riep dat er geschoten was en dat de politie en een ambulance moest worden gebeld. Op 2 april 2008 werd [getuige 7] wederom als getuige gehoord. Naar aanleiding van dat verhoor is door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] een proces-verbaal onderhoud verdachte/getuige opgemaakt. Daarin is gerelateerd dat [getuige 7], nadat de tijdens het verhoor gebruikte geluidsapparatuur was uitgezet en opgeborgen, heeft verklaard dat zij zag en hoorde dat [verdachte] op het raam stond te kloppen en riep dat zij snel een ambulance moesten bellen.
- 32.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [getuige 7], voor zover zij deze buiten de geluidsband heeft afgelegd, niet tot het bewijs mag worden gebezigd. Er was kennelijk sprake van een vooropgezet plan van de verhorende verbalisanten om de geluidopnames te stoppen en [getuige 7] verder te bevragen. Hierdoor zijn de belangen van de verdachte ernstig geschaad.
Het hof overweegt als volgt.
Geen rechtsregel verbiedt opsporingsambtenaren om hetgeen zij vernemen van een persoon buiten het verband van een formeel verhoor, te relateren in een proces-verbaal van bevindingen. Het is integendeel de plicht van een opsporingsambtenaar om proces-verbaal op te maken van hetgeen door hen tot opsporing is gericht of bevonden (art. 152 Sv.).
De omstandigheid dat de geluidsopnames waren gestopt en de getuige [getuige 7] vervolgens de voor verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, is op zichzelf niet in strijd met het recht of met een goede procesorde. Hetzelfde geldt voor de beslissing van de verbalisanten om genoemd proces-verbaal van bevindingen op te maken.
De beide verbalisanten [hof: [verbalisant 4] en [verbalisant 5]] zijn over de totstandkoming van deze verklaring van de getuige ondervraagd bij de rechter-commissaris op 16 september 2008.
Het is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat de politie welbewust of zelfs met een vooropgezet plan de belangen van de verdediging heeft willen schaden door aan te sturen op een verklaring van [getuige 7] buiten het formele verhoor of door deze verklaring later weer te geven in een proces-verbaal van bevindingen. Het is kennelijk de keus geweest van de getuige om – vanwege haar moverende redenen – tijdens de formele verhoren geen belastende informatie over de mogelijke betrokkenen bij de schietpartij te verschaffen.
Het hof ziet geen reden hetgeen verbalisanten uit de mond van [getuige 7] hebben gerelateerd als onbetrouwbaar buiten beschouwing te laten. Dit wordt niet anders door het feit dat [getuige 7] achteraf en onder ede heeft ontkend dat zij de naam van [verdachte] heeft genoemd. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof medegedeeld dat [getuige 7] in verband met deze laatste verklaring door de politierechter is veroordeeld wegens meineed en dat dit vonnis inmiddels onherroepelijk is geworden.
- 33.
De verdediging heeft voorts betoogd dat getuige [getuige 7] verschillende malen heeft verklaard dat het niet mogelijk was te zien wie er op het raam heeft geklopt, omdat het binnen licht en buiten donker was. De verdediging heeft gevraagd om naar de zichtbaarheid van een persoon onder die omstandigheden alsnog onderzoek laten verrichten
Het hof acht een dergelijk onderzoek niet noodzakelijk, nu als vaststaand wordt aangenomen dat [getuige 7] zag dat het verdachte was die op raam klopte. De algemene ervaring leert dat de enkele omstandigheid dat het buiten donker en binnen licht is, het niet onmogelijk maakt om van binnenuit te zien wie buiten voor het raam staat. Het hof wijst er nog op, dat [getuige 7] heeft verklaard dat zij op dat moment bovendien hoorde, dat [verdachte] riep dat zij snel een ambulance moesten bellen. Reeds nu [getuige 7] heeft verklaard dat haar oudste zoon veel met [verdachte] optrekt, heeft het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaring van [getuige 7]. Het hof wijst het verzoek van de verdediging derhalve af.
- 34.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, neemt het hof op basis van de verklaring van getuige [getuige 2] aan dat de schietpartij omstreeks 21.58 uur plaatsvond. Om 21.59 uur wordt er vanaf telefoonnummer [nummer] via Cell ID’s [nummer] en [nummer] gebeld naar de mobiele telefoon die in gebruik is bij [getuige 5], de broer van medeverdachte [naam medeverdachte].
- 35.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het telefoonnummer [nummer] ten onrechte wordt toegeschreven aan de verdachte. Er bestaan volgens de verdediging duidelijke aanwijzingen dat het telefoonnummer niet van verdachte ([naam]), maar van de vader van verdachte, eveneens genaamd [naam] ([roepnaam]), was. De vader onderhield veel contact met de toenmalige partner van verdachte, dit in verband met zijn kleindochter [naam], aldus de raadsvrouwe.
- 36.
Het hof constateert dat uit onderzoek is gebleken dat door het telefoonnummer [nummer] in de periode van 14 december 2007 tot en met 9 januari 2008 dagelijks meermaals werd gebeld met het nummer [nummer], afgegeven aan [naam vriendin], de (toenmalige) partner van verdachte. In de telefoon van de moeder van [naam vriendin] stond het genoemde telefoonnummer opgeslagen onder de naam [naam]. Uit niets blijkt dat deze [naam] niet de partner van haar dochter, maar diens vader zou zijn, hetgeen naar het oordeel van het hof ook niet aanstonds voor de hand liggend is.
Tevens blijkt uit de historische verkeersgegevens dat het telefoonnummer na 9 januari 2008 te 22.02.35 uur niet meer in gebruik is geweest, maar dat de voicemail ingeschakeld stond. De verdediging heeft zich er niet over uitgelaten waarom de vader van verdachte direct na het schietincident het gebruik van deze gsm zou hebben beëindigd.
Gelet op deze feiten en omstandigheden acht het hof het niet aannemelijk dat het telefoonnummer [nummer] aan een ander dan aan verdachte toebehoorde. Het hof verwerpt het verweer.
- 37.
Het hof neemt daarom aan dat het de verdachte is geweest die om 21.59 uur naar [getuige 5] heeft gebeld met de paniekerige mededeling dat [naam medeverdachte] was neergeschoten. Nu dit slechts ongeveer een minuut na de schietpartij was, vormt dit naar het oordeel van het hof een sterke aanwijzing dat verdachte bij die schietpartij aanwezig was.
- 38.
Het hof constateert voorts dat onder de zakken met hennep in de keuken een plastic draagtas lag met daarin rollen vuilniszakken, die wat betreft de kleur overeen kwamen met de vuilniszakken waarin de hennepplanten zaten. Op de wikkel van een van die rollen is de afdruk van de rechterringvinger van verdachte gevonden.
- 39.
Aan de rechterzijde van de [straat 3] werd een donkerkleurige [bestelauto], voorzien van het kenteken [kenteken], aangetroffen. De bestelauto stond met zijn neus in de richting van de [straat 1] en met de rechterbanden op het trottoir. De laadruimte van de [bestelauto] was niet afgesloten. Tijdens het onderzoek door de Forensisch Technische Ondersteuning werd in de bedrijfsauto een vingerafdruk gevonden, toebehorende aan verdachte. Tevens werd in de bestelbus een geurmonster veiliggesteld. Een politiespeurhond stelde een geurovereenkomst vast tussen het geurmonster en verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de bestelbus aan hem toebehoort.
- 40.
De verdediging heeft aangevoerd dat aan deze dactyloscopische sporen geen waarde kan worden gehecht. De verdachte heeft de vuilniszakken gebruikt voor het opruimen van zijn tuin en plaats en de resterende vuilniszakken in zijn bus gelegd. Bovendien kan niet worden vastgesteld op welk moment de vingerafdruk van de verdachte op de wikkel van de vuilniszakken is gekomen. Ten aanzien van de bestelbus van de verdachte heeft de verdediging verder nog aangevoerd dat de bus altijd onafgesloten op het kamp staat, met de contactsleutels erin en dat iedereen van deze bus gebruik maakt. De aanwezigheid van de bus zegt daarom niets over de aanwezigheid van de verdachte, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dat de vingerafdruk van verdachte op de wikkel van de vuilniszakken en het aantreffen van de bus van verdachte op de plaats delict op zichzelf beschouwd onvoldoende aanwijzingen voor de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde feit opleveren. Dit zijn echter niet de enige aanwijzingen. Het hof stelt op basis van alle vorengenoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, vast dat verdachte op 9 januari 2008 in de woning aan de [adres woning] te [woonplaats] aanwezig is geweest en deel uitmaakte van de groep inbrekers/henneprippers.
- 41.
Het hof verwerpt de verweren in al hun facetten.
- 42.
Met betrekking tot het opzet van verdachte op het bewezenverklaarde overweegt het hof het volgende. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennepkwekerijen aanzienlijke financiële belangen vertegenwoordigen. Het leeg halen (“rippen”) van een hennepkwekerij gaat steeds vaker gepaard met het gebruik van (fors) geweld, zowel van de zijde van de eigenaar van de kwekerij, als van de personen die deze kwekerij leeg wensen te halen. Dat ook verdachte en zijn mededaders bereid waren tot het gebruik van geweld, blijkt naar het oordeel van het hof uit de omstandigheid dat uit de bewijsmiddelen volgt dat er met een of meer wapens op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is geschoten, waarbij [slachtoffer 1] is overleden. Verdachte moet zich er in de gegeven omstandigheden tenminste rekenschap van hebben gegeven dat bij betrapping de kans op het gebruik van zwaar geweld reëel was. Het hof acht dan ook bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het gebruik van geweld, gericht op de persoon of personen die hem en zijn mededaders zouden kunnen betrappen bij of tijdens het plegen van de diefstal.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 312, tweede lid, onder 2 juncto derde lid, juncto de artikelen 310 en 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Sanctiemotivering
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechter in eerste aanleg heeft verdachte ter zake “poging diefstal in vereniging met braak en met geweld, de dood ten gevolge hebbend” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar.
De advocaat-generaal heeft wegens “diefstal in vereniging met braak en met geweld, de dood ten gevolge hebbend” een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar gevorderd.
De verdediging heeft – indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen – verzocht om de oplegging van een gevangenisstraf van een beperkte duur, maximaal drie jaar. De raadsvrouwe heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat [verdachte] een vuurwapen bij zich had, dat hij bij de verschijning van [slachtoffer 1] in de tuin het huis binnen is gevlucht, dat hij een ambulance heeft gebeld voor de neergeschoten [slachtoffer 1] en dat hij niet eerder voor het “rippen” van een hennepkwekerij is veroordeeld.
Het hof overweegt het volgende.
Verdachte is met ten minste twee anderen naar het pand aan de [adres woning] te Eindhoven gegaan om de daar aanwezige hennepplanten van [slachtoffer 1] te stelen (“”rippen””). Daartoe is kennelijk de aan verdachte toebehorende [bestelbus] meegenomen. Een medeverdachte was voorzien van een vuurwapen van het kaliber 9 millimeter.
Toen de eigenaar [slachtoffer 1] en zijn handlanger [slachtoffer 2] - daartoe gealarmeerd door een zogenaamd “stil gsm-alarm” - de achtertuin betraden,is door medeverdachte [naam medeverdachte] direct en van zeer korte afstand op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geschoten. [slachtoffer 1] zakte ter plekke in elkaar en overleed. [slachtoffer 2] is daarna nog beschoten vanaf de achterkant (terras) van de woning. De via de aan de achtertuin gelegen brandgang op de vlucht geslagen [slachtoffer 2] werd korte tijd later nogmaals onder vuur genomen vanaf de straat, Het is naar het oordeel van het hof slechts een gelukkig toeval dat [slachtoffer 2] niet is geraakt.
Door het overlijden van [slachtoffer 1] is onherstelbaar leed berokkend aan de nabestaanden, met name aan de minderjarige kinderen van [slachtoffer 1] en zijn partner. Het hof rekent dit verdachte en zijn mededaders aan.
Daarnaast overweegt het hof dat het rippen van andermans hennepkwekerijen een steeds vaker voorkomende vorm van zware en meer of minder georganiseerde criminaliteit is, waarbij niet geschuwd wordt om de buit te verzekeren door het gebruik van (vuur)wapens. Daarbij worden zeer grote geldbedragen verdiend aan de gestolen buit waardoor deze vorm van diefstal zeer lucratief is. Het verwonden of zelfs doden van in de buurt aanwezige personen wordt daarbij op de koop toegenomen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze zeer ongewenste ontwikkeling met kracht bestreden dient te worden.
Naar het oordeel van het hof kan derhalve niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een langere onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren passend en geboden is.
Het hof volgt de advocaat-generaal niet volledig in de duur van de door hem gevorderde gevangenisstraf. Het hof acht de hierna te melden straf voldoende in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde en de persoon van de verdachte. In dat verband overweegt het hof dat verdachte – blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 30 juni 2009 – niet eerder wegens een soortgelijk delict is veroordeeld.
Beslag
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het meer subsidiair ten laste gelegde en bewezenverklaarde is begaan of voorbereid.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair (A en B) en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het meer subsidiair bewezenverklaarde oplevert:
Poging tot diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
een bedrijfsauto (bestelauto) van het merk [merk auto], voorzien van het kenteken
[kenteken].
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. M.J.C. van Kamp,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 22 maart 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.