NJB 2022/1779:Cassatie in het belang van de wet over de mogelijkheid voor de strafrechter om in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde een zorgmachtiging af te geven ingevolge art. 2.3 lid 1 Wfz jo art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz of een rechterlijke machtiging ingevolge art. 2.3 lid 2 Wfz jo art. 24 Wzd. Een zorgmachtiging kan worden afgegeven voor één of meer vormen van verplichte zorg. Voor deze zaak is slechts een zorgmachtiging relevant die (mede) opname in een accommodatie als bedoeld in art. 3:2 lid 2, aanhef en onder j, Wvggz behelst. Een rechterlijke machtiging houdt altijd onvrijwillige opname en verblijf in. De afgifte van een machtiging ‘vervangt’ volgens de wetgever de modaliteit van art. 37 (oud) Sr. De wetgever heeft echter niet de vraag onder ogen gezien of de zorgmachtiging als bedoeld in art. 2.3 lid 1 Wfz of de rechterlijke machtiging als bedoeld in art. 2.3 lid 2 Wfz kan worden aangemerkt als een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel als bedoeld in art. 67a lid 3 Sv. Een door de strafrechter af te geven zorgmachtiging kan worden aangemerkt als een vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in art. 67a lid 3 Sv.